Thomas & Phil (en Ellie)

Verlies van lief is de tiende dichtbundel van Margreet Schouwenaar. De aanzet was een kerstkaart van Mariet Lems. Op de kerstkaart twee foto’s: een verweerde spiegel tegen een blauwe muur en een Maria met kind. Op de binnenkant een tekst, geadresseerd aan Thomas & Phil en ondertekend door Ellie: Have a shot on me… How about writing a few lines? I would like to know how many cows and chickens you have. Phil, you must be able to do that. Right?
Margreet was geïntrigeerd en vroeg naar het verhaal achter de foto’s. Of Mariet meer foto’s had? Inderdaad: al 25 jaar fotografeert Mariet verlaten plattelandshuizen in Ierland. Niet alleen huizen, maar ook vervallen interieurs, achtergelaten meubilair, kapotte gebruiksvoorwerpen, kledij, wandversiering, zelfs persoonlijke brieven of foto’s brengt zij in beeld. Margreet koos 16 foto’s en schreef er evenveel gedichten bij. Het werd een heus samenwerkingsproject! Resultaat: een sublieme bundel, fraai vormgegeven door Gerrit Westerveld.
Verlies van lief gaat over het voortschrijden van de tijd, wat dit doet met mensen en dingen. Bij een foto waarop een zwartgerookte haard te zien is, een stoel, een verweerde tafel en een versleten theepotje, schrijft Marleen: De tijd doet met de ketel wat/ de tijd doet met de tijd. / Hij schenkt verhalen, deukt de mare, / slaat de luister uit het ding tot/ de stilte in de nagalm klinkt, / het stof van woorden daalt, / het gruis van gedachten kruimelt; / iemand een stoel aanschuift en / luistert en er niets te horen is / dan het zingen van herinnering. De dichteres laat een gekreukte roze jurk tedere verzen debiteren: welke droom mij droeg / ben ik vergeten / en ook wie mijn rug streelde. / Het waaien van mijn rok kan ik soms nog voelen hier / aan het raam waar vochtig als eerste kussen / de regen blijft vragen. / In de val van mijn stof berg ik de herinnering aan een lichaam / dat mij heeft gelaten. In Verdwijnen is werken voert zij zowaar Thomas, Phil en Ellie en een jongetje in matrozenpakje op: Ooit vier en brede lach / op een warme muur gehangen. / Portret. De zon gezelschap, de klok / hield uur.
De foto’s van Mariet Lems zijn ronduit schitterend en van uitzonderlijke kwaliteit. De zachte tinten, gaande van grijzen en blauwen naar warme aardetinten, intensifiëren weliswaar Margreets verzen, maar zijn geen aanvulling of uitbreiding ervan. Of omgekeerd: Margreets verzen zijn geen commentaren bij Mariets foto’s. Integendeel, de foto’s en gedichten staan fraai naast elkaar, in volkomen harmonie met zichzelf. De lezer verveelt zich nooit, kan elk gedicht anders lezen: intenser, kleuriger, fantasierijker, zoals gewenst.
Margreet Schouwenaar schrijft spannende gedichten, in opperste concentratie. Zij voert objecten en abstracties op als personages. Zij laat de tijd spreken. Zij breekt haar zinnen af op onverwachte momenten en creëert zo ruimte voor verbeelding en interpretatie.

Verlies van lief, Margreet Schouwenaar en Mariet Lems, Kleinood & Grootzeer, 2014, Bergen op Zoom, ISBN/EAN 97869067664467164

(Nicole Van Overstraeten)

Hoe zelfs slijk poëzie kan worden

Stefaan van den Bremt debuteerde in 1968 met de dichtbundel Sextant. Sindsdien verschenen er van hem regelmatig nieuwe poëziepublicaties. Zijn jongste bundel, Blauw slik, is al nummer twintig in de reeks.
De bundel in onderverdeeld in  drie cycli. De eerste, Staande voor de sfinx, bevat twaalf gedichten, de tweede, Een smaak van tijd zesentwintig en de derde Ga maar er is geen weg, opnieuw twaalf. Volgens het groot woordenboek der Nederlandse taal van Dale is blauw slik een ‘diepzeeafzetting langs de randen der continenten’.
Van den Bremt werd met dit bijzonder soort slijk geconfronteerd tijdens een bezoek aan de jachthaven van het Franse plaatsje Pauillac en het resulteerde in een gedicht, opgenomen in de middenmoot van de gelijknamige dichtbundel.
In Staande voor de sfinx wordt de lezer uiteraard met wat raadsels geconfronteerd want de sfinx: Vraagt om de dode letter tot leven / te lezen. Het schriftbeeld gaat beven, // vermant zich, staat strak in het gelid, / leidt het lezende oog in het wit. // En als het woord adem wil halen / of de zin in het raadsel verdwalen // begint het vragen van voor af aan / waar op wit het zwart is gaan staan. De oplossingen dient de lezer zelf te vinden. De dichter, die zelf een beetje minzaam sfinx speelt beklemtoont de opdracht enkel met een raadselachtig rijm. Maar van bij de aanvang van deze bundel toont de auteur reeds zijn grootmeesterschap. Het gedicht Handkijken, geschreven bij een foto van de Mexicaanse Elisabeth Ross is in zijn eenvoud zo groots, dat er niet uit geciteerd mag worden.
In Een smaak van tijd volgt de dichter de gang der seizoenen en hij noteert nauwgezet, in een mum van taal (de titel van zijn lijvige verzamelbundel die in 2002 verscheen), alles wat hem poëtisch opvalt. En zelfs een grapje mag soms, zoals in Hink-stap-sprong: De winter is begonnen / en het jaar is uitgeteld. / Het maakt een laatste kromme / sprong en vraagt om smartengeld. // De zon zit ingesponnen / en de maan is ongesteld. / Gebaar nu maar van kromme / haas, je dagen zijn geteld. Verder mooie gedichten over IJsheiligheid en Lammerengeduld en het gedicht Kaki, over een kakiboom die in Nagasaki de verwoestende kracht van de Amerikaanse bom ongeschonden doorstond.
In de slotcyclus wordt de lezer uitgeleide gedaan, maar alweer gebeurt dat niet zonder omzien, want de cyclus heeft als titel Ga maar er is geen weg. Toch worden we met een boer en zijn paard langs een Blauwe maandag gevoerd en vinden we een Plattegrond met: De weg naar huis / komt uit waar wij hem gaan. De laatste gedichten gaan o.a. over de oerknal  en bevatten enkele vragen over de Schepper, maar antwoorden komen er natuurlijk niet en dat is ook niet nodig, als de vraag maar poëtisch genoeg is gesteld. En die voorwaarde is in deze dichtbundel volkomen verzekerd.

