Schreeuw mijn aarde


Wie vertrouwd is met het werk van Toon Vanlaere, weet hoe doordacht, doorwrocht en doorleefd de structuur van zijn dichtbundels zijn. In zijn nieuwste verzameling Schreeuw mijn aarde is dat opnieuw het geval. Een proloog, vier cycli, een epiloog en tussen de plooien van de cycli een gecursiveerd gedicht dat in de vorm afwijkt van de andere gedichten, die vormvast in drie terzinen zijn geschreven. We herkennen zijn vertrouwde thematiek en woordvelden. Die thematiek verwoordde ik eerder als volgt: de resten van de tijd en de tijd die rest. Vanlaere is als een archeoloog die taal en existentie ontgraaft, op zoek naar wat gisteren nog was, vanmorgen niet meer – zoals het in deze bundel staat geredigeerd. Zoals de titel van de publicatie en de citaten (die alle betrekking hebben op de klimaatverandering) achteraan het boek bevestigen, staat dit keer met klem (alsof het een hulpkreet betrof) de aarde centraal. We zijn onze intieme band met de aarde aan het kwijtspelen, we hebben onze verbondenheid met de aarde afgebroken. Dit is letterlijk te nemen, zelfs en vooral tot het fysieke toe: Mijn aderen zitten tussen aardlagen gekneld, Mens en aarde, we hebben dezelfde aders, De aarde op onze huid vervleest. Het motief van de ‘ader’ is zowat de hoogspanningsdraad die de bundel thematisch overspant en ‘dooradert’.
Voor de dichter bepaalt de aarde integraal onze menselijke conditie. Die conditie is de schraalte. Het precaire waarvan het tekort het kenmerk is – Op zoek naar het tekort/dat ons overeind houdt. Hieruit maakt de dichter harde en soms bijtende conclusies die over de bundel heen verspreid worden: Om te bestaan moeten we ons laten verminken – Striemen hebben zich in plooien verdiept – Wie leeft slaakt een kreet – Mijn geboorte moet ik met bestaan doordrenken. Uitspraken die de bundel iets rauws en schors meegeven. Ze zijn confronterend: ze kijken de lezer diep in de ogen en stellen vragen. Waaronder bijvoorbeeld deze: Als een mens in stof uiteenvalt, is dat stof dan nog menselijk?

Opvallend is dat schraalte tot in de vorm van de gedichten is doorgedrongen. Dat is niet meteen een nieuw gegeven voor Vanlaere. Maar nooit eerder viel het zo intens en nijpend uit. De formulering is scherp en schrap. De taal is uitgeloogd, compact, schril en verdicht: alsof die taal het spiegelbeeld was van het verhaal dat wordt verteld. Heftig duikt meer dan ooit meerduidigheid op, wat het geheel een complexiteit bezorgt, zonder dat het abstract of te hermetisch wordt: de neus van de lezer wordt dicht bij de grond gehouden.

De bundel leest als een ritus. Onder meer de titel van een reeks gedichten Aardsacramenten en een regel als De processie van de ongelovigen bewijzen dit. Want er wordt evenveel gesacraliseerd als geprofaneerd. De dichter geeft zich rekenschap van zijn bestaan (waarvan zijn jeugdjaren zich in een agrarische omgeving afspeelden) en lijkt met sommige aspecten van dat bestaan af te rekenen. Leegte, schuld, boete: een terminologie die veel doet vermoeden – We maken van begeerte een smakeloze straf.

De teksten dragen een expliciet elegische toon uit. Titels als Morte finale of Dies irea spreken voor zich. Aarde is besmeurd met oude gesprekken, klaagzangen. Ongetwijfeld overtreft Vanlaere met dit werk nog maar eens zichzelf.

Schreeuw mijn aarde, Toon Vanlaere, Uitgeverij P, Leuven 2021 ISBN 978 94 93138 60 5

(Alain Delmotte)