Tastbaar de troost die zichtbaar wordt

Al jarenlang ben ik een liefhebber van het werk van Frans Budé (° 1945). Zijn debuut Vlammend marmer uit 1984 vond ik reeds prachtig. Hij heeft me sindsdien, we zijn inmiddels 31 jaar en vele bundels verder, nooit teleurgesteld. Wat doet zijn poëzie? De dichter geeft, in het eerste gedicht van de cyclus Visioen, naar mijn gevoel zelf afdoend antwoord: Alles wat rest is steeds opnieuw het landschap // van zijn nevels te ontdoen, de schittering / polijsten, tastbaar de troost die zichtbaar wordt. Mooi daarbij aan sluit het slot van dezelfde reeks: We maakten ons / kenbaar aan de wind, werden aanhoudend / aanwezig in het verdwijnen en weer verschijnen.
De goede verstaander heeft aan dergelijke zinnen genoeg. Frans Budé laat zich altijd wel inspireren door beeldende kunst, maar in deze bundel wel heel uitdrukkelijk: Bas Jan Ader, Armando (Men zegt dat je een breekbaar  masker draagt, de nacht / een slurpend monster is, zich voortplant in de dood. / Je gelooft het niet en schreeuwt het uit.), Christo (Hoe til je een boom naar de hemel, kleed je / hem aan voor een bruiloft?), James Ensor (Jij alleen in de kamer, handjeklap, lachend // in jezelf, zwierig ijn alles, je ogen klampen zich aan ons vast), Thomas Junghans, Frida Kahlo (Erbarmelijk blijf ik overeind, niets anders rest mij // dan ondoordringbaar jou aan te staren, zorgzaam wakend // over mijn angst – diep gegrift in de kerven van het middenrif.), Kazimir Malevitsj, Paula Modersohn-Becker en Rob en Marijke Stultiens zijn hier inspiratoren van dienst.
Daarnaast deze keer verhoudingsgewijs veel verzen die zijn opgedragen aan collega-literatoren. Zo zijn er vier in memoriams, voor de overleden dichters Hans Groenewegen, Gerrit Kouwenaar, H.H. ter Balkt en Hans van de Waarsenburg (Je schreef ons ooit: ‘Ik draag een dode dichter in mij mee, / Hij spreekt niet meer mijn zinnen.’ O droefheid van // langzaam wegijlende klanken, jouw stem die voor altijd / in mijn hoofd zingt, vastberaden, ach, als je dat eens wist.) en is er de cyclus Hellevuur. Daarin stelt Budé zuiver op een aantal auteurs dat de gruwel van de Groote Oorlog als strijder aan den lijve heeft meegemaakt: Guillaume Apollinaire, Ernest Hemingway, Blaise Cendrars, Alain-Fournier en Wilfred Owen.
Voorts scherpte de dichter zijn pen onder meer bij bomen, een koe, landschappen, reizen, een stierenkop en tuinen. Achter het verdwijnpunt gaat voorlopig de boekenkast nog niet in. Dit is zo’n bundel waaruit je iedere dag wel een gedicht op je in wil laten werken. Wat mij betreft opnieuw een wonderschone verrijking van ’s mans oeuvre, en een heuse aanrader.
Tot slot nog even opmerken dat er sprake is van een opmerkelijke trouw tussen Frans Budé en zijn uitgever: Achter het verdwijnpunt is namelijk al de dertiende bundel van zijn hand op rij die bij Meulenhoff verschijnt. Een indrukwekkende reeks, zeker in een uitgeeftechnisch zo kwetsbaar genre als poëzie.

Achter het verdwijnpunt, Frans Budé, Meulenhoff, Amsterdam, 2015, ISBN 978 90 290 9110 7

(Bert Bevers)

Nieuwe rituelen van Maarten Inghels

Deze nieuwe dichtbundel analyseert onze dagdagelijkse oefeningen,: elke beweging, elke bedenking en elke observatie is voor Inghels een bron van inspiratie. De bundel begint met een reeks motto’s van bekende en belangrijke auteurs. De reeks gedichten die de auteur ons serveert, smeert hij uit over: De openbare mens, Hymnen, De kunst van het verdwijnen, De grote slaap en Icarus. In het woordgebruik wil hij niet moeilijk doen en in een parlandostijl laat hij de denkende mens aan het woord. Wat hij voelt, wat hij ziet, wat hij zoekt en wat hem doet nadenken krijg je als lezer te weten. Inghels generaliseert en komt tot een modern tijdsbeeld van hoe hij zijn leefwereld ziet en ervaart. De impressies die hij opdoet, en de caleidoscoop aan beelden vloeien doorheen zijn gedichten die een reis vol verrassingen oproepen. Nostalgische terugspoelmomenten. Daarbij komen ook de gewoonten, de vaste gedragingen, de ingebedde automatismen hun intrede doen. De dichter wordt analyticus, voyeur en chroniqueur van wat rondom neer te pennen is. Hij is cynisch. Hij gebruikt satire. Hij verrast. Zijn prozaïsche stijl is meeslepend. Tof. Achter een schijnbaar simpel woordenspel liggen dubbele bodems en het is aan de lezer om die te ontdekken en te appreciëren.

Volkstelling op 7 januari 2015 om 11.29 uur

Ik tel een jood op een brommertje;
een arme jood;
een jood onder de Eiffeltoren in Parijs die zegt: hèhè, hier zou-
    den ze eens een film moeten opnemen, zo romantisch;
eunuch onder de joden;
een jood die de draad kwijt is maar daar niet om maalt;
een jood die de sterren bestudeert met het oog op een toekomst
     in een kolonie op Mars;
een opgezette jood;
een jood die zijn voorste tand breekt tegen het metalen kraantje
    waar hij uit drinkt;
een vegetariër, ook jood;
een jood die voordringt in de rij bij de buurtsupermarkt;
een  jodin die verlangend terugdenkt aan 1939 toen zij Miss
    Amandel in haar geboortedorp werd;
een jood die een diamant is kwijtgeraakt ter waarde van
    18.000 dollar;
een jood die zich voordoet als een moslim.

De gedichten worden monologen waarbij de lezer traagjes in trance geraakt, de dichter laat geen rustpunten toe maar trekt je mee van observatie naar observatie, van tumult  naar tumult. Bij hem is de beweging belangrijk, de lezer wordt geen rustpunt gegund, de energie van de opwinding zal hij voelen en in deze roetsjbaan de rit uitzitten. Maarten Inghels is vooral de eerlijke dichter; de schrijver die zich nergens achter verschuilt en dat ook niet hoeft te doen. Hij staat er. Ook in de 12 ingetogen intimistische gedichten onder meer in de cyclus Hymnen controleert hij ingetogen en strikt. Zijn gedichten onderscheiden zich door hun kracht en cadans. Hij ziet de broze, breekbare en onzekere mens en dat bewijst de fijngevoeligheid van een auteur die zelf een weg zoekt naar levensvatbaarheid. Moge deze Antwerpse stadsdichter nog grotere voetstappen zetten dan zijn voorgangers, dat zou mooi zijn.