Blauw slik, Stefaan van den Bremt, Uitgeverij P, Leuven, 2013, ISBN 978-94-91455-28-5

(Tony Rombouts)

Eindspel

Als je geluk hebt, word je oud. Het overkomt Willem van Toorn (1935) en Hans van de Waarsenburg (1943). Nu woelt de ervaring van ouder worden een heleboel los in het gemoed. Zo gehoorzaamt je lichaam niet meer onvoorwaardelijk aan je geest en houdt Magere Hein steeds vaker huis in vriendenkring en familie.
Voor een dichter is de latere levensfase dus eigenlijk zeer de moeite waard. Afscheid, vroeger en eindigheid leveren materiaal op voor poëzie. Maar… als dan liefst twee oudere dichters een poëtische dialoog starten over het verstrijken van de tijd houd je toch even je hart vast. Wordt het niet te ouderdommerig?
Het antwoord luidt: neen. Dodemansdagen is een geslaagd eindspel.
De heren nemen de dood op de hak en bedienen zich van uitdagende humor.
‘Je beenderen zullen hier als bloemen bloeien’.  / Klaar ben je, levende bezoeker. De relikwieëntuin, / hoofdschedelplaats, hortus conclusus, zit in een glazenkast. // Van wat ook levenden waren elke soort knekel / getooid met edelstenen, strikken, zilveren bloemen, / opdat de Dag des Oordeels zoiets wordt / als een rinkelende parade van incomplete / maar opgedirkte geraamtes.
Van Toorn en Van de Waarsenburg trekken zich als het ware aan elkaar op. Eén plus één is in dit geval drie. Het gaat er nuchter (maar wel met een poëtische draai) aan toe als de dood besproken en bezworen wordt.
Daar sta je dan in gebleekt alfabet. // Of ligt op een bed met een masker / In gipstaal. Waarna het verdwijnen / Begint in vuilniszakken, kringloop- / Winkels. Je boeken verkwanseld. Je // Stem in ochtendnevels opgelost. Een  / Kamer die wezenloos wordt, / Geurloze ruimte, waar je hand nooit / Meer papier verlegt, toetsen aanslaat, (…)
Vooral Van Toorn toont zich een meester in het bezingen van vrienden/familieleden die ter mollen feeste zijn.. Nergens pathetiek. Wel gepaste meedogenloosheid. Zoals bij broer Rien, die in een herinnering het woord neemt.

(…) als hij zegt / wat maakt het uit, een mens weet toch / zijn leven lang al dat hij dood moet. / Niemand onmisbaar. Mijn tijd is op. // En je hebt straks de foto nog.

In alle gedichten vind je een toon en losheid die de niet lichte thematiek behapbaar maken.  Amstelpark met gezelschap is een  hoogtepunt in de bundel. Je houdt wijlen vrienden/beminden bij je in een soort innerlijke bioscoop. Je roept ze op in de film van je leven. Het lukt de dichter in het Amstelpark moeiteloos.

Ik schilder voor mijn gestorvenen maar / met mijn kinderhand van taal / dit déjeuner sur l’herbe. / Daar zitten we allemaal, / zij wel zo dood als een pier, / maar rumoerig als op een vrolijke schoolreis. // Ik stel niemand voor, zij kennen / elkaar wel uit dat hoofd van mij / mijn doden van plezier. / (De aandachtige wandelaar / die zojuist mijn leven passeert / ziet alleen mij zitten hier.)

Dodemansdagen, Willem van Toorn en Hans van de Waarsenburg, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2014, ISBN 978-90-284-2557-6

(Erick Kila)

De aanklacht van Brouwers

Je hebt van die romans die je niet in één ruk kan uitlezen, die je nu en dan naast je moet neerleggen. Het hout van Jeroen Brouwers is er zo een – vanwege de beklemmende sfeer. Het verhaal speelt zich in de jaren vijftig af in het pensionaat Bleijerheide in het Nederlands-Limburgse Kerkrade, een instituut dat Brouwers maar al te goed bekend is. Ik heb een kostschoolsyndroom, zei hij ooit in een interview. Hij zal het geweten hebben: hij bracht zeven jaar van zijn middelbare schooltijd door in strenge kostscholen. Dit thema kwam al eerder aan bod in zijn oeuvre: in het verhaal Orpheus (in zijn debuut, de verhalenbundel Het mes op de keel, 1964), De zondvloed (volgens de auteur zijn belangrijkste boek, 1988) en Satans potlood (1997). Na de berichten in de media over het veelvuldige misbruik in internaten leek dit boek onvermijdelijk.
De lezer wordt geconfronteerd met de vernederingen, lijfstraffen en verkrachtingen die kostschooljongens moeten ondergaan. Er wordt een gruwelijk beeld gegeven van de verknipte en sadistische geest van de Franciscaner monniken die er letterlijk de plak zwaaien met een houten lat of een strijkstok. De grootste boosdoener is broeder Mansuetus, die zich overgeeft aan  seksueel misbruik, voorafgegaan door mishandelingen met het hout, waarbij hij het vooral op blonde jongens gemunt heeft:
Gehoorzaamheid en tocht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer. Toen ik er getuige van moest zijn bracht ik ertegen in, zonder mijn eigen stem in het geschreeuw te horen: Het is genoeg, broeder. De jongen jankte als een hond, water, snot, speeksel waar zijn hoofd tegen het meubeloppervlak geduwd bleef, schoppend met zijn benen als een kikker.
Het verhaal wordt verteld door broeder Bonaventura, een wat lakse figuur die als surveillant getuige is van de gruwel die hij om zich heen ziet. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen zijn gewetensproblemen - moet hij er als getuige iets tegen ondernemen? - en zijn lichtpunt buiten het klooster, zijn geliefde Patricia.
Allerlei vragen nestelen zich in als een spanningsboog in het hoofd van de lezer. Komt er ooit een eind aan het schrikbewind van Mansuetus? Komt Bonaventura in actie tegen de gruwel of sluit hij er devoot de ogen voor? Is hij dan een medeplichtige? Zal hij uiteindelijk uittreden en kiezen voor Patricia, die geduldig op hem wacht?
Het hout komt aan als een vuistslag. De grondtoon van deze roman is een – terechte – aanklacht. Door het meesterschap van Jeroen Brouwers, die  garant staat voor een rijke en gelaagde taal en verhalen en romans die duizelingwekkend knap zijn opgebouwd is deze roman dan ook uitgegroeid tot een grandioze literaire tour de force.

Het hout, Jeroen Brouwers, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen, 2014, ISBN 978 90 254 4225 5

(Roger Nupie)

Raadselachtig

Bezonken, de nieuwe dichtbundel van Albertina Soepboer, is een boekje met raadselachtige structuur. Waarom staan onder de titel 3 cirkels getekend, een zwarte, een witte en nog een zwarte? Waarom worden die cirkels om en om herhaald bij de aanvang van elke reeks gedichten? De bundel is opgedeeld in 3 afdelingen van 4 gedichten, die onder de noemer dieplood 3 reeksen van 16 gedichten voorafgaan, met als titels: kwelwater, windstilte, grondstof. Reeksen die op hun beurt zijn opgebouwd uit 4 cycli van vijfregelige gedichten. Tussen elk van de 3 combinaties 2 pagina’s witruimte. In totaal tellen we 60 gedichten en 15 cirkels. Kunt u nog volgen? De cirkel is een oud symbool van eenheid, oneindigheid en vrouwelijke kracht, maar is deze cirkel het centrale thema?
We zouden kunnen zeggen dat Albertina Soepboer schrijft over de seizoenen: het is begroeid met overal hetzelfde gras / en zelden regent het, ik zoek naar de boter / bloemen, mijn vette herinnering aan toen. In de volgende gedichten vinden we aanwijzingen dat lente evolueert naar zomer en herfst: de droom hangt in het raam, kom maar/ als hij deze dag inluidt,...en zo /  niet trekt hij zijn regenjas aan, herfst komt spoedig,... Dan botsen we, na enig speurwerk, op gedichten waarin de winter de lente aankondigt: het smeltwater onder onze tong / hoe bedoel je dat de aarde maakt / zich lang en breed op in voorjaar. De tijd maakt een cirkelbeweging, heden en verleden vloeien in elkaar over. De toekomst is een wending die het verleden achterlaat: we draaien ons om met dezelfde/ schoenen die verderop schuifelen/ de smaak van zout houd ik achter/ de hand, een wending in de wind/ een weten dat met de grond groeit.
Voorgaande analyse van de thematiek in bezonken is echter te oppervlakkig. Indringender is in deze bundel de evocatie van weidse en desolate landschappen, waarin mensen en dingen bewegen. Dit zijn gedichten over een wereld van water, stilte, wind, regen, zand en zout: vanuit het oosten waait het de zee over / een veld is begonnen, zout verworden / een zwerver. Landinwaarts registreert de dichteres velden, bomen, braamstruiken, vogels en insecten; ook beelden van dorp en stad. De personages worstelen niet alleen met zichzelf, met het heden en het verleden, maar ook met de soms meedogenloze natuur, de bulderende golven, het noodlot, het bijgeloof: zo in het licht van de zon gewassen/ staat de oma met haar kleinste kind/ waarschuwende woorden over rogge/ sissen van oude heksen in de velden/ ze eten kinderen, ze weven noodlot.
Nog meer dan de originele, enigmatische structuur van bezonken zet de intensiteit van Albertina Soepboers gedichten aan tot lezen en herlezen. Afwisselend samengebalde en rafelachtige verzen, met afwijkende syntaxis, maar mooi passend in vijfregelige rechthoekjes, vertellen over een wonderlijke, geheimzinnige wereld. De lezer wordt meegesleurd in een onderstroom van spanning, verrukking en mysterie. Bezonken van Albertina Soepboer is wat mij betreft een topbundel! 

bezonken, Albertina Soepboer, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2014. ISBN 978 90 254 4337 5

(Nicole Van Overstraeten)

De tedere schaduw van Bukowski

Er was al enige tijd zo goed als niets meer van Charles Bukowski in Nederlandse vertaling verkrijgbaar. Uitgeverij Lebowski wil die leemte vullen en besloot vanaf maart 2014 (het was dan twintig jaar geleden dat Bukowski overleed) zijn volledige oeuvre op de markt te brengen.
Oscar van Gelderen van Lebowski, die Bukowski  omschrijft als een held van de tegencultuur, een geweldige dichter en iemand die velen op het pad van de literatuur heeft gebracht door zijn eerlijke, rauwe en laagdrempelige attitude, hield intussen al acht titels in een nieuwe of herziene vertaling boven de doopvont: Postkantoor, Fuck Machine en andere verhalen van alledaagse waanzin, Vrouwen, Kind onder kannibalen, Pulp, Factotum, Aantekeningen van een vieze oude man en de recentste, de poëziebundel De laatste nacht van de aarde.
Er verscheen al eerder poëzie van Bukowski in Nederlandse vertaling: Als je dood bent doet het er niet toe, 100 gedichten van Charles Bukowski vertaald en ingeleid door Manu Bruynseraede (uitgeverij writehi(s)tory, 2010) en De genoegens van de verdoemden, integrale vertaling van de bloemlezing The pleasure of the Damned (2007) van Peter Verstegen (uitgeverij Liverse, 2011).
Ook daaruit bleek al dat er meer is dan alleen maar het beeld dat men maar al te graag van Bukowski ophangt, als de auteur die als geen ander de wereld van de underdogs, die in een mengeling van armoede, drank, agressie en rauwe erotiek aan de zelfkant van de maatschappij trachten te overleven in de verf heeft gezet.
In De laatste nacht van de aarde, Bukowski’s laatste nog bij leven verschenen poëziebundel, zijn thema’s als alcohol, bars en renbanen nog wel aanwezig,  maar de toon van heel wat van deze gedichten is heel wat serener en ingetogener. Het zijn bezinningen over leven en dood, vriendschappen, collega’s, liefdes en literatuur. Ook de klassieke muziek ontbreekt niet – de enige muziek waar Bukowski naar luisterde.
Zijn het eigenschappen als het vermogen om schijnbaar banale voorvallen tot grootste literatuur te verheffen, zijn humor, vaak zwart als de nacht, of de ontroering waarmee hij zijn lezers weet te verrassen die hem tot de onweerstaanbare schrijver maken die hij is? Laat een gedicht als De man met de mooie ogen u overtuigen, of De bullebak, of De lijster:

[…]
er woont een lijster in mijn hart die
naar buiten wil
maar ik ben hem te slim af, ik laat hem alleen
's nachts soms ontsnappen
als iedereen slaapt.
ik weet dat je er zit, zeg ik
dus niet verdrietig
zijn.

dan stop ik hem terug,
maar hij zingt zacht,
daar binnen, ik heb hem niet helemaal dood
laten gaan
en zo
slapen we samen
in ons
geheime verbond
en dat is aandoenlijk genoeg om
een man te laten
huilen, maar ik huil
niet,
jij wel?

De laatste nacht van de aarde (The Last Night of the Earth Poems), Charles Bukowski, vertaald uit het Amerikaans door F. Starik, Stella Bergsma, Dirk-Jan Arensman en Bernard Wesseling, Lebowski Publishers, Amsterdam, 2014, ISBN 978 90 488 2239 3

(Roger Nupie)

Over een oude pop

Anais is niet alleen de twintigste dichtbundel van Renée, het is tevens de derde bundel in de vrouwenreeks die zij sinds enkele jaren geleden begon te publiceren. De eerste, De hoed van Hortense handelt over een dame op leeftijd die van onder haar hoed de wereld aanschouwt en daar heel wat bedenkingen over formuleert. De tweede kreeg als titel Valentina en bevat de belevenissen van een migrante die haar geluk in Antwerpen komt beproeven. En de derde bundel is Anais, het verhaal van een ouderwetse pop.
Een eerste vaststelling is dat de dichteres die drie dichtbundels, ‘verhalen’ noemt. Een mooie vondst, want daardoor kan zij haar schrijfstijl wat badinerend maken in een parlando-stijl. Anais is reeds lang Renées hartsvriendin want de kleine dichteres in wording kreeg die pop van haar vader in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Anais blijkt al snel een voyeuse te zijn, maar, spijtig genoeg, heeft zij niet veel om te bekijken. Er is wel de jonge schilder, een modieuze vent, maar daarvoor blijft ze toch maar liever op haar hoede. Meestal zit zij in haar rieten kinderstoel bij het raam dat uitkijkt op de brede laan en ziet zij slechts al dat volk dat maar heen en weer loopt. Om het nietsdoen te verdrijven breidt Anais dan maar de tijd en dat resulteert in een schitterend gedicht over het verleden dat opdoemt tijdens een bezoek aan het kerkhof en dat resulteert in een gedicht om zelfs de tijd te trotseren.
Maar Anais heeft weinig mogelijkheden om veel te beleven. Haar functie bestaat vooral uit daar te zitten en mooi te zijn, maar omdat Renée reeds van in de jaren vijftig haar poppenmoeder is, is er tussen beiden een uitzonderlijke band gegroeid. De poppenmoeder heeft bovendien Anais als haar biechtvader verkozen, waardoor de pop alle geheimen, moeilijkheden en voorkeuren van de dichteres heeft kunnen vernemen. Op die manier is een porseleinen pop het gesloten dagboek van een schrijfster geworden. Natuurlijk zit er ook heel veel nostalgie in deze dichtbundel. Anais telt haar vrienden is een van de titels van de gedichten en zij merkt Er zijn niet veel vrienden meer over, van toen, en We zijn zestigers. / Dead poets society gelijk / Straks blijft de hoed slechts over, sierlijk en eenzaam / op de kist. En omdat nostalgie toch ook wel een beetje humor mag hebben sluit zij af met: Als ze de hoedenspeld maar niet vergeten.
Het laatste gedicht uit de cyclus Anais heeft als titel Afscheid. Het is een afscheid aan de Thuishaven waar deze en heel wat vroegere dichtbundels werden geschreven en dat doet uiteraard een beetje pijn, maar er is ook vastberadenheid: De schrijfster huist in een nieuw huis, er wordt een nieuwe, hagelwitte / bladzijde geschreven in het levensboek, met een witte pluim. En er is ook hoop: Er zal ginds een nieuwe einder gloren, en waarschijnlijk zal dat in de toekomst tot nieuwe dichtbundels leiden.

Anais, Renée Van Hekken, Uitgeverij Thuishaven, Schoten, 2014.

(Tony Rombouts)