Nieuwe rituelen, Maarten Inghels, De Bezige Bij, 2015, ISBN 978 90 234 9724 0

(Frank Decerf)

Fluiten tegen de hokjesmentaliteit

Kees Ruys schreef een biografie over de Indische dirigentenzoon, die begon als pianist in zijn eigen dixielandorkest, The Shoe Shine Stompers. Na jaren optreden in jazzclubs, toeren met een schlagerband door Duitsland en tal van bijbaantjes, kiest hij op zijn vierentwintigste voor de dwarsfluit. De kameleon die steeds weer nieuwe muzikale uitdagingen zou kiezen is geboren.
De LP’s Vivat Vivaldi, Telemann My Way en Sketches and Variations on Bach, met jazzy bewerkingen van barokmuziek, zorgden voor erkenning bij het grote publiek, leverden hem gouden platen en meerdere Edsions op, reden genoeg voor de jazz freaks om zijn geloofwaardigheid in vraag te stellen, al bleef hij live vooral jazz en fusion spelen. Voor de progressieve free jazz adepts was hij dan weer te melodisch…
Als lid van de Boy Edgar’s Big Band trad hij o.a. op met Nina Simone, de al evenmin in één muzikaal genre onder te brengen (klassiek geschoolde) pianiste en zangeres. Onbegrijpelijk trouwens dat haar tv-, radio- en concertopnames met Boy Edgar nog  niet op cd en dvd zijn uitgebracht.
Voor zijn fusion band The Chris Hinze Combination nodigde hij in de jaren zeventig Amerikaanse artiesten als The Brecker Brothers en Larry Coryell uit. Op zoek naar nieuwe horizonten bleef hij experimenteren. In de jaren tachtig introduceerde de groep etnische invloeden uit verschillende culturen. Op zijn tweeënvijftigste reist hij een anderhalf jaar door China, Hong Kong, India, Indonesië Japan, Mongolië, Nepal, Pakistan, Rusland, Sri Lanka, Thailand en Tibet. Hij maakt er veldopnames die hij later in zijn muziek zal verwerken. Met African Dreams, Africa Impressions en de prachtige driedelige serie Tibet Impressions, waar zelfs goed volk als de Dalai Lama zijn medewerking aan verleende, was Hinze een pionier: hij zette world music en new age op de kaart lang voor deze termen waren ingeburgerd. Hij richtte een eigen label op, Keystone Music, waarop hij eigen werk en door hem geproducete platen uitbracht. En alsof muziek alleen nog niet voldoende is, toert hij heden ten dage met visuele concertprojecten.
Net zoals Chris Hinze met een onvermoeibare vaart doorheen het leven, de wereld en muzikale genres raast, leest deze biografie als een trein. Kees Ruys heeft uitstekend werk geleverd met deze aaneenschakeling van anekdotes, getuigenissen van personen die Hinze van nabij meemaakten en diepgaande gesprekken met Hinze zelf, die zichzelf niet ontziet (zijn controledrift, niet onderhouden contacten).  Het lijvige boek (608 blz.), rijkelijk voorzien van fotomateriaal, bevat een CD, Kill Your Darlings, een door Hinze zelf samengestelde keuze uit zijn indrukwekkend oeuvre.

Als ik in mijn leven één ding heb gedaan, is het muziek maken zoals ik dat heb willen doen, met mensen die ik goed en prettig vond. Hoe die muziek genoemd wordt interesseert me niet. Jazz, fusion, barok, wereldmuziek… give it a name. Het gaat er uiteindelijk om hoe het klinkt, en hoe intens het is, wat het teweegbrengt bij de mensen die het horen.

Chris Hinze, Een biografie, boek + cd, geïllustreerd, Kees Ruys, In De Knipscheer, Haarlem, 2015, ISBN 978-90-6265-888-6

(Roger Nupie)

Stofjes op een weegschaal

Wie de naam Vlissegem hoort, weet hoogstwaarschijnlijk niet waar deze plaats te situeren, maar wie de naam Hervé J. Casier hoort, weet zeker wel dat we het over de dichter hebben. Welnu, in De Haanse achterlanden ligt het pittoreske dorp Vlissegem en het is daar dat de auteur zich geregeld achter zijn schrijftafel zet. Vanuit deze verdoken plaats schrijft de auteur al jaren, werkt er al decennia lang aan een poëzieproductie om u tegen te zeggen. Ook nu weer komt hij met Stofjes op een weegschaal uit zijn zelfgekozen verbanning. Vanuit het hoge groene poldergras stijgt zijn stem als een zomerse leeuwerik. Geen pen met pluim of gouden inktpot neen, bij Casier zijn de bouwmaterialen eenvoudige woorden, uitgepuurde beelden en een ogenschijnlijke simpliciteit die vakmanschap verraadt. Hervé J. Casier was niet van plan om nog een nieuwe bundel te publiceren, maar hij kan het hoogstwaarschijnlijk niet laten. Wat zou een dichter anders moeten doen? Op zijn lauweren rusten en iedereen tot op het bot vervelen met voorbije glorieuze overwinningen? Casier schrijft verder, werkt verder. Spaarzaam is het werk uitgegroeid. Al het vet is weg. De literaire cholesterol is onder controle en het uithoudingsvermogen bij de lezer, zal beloond worden. De bundel telt 30 gedichten en daarin vinden we 750 woorden. Is dat veel? Is dat genoeg? Is dat te weinig?
Neen, dat is Hervé J. Casier. In zijn poëtica strooit hij het zaad van ontkiemende gedichten; heel uitgemeten, strak spaarzaam. Geen barokke constructies. Geen groteske schijnbewegingen. Niet te veel woorden, geen overbelasting. Elke letter moet zijn plaats weten te vinden. Elk woord moet zijn buurman aanvaarden, in dit Huis van Poëzie een onderkomen zoeken, tot louterende beelden komen. Zoals alcohol bij overdaad schaadt, is dat ook vaak het geval bij mindere poëzie. Deze poëzie zweeft daarom in de hogere luchtlagen van de Vlaamse literatuur, omdat de ballast allang vakkundig is weggewerkt.
Hervé J. Casier komt in vele gedichten verrassend uit de hoek, zelfs de aandachtige lezer wordt op het verkeerde been gezet, maar zal de kwinkslag wel appreciëren.