De waarheid die vrijmaakt

Ludo Noens geeft nu al dertig jaar het in zijn genre unieke tijdschrift Portulaan uit waarvan nummer 120 is verschenen, wat op zich al een prestatie mag worden genoemd. Hij houdt zich bezig met het paranormale, occulte en esoterische, al zijn dit termen die een hele lading aan verscheidenheid dekken. Over dit onderwerp publiceerde hij verscheidene boeken, onder meer over het raadsel Jeanne d’Arc, of beschrijvingen van de hysterische gedrevenheid met paranormale trekken van heiligen en mystici. In zijn bijdragen onderbouwt hij altijd zijn stellingen en laat hij ruimte voor twijfel en komt hij de sceptische lezer  tegemoet. Want of het nu gaat over het monster van Loch Ness of het bestaan van elfjes, je moet het voor elke lezer aanvaardbaar weten te maken, en dat doet hij juist door niet fanatiek zijn mening door te drukken maar alle componenten te onderzoeken en grondig te bestuderen. In zijn tijdschrift komen overigens ook poëzie en algemeen culturele bijdragen aan bod.
In Incident in Tomar zijn nu zeventien van Noens verhalen verzameld, die zonder uitzondering een element van fantastiek hebben. In Wolken gaat het over een jongeman die moeilijk contact legt en vreemd gedrag gaat vertonen. Dan blijkt dat hij als scholier een moord heeft bedreven en gebukt gaat onder schuldgevoelens, maar aan zijn misdaad ontsnappen lukt hem niet. De wolken roepen hem ter verantwoording. Rationalisering en wonderen, het alledaagse en het verrassende, waan en illusie, psychologie en psychose, daar draait het bij deze auteur om. Het titelverhaal is een staalkaart van zijn ideeënwereld, een mengeling van reiservaring, geschiedenis, sekten en niet te achterhalen geheimzinnige rituelen, de schrijver Lovecraft en de ondergang van de Tempeliers. In De ander gaat het over een gevoelig mens wiens angst ontstond in zijn puberteit. Hij krijgt last van sadistische dromen en ziet zich geconfronteerd met vreemde fantasieën die te maken hebben met destructieve orgieën. Omdat hij altijd ontwaakt voor hij het geheim van het zwarte gat in zijn droom kan achterhalen moet hij streven naar het beleven van een lucide droom om zijn angst te leren overwinnen. Het fantastische element staat hier in verband met het psychologische. Commissie zit goed in mekaar. Een huwelijk loopt stuk door een affaire van de man die tegenover zijn vrouw de moord bekent op de echtgenoot van zijn liefje. Het is een pleidooi van een man met schuldgevoelens en zelfverwijt. In Hubris is het opnieuw iemand die last heeft van dwanghandelingen en een psychiater opzoekt die duidelijk maakt dat hij misschien hardnekkig probeert iets ongedaan te maken wat niet ongedaan kan worden gemaakt. Op die manier slaagt de auteur er telkens in de lezer mee te slepen  in een avontuur dat doordrongen is van psychologische en meer onverklaarbare verschijnselen die te maken hebben met verleden of niet verwerkte problemen. Dat het nergens zwaar op de hand ligt komt door de relativerende, soms humoristische toon die ervoor zorgt dat alles leesbaar blijft en vooral boeiend.

Incident in Tomar, Ludo Noens, Pumbo.nl, 2014, ISBN 9789081372336 

(Guy van Hoof)

Honderd Oorlogsbeelden

Gris fer, gris plomb, gris cendré
Gris dans les cœurs résignés
Relève des tranchées

Honderd Oorlogsbeelden van Julien Vocance (pseudoniem voor Joseph Seguin), oorspronkelijk Cent visions de guerre, werd vertaald door Karel Hellemans. Seguin (° Lyon, 1878) kwam uit een gerenommeerde uitvindersfamilie. Hij was een bescheiden man en nam een pseudoniem aan dat hij ontleende aan Saint-Julien de Vocance, een dorp in de Ardèche. Hij was zeer gehecht aan zijn geboortestreek waar hij in 1954 zal overlijden. Hij doorliep zijn humaniora bij de Jezuïeten. Deze licentiaat in de Letteren en in de Rechten behaalde nadien nog een diploma aan l'École des Chartes, l'École du Louvre en l'École Libre des Sciences Politiques.
Van bij het begin van de vijandelijkheden in 1914 wordt hij gemobiliseerd. Hij raakt zwaar gekwetst en verliest een oog. Het leven en lijden in de loopgraven zal hij in Cent visions de guerre gieten. Deze verschijnen in La Grande Revue  en refereren aan de Honderd Zichten van de Fuji van de Japanse schilder Hokusaï. Samen met zijn vriend Paul-Louis Couchoud had hij Japan bezocht.
Zoals Bart Mesotten (1923-2012) van belang is voor de haiku-poëzie in de Nederlandse literatuur, is dit het geval met Seguin/Vocance voor de Franse letteren. Het is wel de japanoloog Paul-Louis Couchoud die de kleine gedichten met drie verzen introduceert. Maar het is dank zij de haiku van Seguin dat deze poëzievorm een ruimere verspreiding zal kennen. Het is zijn verdienste om deze als eerste aan de Franse stijl te hebben aangepast d.w.z. zonder de formele regels van de verdeling der lettergrepen: 5-7-5. De essentie van verdichting wordt echter behouden; de beknoptheid waardoor de dichter tot een uiterst sobere woordkeuze wordt gedwongen en zichzelf in een nauw harnas steekt. Vocance tilt deze versvorm naar een hoog niveau. In 1924 begroet Paul-Louis Couchoud het œuvre van Vocance met: ‘Vous avez porté le haïkaï français aux sommets de la poésie. Vous en avez fait l'instrument de la sincérité absolue, de la substance pure, de la note essentielle et criante.’ In 1917 publiceerde hij Fantômes d’hier et d’aujourdhui in La Grande Revue en in 1921 verschijnt zijn Art Poétique in La Connaissance.

Les obus vampires ont soulevé
Les dalles du cimetière
Dont les croix chancellent.
La tâche de sang grandit, grandit
Sur sa chemise, il se transforme
En soldat de Garibaldi.
Une boule de feu
En nuage s’évanouit :
Moïse sur le Sinaï.
La femme de l’ambassadeur s’en est allée
On dit qu’elle a beaucoup complimenté, réconforté,
Nous n’avons vu personne et n’avons pas encore mangé.

Wat me trof in Honderd oorlogsbeelden is niet alleen de gracieuze muzikaliteit maar eveneens de bijtende ironie waarmee Julien Vocance de oorlogsverschrikking van zijn haiku-dagboek kleurt. Hij publiceerde naast talrijke bijdragen in literaire tijdschriften, twee poëziebundels: Le livre des haï-kaï en Le héron huppé. Dank zij het Haiku-centrum Vlaanderen en de Haiku Kring Nederland wordt de Groote Oorlog nu ook met haiku herdacht.