op de schalen
van richter
lag er
wat sneeuw
op die
van beaufort
een donsveertje
wind
op de onze
die avond
helemaal niets

In deze bundel komt de dichter tot rust. Wat zit er achter de titel Stofjes op een weegschaal? Het kan van alles zijn. Maar relativeert Casier misschien over het lot van schrijvers en dichters? Filosofeert hij over de afgelegde weg, over het nut van zoveel schrijversinspanning? Denkt hij na over de situatie van hedendaagse poëzie in deze turbulente tijden, deze woelige samenleving waarin stuiptrekkingen en barensweeën elke dag in het nieuws komen en onze wereld opnieuw boetseren tot een beeld waarvan we nu het resultaat nog niet kunnen kennen? Wil de dichter zeggen dat gedichten eigenlijk zo zwaar doorwegen als stofjes op een weegschaal? Joost mag het weten en Hervé J. Casier zal het waarschijnlijk niet zeggen…

Stofjes op een weegschaal, Hervé J. Casier, Uitgeverij C. De Vries Brouwers Antwerpen – Rotterdam, 2015, ISBN 978-90-5927-447-1

(Frank Decerf)

De oplossing

Met zijn vijftiende gedichtenbundel De Uitwissingen heeft Claude Van de Berge bezwerend en uitputtend het eigen ik opgeofferd aan de mateloosheid van het ‘zijnde’. Voorbij de grenzen van tijd en ruimte, voorbij de heelallen herschept hij zichzelf. In de ander, door de ander, met de ander. De Uitwissingen staan gelijk met de opheffing van elke begrenzing.
De Uitwissingen is een moeilijke, en toch kraakheldere bundel. Moeilijk door zijn verdichting, die door zijn subtiele taalvariaties ‘de ziel’ van het bestaande in kaart wil brengen. Helder, omdat één these al bundels lang zijn dichtkunst schraagt: alles is, niets gaat verloren.
Van de Berge beseft dat beweging illusie is, maar onveranderlijkheid evenzeer. Dat wordt het duidelijkst in deze programmatische verzen:

Ontvouwing is uitdijing
Uitdijing is uitwissing
(…)
Ontvouwing is ontgrenzing
Ontgrenzing is gelijkenis

Als de mens erin slaagt grenzen op te heffen, kan hij opgaan in het oneindige, maar ook in de ander (het opgeven van individualiteit), ook in de mantra (het opgeven van taal), ook in het opdoeken van de horizon (het opgeven van ‘de oever’), ook in zijn spiegelbeeld – stilte is het wezen van de eeuwigheid, vervloeiing het wezen van het zijn.
De duisterheid die dergelijk taalgebruik voorwendt, taalgebruik dat ademt op de pulsaties van de kosmos, is verwarrend en onterecht. Het is de zang van de sjamaan, geen wetenschappelijk vertoog.

Niet wat we zijn, zijn we, maar de vervoering van
wat door ons heengaat

De taal ligt inderdaad ‘ingebakerd’ in duisternis door zijn grondslag van ‘bij benadering’ dingen te benoemen. In dat opzicht stelt Van de Berge zich naast T.S. Eliot, die in Gerontion (1920) schreef:

Signs are taken for wonders. “We would see a sign!”
The word within a word, unable to speak a word,
Swaddled with darkness.

Eliot bewees dat taal als een ui afpelbaar is, maar nooit de vinger kan leggen op wat werkelijk is – hij verwees naar de farizeeërs die een ‘teken’ wilden, om klaar te kunnen zien, maar verstrikt raakten in de onbegrijpelijkheid van zinnebeelden en schijnbare paradoxen. Van de Berge:

op de oever breken de woorden die onuitsprekelijk zijn
(…)
niets blijft achter dat ons bestaan bevestigt

Er is met andere woorden, geen wordingsproces, geen ontbindingsproces:

En we zijn nog slechts wat niet is:
het geheim dat zijn geheim
vindt in het geheim

Dat lijkt zware kost, maar is het niet voor wie beseft dat de dichter niet alleen worstelt met zijn onbetrouwbaar, moeizaam kneedbaar materiaal (de taal) maar vooral met het inzicht dat taal een schijnwereld is die niet rechtstreeks kan verwijzen naar de ‘weg van de waarheid’. Net zoals de beklijvende foto's van Arlette Walgraef die de bundel begeleiden ogenschijnlijk verwijzen naar de ruwe steen, en verleidelijk suggereren dat in de barstende steen het uitdijende heelal weerspiegeld wordt. Samen onderstrepen zij de grondlijn van De Uitwissingen:

Onze stem is het spreken van wat nooit spreekt
En wat niet is, is het sprekende

De Uitwissingen, Claude Van de Berge, Uitgeverij P,  Leuven, 2015, ISBN 978 949 145 57 04

(Lukas De Vos)

Barre schoonheid

Ter gelegenheid van de honderdvijftigste geboorteverjaardag van W.B. Yeats organiseerde de Universiteit Utrecht het symposium Yeats in Europe. Het scherpte de idee bij het Utrechtse Stadsdichtersgilde, om een poëtische dialoog aan te gaan met deze prins van de Engelse dichtkunst, Nobelprijswinnaar W.B. Yeats. Het resultaat van deze gedurfde uitdaging is een bijzonder geslaagde bloemlezing van dertien Yeats gedichten, daarbij gebruik makend van de teksteditie van Richard J. Finneran uit 1983: W.B. Yeats, The Poems: A New Edition, met daarop telkens een origineel ‘antwoordend’ gedicht van één van de leden van het gilde, voorafgegaan door een inleiding van Onno Kosters.
De samenstelling op zich is persoonlijk en daardoor interessant. De bundel begint met één van de laatste gedichten van Yeats, Why should not Old Men be Mad, dat postuum werd gepubliceerd in de bundel Last Poems en voert, gedicht per gedicht, de lezer terug naar zijn vroegste periode, om te eindigen met Down by the Salley Gardens uit Crossways, een bundel die het licht zag in 1889.
Wat telkens opnieuw verbaast is de inleving en eigentijdse interpretatie door de respectieve Utrechtse dichters. Wat haast onbegonnen werk lijkt resulteert in dertien juweeltjes van Nederlandse dichtkunst. Komt de inhoudelijke inspiratie van het oorspronkelijke gedicht, de verwerking ervan is origineel en beklijvend met respect van toon en gevoelens. Yeats was een geëngageerde getormenteerde dichter, Iers nationalist die de Engelse cultuur bewonderde, revolutionair maar pacifistisch, de lyrische romanticus van de onbeantwoorde liefde en de esoterische dweper met de oude Ierse mythen.
Deze smeltkroes vinden we ook terug in de ‘dialogerende’ gedichten. Het bijna cynische openingsgedicht Als niet nu, wanneer dan? van Vrouwkje Tuinman; het eerder modernistische - met een knipoog naar Van Ostayen - Een geboorte van Jan Van der Haar als reactie op A Nativity; de ‘grimmige’ sprookjesachtige interpretatie van The Apparitions in Demonologie van het dagelijkse leven van Alexis de Roode; de uitgewerkte symboliek door Peter Knipmeijer in zijn Here’s the new boss! als voortzetting van het korte vierregelige gedicht The Great Day; de aangrijpende verwerking door Els van Stalborch in Tussen jou en mij van het allegorische The Mother of God; het bijna berustende Positief reisadvies van Onno Kosters als antwoord op An Irish Airman Foresees His Death, een gedicht dat Yeats schreef naar aanleiding van het sneuvelen van een vriend; de nuchtere reactie van Peter Drehmanns in Houtje-touwtje op het nostalgische Coat; Mark Boog schrijft met de gelijknamige titel het Dionysische A Drinking Song; de onbereikbare liefde wordt verwoord in Schijnbewegingen van Ingmar Heytze als het ware een aanvulling op Never give all the Heart;  de jonge Yeats als romantische dromer vinden we dan terug in de laatste vier gedichten van Ruben van Gogh, Nanne Nauta, Fred Penninga en Baban Kirkuki.
Deze in omvang bescheiden bundel is een waardig eerbetoon aan een groot dichter, een kleinood voor al wie wil blijven geloven in schoonheid/beauty in deze barre tijden.

Terrible Beauty – Barre schoonheid , Onno Kosters en Peter Drehmanns (redactie en samenstelling), Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2015, ISBN 978-90-8684-118-9

(Richard Foqué)

Duyns' melancholische blik

Voor mijn ogen is het eerste fotoboek van Cherry Duyns. Het omvat een omvangrijke keuze van foto’s (een 250-tal) die hij in de loop der jaren heeft gemaakt. Opspattende golven, al dan niet dreigende wolkenluchten, de zee, waterpartijen, haast abstracte landschappen, waterschildpadden, een enkele kikker, een plastic eendje in een etalage en een opvallend groot aanbod vogelvrienden: vogels in de lucht, dode vogels en “plukplekken”, een term waarover John Heymans (die al eerder een monografie over Duyns schreef, Herfstlied) in zijn inleiding zegt: Eigenaardig woord. Wat je daar ziet liggen, zijn de resten van een vogel. Macaber en ontroerend tegelijkertijd. Hier heeft een of andere roofvogel zijn sterke klauwen geslagen in het vlees en bloed van een andere vogel. Een van zijn pootjes ligt zielroerend tegen de verstilde verenpracht aan. Net een kleine hand, denk je, met zwartgelakte nagels. De menselijke aanwezigheid ontbreekt, met uitzondering van enkele foto’s van benen en schoenen, wellicht van de fotograaf zelf.
Het boek is opgedragen aan Armando, met wie Duyns Herenleed schreef, vertellingen van weemoed en verlangen, die beide heren, aangevuld met Johnny van Doorn, op tv brachten en daarna acht jaar in theaters - een avontuur dat in totaal vijfentwintig jaar duurde. Net als bij schrijver-schilder-muzikant Armando is veelzijdigheid troef bij schrijver en filmmaker Cherry Duyns. Over zijn kompaan maakte hij de documentaire film Armando, portret van een vriend.
Sleutelbegrippen in het oeuvre van Duyns zijn de weemoed, de melancholie, de vergankelijkheid en  zinloosheid van het bestaan, vaak overgoten met een absurd gevoel voor humor -  een thematiek die hij trouwens gemeen heeft met Armando.
Zoals steeds heeft Uitgeverij Voetnoot grote zorg besteed aan deze uitgave op groot formaat (21 x 29,7 cm), waarbij de foto’s paginagroot zijn afgebeeld, hier en daar verlucht met korte tekstfragmenten van Duyns, die net als de foto’s getuigen van een warm en liefdevol gevoel voor en verbondenheid met de natuur: In veel wat ik geschreven heb, spelen vogels een rol. In De zondagsjongen is het een kauwtje. In Dante’s rompet is het een grijze roodstaart, in De Chinese knoop een mandarijneend. Ik houd van vogels en, dat heb ik te danken aan een kauw die ik ooit op het Sophiaplein ontmoette. Uitgeverij Thomas Rap bundelde in 2012 de drie hierboven vermelde  romans in de trilogie Dicht bij zee. 

De poel staat droog. Het is er stil en leeg. De wind en de wolken hebben ze achtergelaten en de geur van het gras. Ze zijn vertrokken zonder afscheid. Naar elders, met de zon en de sterren als bakens. Je weet dat ze moeten. Je mist ze. Mijn kleine melancholie in de polder.

Voor mijn ogen biedt hartverwarmende, troostende melancholie in een fotoboek waar je niet op uitgekeken geraakt. Met zowaar een boodschap: Houd goede moed! Ik zeg dit even voor de vogels onder ons.

Voor mijn ogen, Cherry Duyns (foto’s en teksten), John Heymans (inleiding), Ulrike Mischke, Cherry Duyns en Henrik Barends (samenstelling), Uitgeverij Voetnoot, Amsterdam/Antwerpen, 2015, ISBN 978-94-91738-25-8

(Roger Nupie)