Honderd Oorlogsbeelden, Julien Vocance, Haiku-centrum Vlaanderen en de Haiku Kring Nederland, ISBN 9789075714685

(Frank De Vos)

Het zuivere water van Iven

Dichter Joris Iven heeft altijd al verder gekeken dan zijn landsgrenzen. Hij vertaalde onder meer dichters uit Marokko (Tahar Ben Jelloun, De amandelbomen zijn aan hun verwondingen bezweken, 1981), Turkije (De mooiste van Nâzim Hikmet, 2003),  India (Sujata Bhatt, Naaktzwemmen in de geschiedenis, 2006) en Zuid-Afrika (Mazisi Kunene,  De Voorvaderen en de Heilige Berg, 2009). In 2013 verscheen een bloemlezing Ierse poëzie (De prangende verbeelding) in samenwerking met Peter Flynn.
We mogen nog uitgaven met vertalingen van Raymond Carver, Michael Ondaatje, Charles Simic, Ruth Stone en Okot p’Bitek verwachten, maar intussen ging Iven - beslist een van onze beste Vlaamse dichters - zijn poëtisch geluk beproeven in Japan.
Shimizu is één gedicht van meer dan 200 verzen over Tokyo. Shimizu betekent zuiver water of bronwater, een begrip in de Japanse ideogrammen voorgesteld door twee tekens: shi= bron en mizu= water.
Het is niet mijn bedoeling het plezier van de lezer bij voorbaat te bederven door Shimizu in detail te bespreken. Maar ik vond het nuttig enige achtergrondinformatie te verzamelen, zodat dit dichtwerk in de juiste context kan worden geplaatst, schrijft Nicole Van Overstraeten in haar voortreffelijke inleiding. 
Ogenschijnlijk is Shimizu het verslag van een toeristische wandeling doorheen de stad, gespreid over een tiental pagina’s. Maar laten we duidelijk zijn: Shimizu is niet de neerslag van een poëtische wandeling. De dichter Joris Iven herleidt het stedelijk landschap tot zijn natuurlijke essentie: de loop van de rivieren, de vegetatie, de bewoners, schrijft ze. Zij kaart eveneens de invloed van de oude godsdiensten in de moderne Japanse samenleving aan, bepalend voor de mysterieuze sfeer waarin dit gedicht is ondergedompeld.
Joris Iven maakt de lezer deelgenoot in zijn tocht doorheen de metropool Tokyo, verwoord in zijn typische stijl die vaak misleidend prozaïsch aandoet. Hij maakt hem deelgenoot zonder het raadselachtige dat rond deze tekst zweeft  helemaal vrij te geven. Daar schuilt ook meteen de kracht van dit gedicht: de lezer wordt uitgenodigd deze reis te zelf te ervaren met deze tekst als leidraad. De dichter heeft zijn plicht vervuld, het is nu aan de lezer. Mij rest niets anders dan de waanzin te omhelzen, schrijft Joris Iven, die op zijn tocht een oude dichter ontmoet:

Aan de afvaart van de veerboot zit een oude dichter
op de houten kade,
zijn gezicht in de schaduw van een hoofddeksel
van bamboebladeren.
Hij denkt zijn verschijning in het oeverriet
en omarmt in zijn regels het water,
de onthechting van een geduldig trage stroming.
(…)
De bejaarde dichter bij de veerpont
staat op en verlaat de kade.
Is hij misschien een reïncarnatie  van de fundamentele lichtheid
van de geest?
(…)
En mooier dan ooit sterven kan zijn
maakt hij een wuivend gebaar,
een hand als een vogel in scheervlucht tussen de bergspitsen.
Zo verdwijnt de bejaarde dichter
met een ruwe schets van de lichtheid van de geest.

HIMIZU, zuiver water (Een mythisch landschap, een gedicht), Joris Iven, inleiding: Nicole Van Overstraeten, Demer Uitgeverij, België, 2013, ISBN 978 1 291 15740 6

(Roger Nupie)

De 100 mooiste

Patrick Cornillie (° 1961) is behalve dichter, journalist en schrijver ook bloemlezer. In het Nationaal Wielermuseum in Roeselare hield hij dit weekeinde De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse en de Nederlandse literatuur boven de doopvont. De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse en de Nederlandse literatuur bevat, de titel is wat dat aangaat duidelijk, honderd gedichten. Van 77 auteurs.
Daarvan werden Pieter Bakker, Jan Boerstoel, Huisdichter Cornelis, Freek de Jonge, Rick de Leeuw, Marco Houtschild, Jan Kal, Gerrit Komrij, Peter Nijmeijer, Ton Peters, John Schoorl, Peter Visser, Hans Warren, Jeroen Wielaert en Jan Zitman geboren benoorden de Moerdijk. 15 stuks dus. Hans Warren (° Borssele 1921 - † Goes 2001) is wel een beetje een twijfelgeval, omdat Zuid-Beveland technisch gesproken wel beneden de Grote Rivieren ligt maar Zeeland ontegenzeglijk meer bij ‘Holland’ hoort dan Noord-Brabant en Limburg. Goed, laten we er dan 14 van maken.
Die verhouding geeft aan hoezeer het wielrennen, De Koers, meer leeft in het zuiden dan in het noorden (waar zonder enige twijfel weer meer dichters hun inspiratie vinden bij het schaatsen). Oorspronkelijk was wielrennen een sport voor de ‘lagere klassen’. “De enkelen die geen jongens uit de lagere klassen waren, koersten stiekem onder pseudoniem, omdat ze niet wilden dat hun naam als gegoede burger in de sportuitslagen zou worden teruggevonden. Zoals Lucien Mazan, die als Lucien Petit-Breton de Tour won,” licht Cornillie in zijn inleiding toe. “Sinds elite en hoger opgeleiden mee gaan fietsen en supporteren dreigt het wielrennen het volkse karakter te verliezen. Al zit er toch ook een goeie kant aan de zaak. Veel meer dan vroeger verschijnt er tegenwoordig poëzie over wielrennen. Goeie poëzie. Omdat het in het wielrennen tenslotte evenzeer om de gang van de seizoenen, religie en emoties draait. Omdat de koers ook kunst kan zijn. Omdat het wielrennen is zoals het leven zelf. Dat hebben intussen de grootste dichters uit ons taalgebied begrepen.”
Sommige dichters (Willie Verhegghe, Paul Rigolle, Miel Vanstreels) schrijven al lang over De Koers. Van hen zijn terecht meerdere verzen opgenomen. En het zijn niet altijd mánnen die over deze sport schrijven. Patrick Cornillie nam ook werk op van Yella Arnouts, Fleur De Meyer, Reine De Pelseneer, Marleen De Smet, Christina Guirlande, Patricia Lasoen en Sylvie Marie. Reine De Pelseneer bekijkt de koers terwijl ze de man beziet die er naar kijkt in een mooi vers. Ik citeer het volledig: Hoe hij alweer een afspraak heeft / met beeld en bier en mannen / die hij stil om kracht of kuit benijdt. / Zelfs bij een slok bewaakt zijn blik / het scherm, want weet: hitte is pas hitte / waar een renner met kasseien strijdt. / Hoe zij dan wacht tot hij de vlakte / van de bank verlaat, tand na tand / versnelt, en zweet en hijgt en heftig / over heuvels rijdt.