Kwartet voor het einde van de tijd

Herlinda Vekemans publiceert niet met de regelmaat van een klok. Bij haar is het meer als een passerende komeet;  je moet geduld hebben. Ze laat haar oeuvre traag tot ontplooiing komen. Haar muze vindt ze vaak in de muziek of althans bij de scheppers ervan. Deze keer kreeg ze Olivier Messiaen (1908-1992) in het vizier en ze liet hem niet meer los. Gelukkig. De bundel Kwartet voor het einde van de tijd behandelt Messiaens geloof (overtuigd katholiek), zijn passie voor vogels, de natuur en de kosmos en zijn pogingen om met muziek de tijd stil te leggen.
Bij het recenseren, begin ik steeds met een bundel losjes te doorbladeren. Ik ga op zoek naar de verborgen schoonheid, de opvallende beeldspraak, de taalvirtuositeit die de dichter in zijn werk ergens verborgen houdt. Ik wil verrast worden. Ik speur de regels af, keer terug, lees opnieuw en wil beloond worden voor zoveel inzet. Bij Vekemans raakte ik niet voorbij de eerste bladzijden. Ze hielden mij vast, ketenden mij. De gedichten ontnamen mij de vrijheid om de versregels te negeren.  Vanaf het begin las en herlas ik strofen om u tegen te zeggen. Herlinda Vekemans serveert op haar woordenpalet een stroom esthetisch woordgebruik. Zacht kabbelen haar uitgekiende letters voorbij. Zij brengt lentefrisheid.  Ze creëert nieuwe ritmes, jongleert met rijke prachtige woordenschat en evoceert beelden die in je kop blijven plakken. Ze schept eveneens een zekere religiositeit. Haar poëzie is een kuur om tot inzicht te komen. Tussen de regels (De stad is ook maar een dag / kortstondig en wispelturig als de wolken / met fletse geuren die in regenwater / uitlaatgassen en duivendrek uiteenvallen / kauwen en kraaien verzamelen de dagen / als nog dichte okkernoten die ze van hoog laten vallen) schenkt zij ons een universum waar tijd en rust de lezer tot inkeer brengen.
De lezer mediteert doorheen haar beelden en wordt in zijn haastig zijn geremd. Dan weer gaat ze de lezer bedotten, ze speelt met hem, ze gebruikt slechte vertalingen via Google vertaalmachines om ons te waarschuwen en om ons te doen glimlachen. Het is mooi als een dichter relativeert. Humor is een sterk tonicum en heel vaak ontbrekend in veel poëziebundels. Ze speelt met het licht dat binnenvalt in kathedralen, ze wordt betoverd door tijdstille momenten die de voedingsbodem vormen voor haar impressies. In Kwartet voor het einde van de tijd zal de lezer onttrokken worden aan wat zijn omgeving te bieden heeft. De gedichten van Vekemans zijn sublieme donsdekens die de nodige bescherming schenken in een tijd waar ijsregen en hagelklompen onze dagen blauwe plekken bezorgen. Deze gedichten zijn vluchtroutes naar evenwicht. Het woordenspel en de woordenkeus moeten ons inspireren. De bundel is dus niet enkel een tentakel naar de muziek. Op het einde van de bundel vinden we informatie over Olivier Messiaen, waar ik veel aan had.

Kwartet voor het einde van de tijd, Olivier Messiaen (1908-1992), Herlinda Vekemans, Poëziecentrum Gent, 2015, ISBN 978 90 5655 286 2

(Frank Decerf)

De familie spreekt

In 2015 werd Leo Pleysier zeventig jaar. Bij die gelegenheid bracht zijn uitgever vijf met elkaar verwante romans samen in het kloeke boekwerk dat Familiealbum heet. Pleysier had oorspronkelijk niet de intentie die romans tot een geheel te smeden. De eerste van de vijf, Wit is altijd schoon, verscheen in 1989. In de loop der jaren verschenen nog De kast in 1991, De Gele Rivier is bevrozen in 1993, Zwart van het volk in 1996 en Volgend jaar in Berchem in 2000 (deze boeken maken overigens deel uit van een veel omvangrijker oeuvre, maar dat doet hier niet ter zake). Samen vormen ze een groepsportret van een Vlaamse Kempense familie.
Pleysier voorzag Familiealbum van een nieuw nawoord, dat de boeken in een ruimer kader situeert en de lezer achtergrondinformatie verschaft omtrent thematiek en intenties.
Wat dit werk een unieke plaats in de literatuur bezorgt, is het feit dat de auteur de familieleden van de Kempense familieleden laat spreken en denken in hun eigen, typisch Kempense omgangstaal. Dat unieke draagt daarenboven bij tot het bewaren van een taalidioom dat aan het verdwijnen is.
In Wit is altijd schoon is de net overleden en nog opgebaarde moeder in een lange monoloog aan het woord. Heel haar leven ratelde ze aan een stuk door, wat de kinderen een veilig gevoel verschafte: als moeder er was, was ze hoorbaar en was alles in orde. Ook De kast is voor bijna honderd procent een monoloog. De zus van de centrale hoofdfiguur belt naar haar broer om hem te vragen of er iets van de inhoud uit de geërfde kast mag worden weggegooid. Tijdens haar alleenspraak roept de inhoud van die pastoorskast herinneringen op en passeert de hele familie de revue. De Gele Rivier is bevrozen beschrijft een klassieke “tante non” uit het katholieke Vlaanderen van de eerste helft van de twintigste eeuw. Al heel jong verlaat zij land en familie en keert nooit naar haar wortels terug. In het tijdens haar afwezigheid grondig geëvolueerde Vlaanderen vallen er immers voor de kerk geen zieltjes meer te winnen. In Zwart van het volk is een bodemdeskundige de hoofdfiguur. Hij woont in Nigeria en reageert met moeite op het overlijdensbericht van zijn moeder. Tijdens zijn vliegreis overschouwt hij zijn leven: hij is ontheemd en maakt nauwelijks nog deel uit van de familie.
Familiealbum sluit af met Volgend jaar in Berchem, dat een familiebijeenkomst op nieuwjaar beschrijft. Het belangrijkste gespreksonderwerp is de al lang overleden vader. Hij was een veehandelaar en tijdens de oorlog een kleurrijke verzetsstrijder. Als gezinshoofd riep hij gemengde gevoelens op: voor de kinderen was hij zeker niet de lieve, warme vader die zij zich als kind hadden gewenst.
Familiealbum is een schitterend boek dat ook een bepaalde bewaarfuncties vervult. Het beschrijft een Vlaanderen dat zich bevrijdt van zijn katholieke ketens, het legt  een manier van spreken vast die nu, anno 2016, nauwelijks nog bestaat in Vlaanderen. Het schildert een tijdperk.

Familiealbum, Leo Pleysier, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015, ISBN 9789023490203

(Philippe Cailliau)

Een geslaagd experiment

In Amalgaam wordt ‘uit twee monde gepraat’: Willy Martin (° 1941, Roeselare) en Carina van der Walt (° 1960, Welkom) durfden het aan om sámen een bundel te schrijven. De Vlaming Martin is emeritus hoogleraar Lexicologie aan de VU Amsterdam, de Zuid-Afrikaanse Van der Walt letterkundige en journaliste.
Amalgaam is een verlengstuk van het woordenboek ANNA (Afrikaans-Nederlands; Nederlands-Afrikaans), dat in eerste instantie een vertaalwoordenboek lijkt maar tegelijkertijd het eerste geamalgameerde woordenboek ter wereld is. Het amalgamatiemodel gaat ervan uit dat twee nauwverwante talen als het Afrikaans en het Nederlands niet afzonderlijk beschreven of vertaald dienen te worden, maar samen, als waren zij één taal. Vanuit die gedachte schreef het tweetal ook Amalgaam, waarin het zowel taalkundig als letterkundig grenzen aftast en overschrijdt. De Afrikaanse en Nederlandse gedichten in dit boek worden niet gescheiden per taal gepresenteerd: ze staan, alfabetisch op titel gerangschikt, samen als waren zij (ANNA indachtig) van een en dezelfde taal.
De inspiratiebronnen zijn zeer uiteenlopend: herinneringen aan aardrijkskundelessen (en wij herhaalden / als een koor / de wonderlijkste namen / Kar-pa-ten Wol-ga IJs-land Boe-ka-rest) bijvoorbeeld, de oorsprong van fabels (op Kefalonië sweef versinsels / in dik mis op die berg Enos // hier sê die Grieke het fabels ontstaan) en meisjes (hier ry die meisies hulle bromponies / soos minnaars / sodat toeriste / hulle leepoog agterna staar – Uit Vespa-verhuring – en drie hockeymeisjes / vóór mij in de rij / ook zonder stick kan iedereen / ze moeiteloos herkennen / de korte rokjes / de hoge benen / de rode kousen / het haar in een paardenstaart – uit Hockeymeisjes), dorpen (er was op het dorpsplein / een slager een bistrot / een kruidenier / je moest niet naar de stad / hier in het dorp vond je / haast alles wat je nodig had – uit Ouchamps) en landschappen (Avond in Sossusvlei: de avond wacht / met vallen / staat bij de doring stil / aarzelt meer / dan ik), kunstenaars, de actualiteit en de natuur (buiten tekent een vlucht / voorbijtrekkende ganzen / een haast volmaakte / driehoek / in de lucht – uit De dingen van het ogenblik – ; droom van die 1ste druppels smelwater / wat gaatjies sal val in die dun ys oor sy oë / & sneeuklokkies in sy lagplooitjies / uit sal laat spruit – uit lente in die Alpe).
Het is even wennen aan het switchen tussen beide talen, maar daarna leest Amalgaam als een ‘normale’ bundel. Dat is vooral de verdienste van de dichters, die op een vergelijkbare manier tegen de dingen aan kijken. Overigens schrijven ze hun eigen poëzie in hun eigen taal. Aardig is beslist ook het hoofdstuk Anderman se woorde / Woorden van Anderen waarin Martin en Van der Walt gedichten uit de andere taal naar die van hen zelf omzetten. Amalgaam is een geslaagd experiment, en biedt een avontuurlijke leeservaring voor een ieder met een hart voor poëzie, en met belangstelling voor talen.

Amalgaam, Willy Martin & Carina van der Walt, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2015, ISBN 9 789086 841172

(Bert Bevers)

Innerlijk panorama

De taal van Vincent Geyskens stijgt in zijn poëziedebuut op als damp. Opeens heb je in de gaten dat je er in zit. Zijn dunne bundel begint niet met trompetgeschal en eindigt zelfs in een kleiner lettercorps.
Op stijgend vocht is een verrassende en sterke evocatie aus einem Guss. Vorm en inhoud wijken af van het gebruikelijke, maar het dichtwerk heeft toch niets bestudeerds of geforceerds. Geyskens (Lier, 1971) is beeldend kunstenaar en de gouache (of gemengde techniek?) die aan het eind in kleur is afgebeeld, vat dit taalwerk woordloos samen: er gebeurt van alles, er is sprake van een weefsel van beelden, gewaarwordingen en gevoelens, zonder dat bepaalde delen de aandacht te veel opeisen.

In ons huis vliegen buiten de vogels
In de driezit zit mijn vader
Onder ’t blauw gewicht van sneeuw
Die ging wandelen met de hond
In een trapladder vermomd
Verhuisd, bedolven onder vragen
Die geleden heeft onder Pontius Pilatus
Geholpen is, gedraaid is op zijn zij

Door verschuivingen en opmerkelijke verbindingen schudt Geyskens de taal als het ware op. In Op stijgend vocht zit een aangename terloopse absurditeit die (en dat is knap) toch heel natuurlijk overkomt. Zo duikt op twee plaatsen in de tekst de ‘Khaki Kristus’ op. Een licht gepigmenteerde variant op de Verlosser, een fantoom dat moederziel alleen en zonder tekst langs en over het water kuiert.

De hagelwitte vogels komen, dromen en duiken
Ze jagen op kranten en sigaretten
Ze grijpen zich vast in het losse zand als foorautomaten
De Khaki Kristus schrikt hen op
Hij wandelt over het water en
Over het zand de dijk op en zegt
Om zeggens, niks

Van een woordenvloed word je niet altijd vrolijk, maar dit is toch anders. Bij Vincent Geyskens is taal eigenlijk verf. Hij knijpt flink in de tube en schildert, niet te benauwd, zijn innerlijk panorama. Dan weer ruw, dan weer glad, dan eens in bonte kleuren, dan eens in schemertinten. Steeds in resolute streken. Zo verveelt de lezer zich niet en komt hij van de ene diepte in de andere vlakte terecht. Kijkend, zich verbazend, zich herinnerend.

Mijn sigaren bezwaren mijn hart
Het is zondag
Het verleden roept
De kat rinkelt haar bel in de tuin van de buren
De zomer is een bangerik
Alles haakt naar rare verhalen
Zien is geloven
Omzien brengt wrok

Soms denk ik aan verschrikkelijke dingen
Die helemaal niet gebeuren

Met zijn beelden en vaststellingen maakt Geyskens een werkelijkheid voelbaar waarin je je eigen menselijk tekort herkent. De dichter gaat niets uit de weg. Hij is gelukkig niet politiek correct, maar ironiseert en neemt ongedwongen op de hak. De vader, de moeder, de schilderkunst, de neger en de Vlaming: de menselijke imperfectie maakt geen onderscheid. Lulligheid is nu eenmaal democratisch. Dat maakt dit gedicht buitengewoon genietbaar. Dat Geyskens Vlaamse en Franse uitdrukkingen organisch verwerkt in dit poëtische gobelin mag zelfs voor een simpele Nederlandse recensent de pret niet drukken.

Op stijgend vocht, Vincent Geyskens, uitgeverij het balanseer, Aalst, 2015, ISBN 9789079202331

(Erick Kila)