De 100 mooiste wielergedichten uit de Vlaamse & de Nederlandse literatuur, samengesteld door Patrick Cornillie, Uitgeverij Les Iles, Ellezelles, 2014, ISBN 978 9 491 545 13 9

(Daam Noppe)

Blik door glas

Met Altijd een raam is Sylvie Marie aan haar derde dichtbundel. De titel verwijst naar de voorkeur van vele mensen om door een raam van binnen naar buiten te kijken, of andersom, van buiten naar binnen. Maar, een raam doet ook nog iets anders: het biedt een uitkijk en een inkijk en het brengt die in- en uitzichten ook in perspectief. En het is vooral dit aspect van een raam dat Sylvie Marie heeft willen aantonen. Hou er echter rekening mee dat haar perspectieven niet met lijntjes, maar met gevoelens worden getekend.
Qua structuur bevat de bundel twee delen: binnenskamers en buitenshuis, zo weet de lezer duidelijk aan welke kant hij zich van het raam bevindt. De gedichten zijn geschreven in een heldere stijl en nodigen met open deuren de lezer uit, maar let echter wel op, in het gedicht oorsprong staat: in de lijst lopen geen mensen langs / zoals het hoort, vogels op de takken / zijn vogels op de takken anders, / adem haalt je in. En in een totaal witte kamer wordt er een beetje erotisch gestreeld maar wat ons raakte, kregen we niet over de lippen. // we kwamen niet verder dan de woorden van een dichter / die vast iets anders had willen zeggen.
In de ogenschijnlijke nuchtere eenvoud van de dichteres evolueert de milde ironie soms tot een zacht sarcasme, zoals in welkom in onze flat: dit huis heeft kelder noch zolder, niemand / die naar boven of beneden / vlucht, we verzamelen // ons aan tafel om er steevast / te zitten, oog in oog, tand op tand. // wat op het blad wacht, staat er om te verteren. // en neen, er is geen hond / om stiekem restjes aan door te schuiven.
De wrange verhoudingen tussen macht en machteloosheid komen hier herhaaldelijk aan bod. Ook de verbeelding, al wordt die met regelmaat zeer reëel uitgebeeld: mijn moeder hing gisterochtend de hond op. / ik zie haar in gedachten de strop rond de nek leggen, / het dier naar boven hijsen // dat ze zwijgend toekeek tot hij stopte met schudden, / dat ze hem met even weinig woorden / liet zakken, het touw lostrok en de hond begroef in het bos, / verzin ik er zonder aarzelen bij. // ik ken mijn moeder, ik weet hoe ze dingen doet. / ook zulke dingen. // eerst dacht ik dat ik wilde / dat mijn moeder zou opkijken, iets zeggen, / nu denk ik dat ik bang ben omdat ik ook wel eens jank, en blaf, en bijt.
In deze dichtbundel behandelt Marie met veel toespelingen de menselijke gevoelens van verdriet en geluk, van hoop en van angst, maar opgelet, haar gedichten zitten vol met wolfijzers en schietgeweren. Het slotgedicht van de bundel opent met de woorden: binnen was de taal gebroken, / rinkelend porselein.
Op zijn minst een geluid dat tot nadenken stemt.

Altijd een raam, Sylvie Marie, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2014, ISBN 978 94 6001 240 2

(Tony Rombouts)

Graven in het Grijs - Een waardebepaling

Henk Beunk (° 1954) is redacteur, tekstschrijver en dichter. In 2013 werd hij gekozen tot eerste Dichter des Achterhoeks, een initiatief van het dagblad De Gelderlander met steun van het Poëziecentrum Nederland. De bundel begint sterk met Handen  (handen verrijken levens / spreken boekdelen /handen berusten / maar zwijgen zelden). Beunk op zijn sterkst als waarnemer, sober is zijn taal.
Al jeukt zijn werk soms, als het afstevent richting zielloze voetnoot in een Succes-agenda of verwordt tot een spreuk van de Bond zonder Naam. Maar hij is streng geweest in de selectie. Op scherp staat de eigenzinnig humanist in Meningsvorm (te veel mensen schakelen /gezien of gehoord worden /gelijk met te pas en te onpas / ventileren van meningen / over van alles en nog wat / zonder ook maar enige / kennis van zaken // luisteren en vragen / dragen meer bij aan / een heldere meningsvorm / dan doelloos gekakel / in de marge enkel gericht / op profileren zonder inhoud).
Overtuigend zijn de ‘familiaire’ observaties die universeel worden. Zijn vader in Over m’n schouder meekijkend, het beschrijvende Gerda’s offer (ze stapte eruit  / het leven kwelde / de waanzin van ex-Joegoslavië / de vrees voor kanker / de angst voor aftakeling // niemand zag het / behalve Willy en Marian / achteraf / ze stelde vreemde vragen / deed rare dingen / gedachten aan dementie // vrijdag met Joke er over praten / de donderdag kwam eerder). Want formuleren kan Beunk, zoals in het kort maar krachtige Alzheimer (weten / dat je het niet meer weet / terwijl je nog weet / dat je het wist). Aan het eind van Deel 1 Over mensen (en een beetje dingen) worden de gedichten via eerste prille veroveringen naar de huwelijkse staat intiemer. Sommige neigen naar Candlelight en doen de bundel geen eer aan.
Uw recensent verdwaalt in de hersenspinsels van het titelgedicht Graven. Koot en Bie’s Zoek jezelf broeders oorwurmt in zijn grijze massa als hij zoektocht / naar structuur / handvatten / en creativiteit / naar de rode lijn / in jezelf  leest. Is dit parodie of gewoon in elkaar geknutseld zonder enig doel?
Deel 2 Over de dingen (en een beetje mensen) begint met Podium, een werk ontstaan tijdens de Kunstwandelroute Hummelo waar in De Enghuizer Dialogen de dichtersgroep De Omsmeders jaarlijks een dichterlijk commentaar geeft op het landgoed en/of kunstwerken. Typisch Beunks visie, waar hij zichzelf te kort doet; hij kwaliteit bagatelliseert. Oordeelt u zelf: (de dichter / op een voetstuk plaatsen / is net zo belangrijk / of net zo min nodig / als opkijken / tegen een kunstenaar // woorden en beelden / zijn vertalingen van / een gemoedstoestand // er zijn enkel / weinig tolken).
Een strengere redactie zou een evenwichtiger bundel opgeleverd hebben en dunner papier en een andere bladspiegel een minder pretentieus product. Voor minder geld een waardevoller bundel om gelezen te worden.