Over reizen en liefde

Wat onmiddellijk opvalt aan Luc C. Martens’ tweede dichtbundel tussen arend en schildpad zijn de frisheid van de verzen en het oog voor het detail, de originele beeldspraak en de verrassende zinswendingen. Zeer nauwgezet worden alle reisbestemmingen vermeld. Hij verwoordt zijn liefde voor de liefde echter net zo trefzeker als zijn liefde voor het landschap. Daardoor zijn deze gedichten zeer beklijvend geworden. Ze laten de lezer niet los.
De proloog is een treingedicht waarin weiden groter, koeien kleiner worden. In de cyclus Van water & meeuwen worden zes kustplaatsen behandeld, en daar ervaart hij nog prikken gevluchte woorden / in het zout op mijn wangen, meeuwen / halen de slaap van mijn gelaat, // schreeuwen mij achterna. ik blijf, / zij vliegen mijn droom landinwaarts. In de tweede cyclus, Klein knielen, worden zes religieuze plaatsen opgeroepen. In Tussen lauwe lakens komen naast belevenissen in vreemde oorden ook de liefde en het schrijven aan bod vier vrouwenhanden glijden synchroon / links en rechts, raken mij, hoog en laag / schrijven notenbalken op mijn voorhoofd. Maar toch, in Corsica, tussen lauwe lakens raakt / haar onbesliste hand me niet. De vierde cyclus, met acht gedichten, draagt dezelfde titel als de bundel. De dichter stelt zichzelf hierin voor een dilemna: ...onze lippen / spreken eenzelfde taal, ik aarzel, // hier, op deze rots moet ik kiezen / tussen arend en schildpad. Vervolgens krijgen we dan in cyclus vijf De prentkaart gepost twaalf ansichten toegestuurd, die elk een omvang van vijf versregels hebben. Het zijn treffende kleinoodjes uit Nederland, Frankrijk, Oostenrijk, Indonesië, Indië en Australië. Van Ile d’Yeu krijgen we rozen bloeien strak ten hemel, / hortensia’s vóór witgekalkte muren / langs de kust een visserskruis / meeuwen verraden lui dat God / hier, in Frankrijk woont. De cyclus Afrika is wit telt zeven gedichten die allemaal aan dit continent zijn gewijd. De toon wordt echter wranger want er heerst honger en er worden kinderen geboren met hiv. Er zijn meisjes die hun verplichte vreugde uitzingen en uitgebluste ogen van jonge mannen / die hun passie veel te vlug verloren. In de cyclus Indië in as wordt het niet veel beter. Aan de Ganges de laagste trap voorbij / staan ze in de rivier / die reinigt en geneest / hen het paradijs belooft. ... lijken, gezwollen van vreugde / bereiken hoog der overkant.  De bundel eindigt dan ook met De dans der dwazen, drie toestanden die regelmatig plaats vinden in Afrika, het Midden-Oosten en Japan. Dan is het hoog tijd dat de dichter thuiskomt met een envoi. En ook dat doet hij, zoals bij zijn vertrek, met de trein. En hij bracht tulpen mee uit Amsterdam.
Reisgedichten worden meestal gevormd door de weergave van uitzichten. Bij Martens zit de poëtische kracht in de verwoording van inzichten en dat resulteert in een boeiende, dichtbundel met diverse dubbele bodems waardoor de ontdekkingen verbazingwekkend en  verrijkend zijn.

Tussen arend & schildpad, Luc C. Martens, uitgeverij P, Leuven, 2015, ISBN 978-94-91455-79-7

(Tony Rombouts)

Periscopen in de vijver

Het is al elf jaar geleden dat I Thought We Just Left That Party verscheen, het poëziedebuut van Jess De Gruyter (° 1973). Twee jaar later verscheen de opvolger, It Was A Boring Conversation Anyway. Het was de bedoeling dat een derde bundel bij het Poëziecentrum een trilogie zou voltooien, maar die is er nooit gekomen. Op de valreep van 2015 zag nu Zo meteen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten het licht, opnieuw een fascinerende zwerftocht door van alles en nog wat. Waarbij oorlog en film constanten zijn. Dat mag geen verwondering wekken vermits De Gruyter van opleiding cineast is. Hij is niet alleen als dichter actief, maar ook als videast. Dat ook in deze discipline film zelf een inspiratiebron voor hem is moge blijken uit Telefon!. Tik die titel en zijn naam maar eens in op YouTube. Smullen voor filmliefhebbers, want het filmpje is ook een soort quiz. Wie smijt die telefoon op de haak, en in welke film?
In zijn debuut, opgedragen aan Sylvia Kristel, duiken reeds Steve McQueen, Cary Grant en Laura Gemser op, terwijl in de tweede bundel (de naar de bescheiden mening van steller dezes oogverblindende) Liv Tyler en Grace Kelly, Natalie Wood, Humphrey Bogart, Lauren Bacall, Richard Burton, Elisabeth Taylor, Jean-Paul Belmondo en Jean Gabin figureren.
In het eerste gedicht van deze nieuwe bundel duikt in het eerste gedicht al een scene uit From Russia With Love op, met Robert Shaw. Voorts zijn Gudrun Ensslin (zelfs deze medeoprichter van de Rote Armee Fraktion blijkt een klein filmisch verleden te hebben: ze speelde in 1967 mee in het experimentele filmpje Das Abonnement), Kim Novak, Clint Eastwood, Lou Ferrigno, Bela Lugosi, Marlon Brando en weer Bogart filmiconen van dienst.
Maar er duiken ook een scenarist (Raymond Chandler), een componist van filmmuziek (John Barry) en een regisseur (Sam Peckinpah) op.
En dat allemaal in litanieachtige verzen waarin kinderen worden gered uit een weeshuis dat in lichterlaaie staat, messentrekkende desperado’s in het deurgat verschijnen, pijlgifkikkerurine gedronken wordt, walnoten worden verbrand om lijkgeur te verdrijven, met braamstruiken gesproken wordt, in de soep van een Taiwanese kok gerocheld wordt en in vijvers periscopen worden waargenomen.
Deze poëzie heeft afwisselend een documentair en een fantastisch karakter, en staat bomvol beklijvende strofen als we knielden niet / we vielen // voor het kindmeisje / dat blasfemisch sprak / in dode talen // we kregen gratie / maar smeekten om de strop en wij vervloeken de goden / bidden als ketters / weten dat als hij nu / de eeuwige jachtvelden betreedt / er morgen weer een onweer losbarst / dat zijn gelijke niet kent.
Wat mij betreft duurt het niet nóg eens acht jaar vooraleer Jess De Gruyter met een nieuwe bundel komt. Ik lees zijn werk, waarbij  je nooit echt goed weet aan welke kant van de lens je je bevindt, erg graag.

Zo meteen gaat deze kogel een hoop rotzooi aanrichten, Jess De Gruyter, het balanseer, Gent, 2015, ISBN 9 789079 202317

(Bert Bevers)

Een kind in de oorlog

Ina Stabergh is niet alleen dichteres, zij is ook een verdienstelijk jeugdauteur. Haar Ferdinand, een kind in de oorlog is een vlot leesbare jeugdroman, geschreven in een prettige, heldere stijl. Het boek is ingedeeld in tien hoofdstukken, voorafgegaan door een introductie, met een speciale opdracht aan de lezer(tjes): laten we in onze eigen omgeving, onze eigen straat, dorp of stad een klimaat scheppen van vrede en verdraagzaamheid, want oorlog is het verschrikkelijkste wat bestaat. 
De eigen familiegeschiedenis van de schrijfster is duidelijk het uitgangspunt. Op de laatste pagina vinden we een uitgebreide lijst met personages. Ferdinand, de 12-jarige zoon van Prosper, Ina Staberghs grootvader langs vaderszijde en koster van Halen-Loksbergen, is de hoofdpersoon. Verwacht u niet onmiddellijk aan een gewelddadig oorlogsverhaal: de auteur schetst aanvankelijk een nostalgisch tijdsbeeld over het dorpsleven vóór en tijdens WO I (1913-1918). In de eerste hoofdstukken van Ferdinand, een kind in de oorlog lezen we over de jaarlijkse kermis en de processie (dé topevenementen in Loksbergen!). Die van Brussel gaat over het feestelijk bezoek van Ferdinands tante en oom uit Brussel. Een grappig en tegelijk griezelig relaas over de dorpslegende van de Kluis van Reinrode wordt in geuren en kleuren verteld door Prosper. In hoofdstuk zeven krijgt Ferdinand er warempel nog een broertje bij!
Maar allengs wordt het idyllische dorpsleven opgeschrikt door schokkende gebeurtenissen. De koster van Loksbergen leest na schooltijd voor uit de krant en de moord op aartshertog Frans Ferdinand op maandag 29 juni in Serajevo beroert de hele gemeenschap. Een paar maanden later worden Duitse verkenners gespot aan de Getebrug en op woensdag 12 augustus rijden Huzaren des Doods, Uhlanen en Kurassiers van de Pruisische koningin Halen binnen. Aanvankelijke behalen de Belgische strijders, geholpen door compagnieën uit Hakendover, de overwinning op de Duitsers in de Slag der Zilveren Helmen (zo genoemd naar analogie met de Slag der Gulden Sporen). Maar de oorlog duurt voort. Wat volgt: een gruwelijke strijd, honderden doden en gewonden. Huizen kapotgeschoten of uitgebrand, roofovervallen door Duitse soldaten, martelingen, de gijzeling van de pastoor. Iedereen slaat op de vlucht: de koster en zijn zevenkoppig gezin, de burgemeester, de schepenen en uiteindelijk ook de pastoor.
Jerome, Ferdinands beste vriend, heeft een dagboek bijgehouden. In hoofdstuk tien kunnen de lezers chronologisch het verloop van de oorlogsjaren volgen, vanaf januari 1915 tot en met de wapenstilstand op 11 november 1918.
Ferdinand, een kind in de oorlog is een educatief boek: het relaas van de oorlogsjaren wordt door Ina Stabergh op zodanige wijze verteld, dat jongeren concreet en accuraat kunnen lezen welke gruwel oorlog meebrengt: mensen vermoorden mensen. Maar ook volwassenen kunnen dit boekje smaken. Zij zullen met weemoed terugdenken aan de verhalen van ouders en grootouders, aan het dorpsleven van toen. Vóór de oorlog was het leven eenvoudig en waren de mensen blij met een bord broodpap en een zelfgebakken taart. Na de oorlog zou niets meer hetzelfde zijn.

 Ferdinand, een kind in de oorlog, Ina Stabergh, Calbona Uitgeverij, 2015, ISBN 978-94-92228-07-9


 (Nicole Van Overstraeten)

Kromzang

Sinds zijn debuut in 1968 neemt Stefaan Van den Bremt in de hedendaagse Nederlandstalige literatuur een bijzondere plaats in, zowel als dichter, essayist en vertaler. Maatschappelijk  engagement is een constante doorheen zijn werk. In Kromzang spreekt een mildere dichter, die soms nostalgisch dan toch weer strijdvaardig reflecteert over zijn verleden en daarbij ironie en zelfkritiek niet spaart.
De bundel bestaat uit vijf cycli: Vallen of zweven, De meester en de menigte, Oude liedjes zingen krom, De sterfte moe en het magistrale sluitstuk Cantus firmus.
Ik ben een slecht gedicht./ De beeldspraak sta ik in de weg. / In mij rijmt alles op niets. / Erger nog: ik speel toneel, / ik plagieer Gods adem (mijn stem / is zijn pars pro toto).  Reeds in dit openingsgedicht maakt Van den Bremt er geen geheim van dat zijn opvatting over schrijven debet is aan het deconstructivisme en de filosoof Jacques Derrida met zijn bekende uitspraak Er is niets buiten de tekst. Hij bedoelde daarmee dat een tekst nooit op zichzelf staat maar dat de betekenis van een tekst tot stand komt in relatie tot andere teksten en alleen maar kan begrepen worden binnen die specifieke context. Vanuit deze intertekstuele benadering is deze bundel geschreven.
In de aantekeningen achteraan situeert de dichter deze context. In die zin is het lezen van Kromzang geen tusssendoortje maar vergt het een zekere intellectuele inzet, die ruimschoots beloond wordt door de krachtige verzen van een lyrische schoonheid en onthutsende beeldspraak. Op haar sterfbed had mijn moeder / haar eigen gezicht afgelegd (pagina 36), in Gekkenrouwlicht (pagina 44): Breek de spoorstaven en steek ze / in de wielen van de wagen!, in Nader tot Apollinaire (pagina 47): Op het eind ben je de onderwereld moe / De Eiffeltoren kan die kudde schimmen niet meer hoeden”.
Uit elk vers straalt de maitrise van een gerijpt dichter, een doorleefde kennis van de teksten, die aanleiding zijn en context vormen, maar die in elk gedicht getranscendeerd worden, waardoor een nieuw origineel werkstuk ontstaat.
Van den Bremt hanteert geen gratuite stijlfiguren. Alles is afgemeten, weldoordacht met respect voor de refererende tekst. Zo ontstaat een eigen poëtica, een eigen idioom, die doorheen de bundel consequent wordt aangehouden.
Het lange slotgedicht Cantus firmus is de aangrijpende bekroning van het intertekstuele dichten van Van den Bremt. Geschreven als een “Missa” in de contrapuntische polyfone traditie refereert het naar een anoniem lied L’homme armé uit de late middeleeuwen over de uitroeiing van de Katharen. In het huidig tijdsgewricht is het van een bijna ijzingwekkende actualiteit: Gewapend is de man, de man die jaagt op mensen. /…/ is dit de ketterij: een dorp, mijn huis / dat veel te ruim zit om de stem die klom / tot in de nok? Hier wordt opnieuw het engagement en afkeer voor onrecht van de dichter vertaald in een meeslepend en aangrijpend gedicht.
Deze bundel moet men lezen en herlezen, een meesterlijk werkstuk. 

Kromzang, Stefaan Van den Bremt, 2015, Uitgeverij P en In de Knipscheer, Leuven - Haarlem. ISBN 978-94-91455-68-1

(Richard Foqué)