Graven in het Grijs, Henk Beunk,  eigen beheer, Westendorp, 2014, beunkptc@planet.nl

(Hans Mellendijk)

De Zoutkrabber Expedities

Peter Holvoet-Hanssen vormt samen met Noëlla Elpers een schrijverskoppel, een literair kapersnest dat dit jaar zijn twintigjarig bestaan viert. Beiden staan buiten het momentane zoeklicht. Er scheelt overigens wat aan de bejaarde, literaire huishouding van dé media. Niettemin zijn het prijsbeesten. Peter Holvoet-Hanssen won de driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap in 2008 en de driejaarlijkse Paul Snoek Poëzieprijs in 2010.  Van 2010 tot 2011 was hij de enthousiaste Antwerpse Stadsdichter die half Antwerpen bij zijn wervelende, literaire projecten betrok. Geen cavalier seul dus. Na het verschijnen van zijn Reis naar inframundo werd hij in 2012 met de Arkprijs van het Vrije Woord bekroond. Peter Holvoet-Hanssen publiceerde overigens reeds eerder proza: De vliegende monnik.
Voor De Zoutkrabber Expedities, van deze kaperkapitein heb ik lange tijd op de uitkijk gestaan. Vorig jaar trok hij zich terug in Estland om in afzondering ver van dit steggelend laagland  aan zijn boek te kunnen werken. Estland duikt er dan ook, dat moge niet verbazen, in op.
De Zoutkrabber Expedities bestaat uit twee delen. Het verhaal van Leen Pul, het echt gebeurde levensverhaal van de Nederlander Leendert van den Berg, tijdens de Tweede Wereldoorlog verplicht tewerkgesteld in de oorlogsindustrie van Nazi-Duitsland, is de bescheiden sleepboot die het grote verhaal van Finbar en Louise als een wiegend zeilschip de haven in sleept. Hier begint  in 2012 en dus 67 jaar later een mooie liefdesgeschiedenis van twee rond elkaar slingerende tegengestelden: de teruggetrokken Finbar en de rusteloze, rondtrekkende en geëngageerde Louise, kleindochter van Leen Pul.  Thuiskomen is de gouden draad en inderdaad dit thema geurt als vers gezette koffie.
Er zit een gaatje in de werkelijkheid waar wij doorheen kunnen kijken, als wij dat willen. Uit Goede Donderdag van John Steinbeck. Met deze zin in het achterhoofd las ik het verhaal van Finbar en Louise. Het is met de zinderende zee-taal van Peter Holvoet-Hanssen dat we in het tweede deel door ‘zijn’ werkelijkheid kijken. Als lezer word je heerlijk Zeeziek op het land: ‘ik ben een landrot, maar er zit zeewater in mijn bloed…ik ben een boot op het land, haveloos… de rust van de romp, geurend naar geofferde eiken…vechtersbloed gepekeld in tranen… hoe het water kraakte…haar zoute boezem…hersendraaikolk…zee-zuiper…Ach, mensen zijn stinkrobben en veelvraten. Brul als een misthoorn….Wolken verenig u. Zing! …laat uw woorden rollewaaien. Gebruik de koperen scheepshoorn..’ Eindeloos blijven ze duren, Holvoets zinnen van spinthout  met prikkeldraadtranen als een borreltje tegen de pijn van het zijn, als een grondzee met gierende kont. Dit ruizelen van de zee is zijn Inframundo dat heen en weer klotst tussen Antwerpen, Oostende, en Estland. Wat een taal! De taal van een dichter, die laat zich niet loochenen.
De Zoutkrabber Expedities is naar mijn mening ook een voortreffelijke titel, heel poëtisch en eigentijds. Het is eens wat anders dan Kaddisj voor een Kut, weliswaar een alliteratie of het kortere Zeik dat maar blijft plassen. Ach, van dat oubollig en uitgewoond ‘schokeffect’ moet ik geeuwen-gapen.

De Zoutkrabber Expedities, Peter Holvoet-Hanssen, Prometheus, Amsterdam, ISBN  978 9044626797

(Frank De Vos)

Het onbereikbare licht

Gust Van Brussel is 90 jaar geworden en als hij iets niet kan laten is het schrijven en publiceren. Van hem verscheen een nieuwe bundel gedichten onder de titel Het onbereikbare licht. Een vijftigtal gedichten verdeeld over vijf afdelingen,die al verschenen in de bundels De gouden vogel (2010) en Als de paradijsvogel (2012) aangevuld met recent werk. Van Brussel is bekend als schrijver van romans met psychologische, volkse, humoristische of toekomstgerichte elementen. Wie hem als dichter niet kende heeft door deze uitgave een mooie kans om met zijn poëtische kwaliteiten kennis te maken. De verzorgde bundel is een eerbetoon aan een auteur die zich door niets heeft laten tegenhouden en zelfs ouderdom en ziekte hebben niet kunnen beletten dat hij bleef schrijven. Wie zou denken dat iemand van zijn leeftijd op een eerder dramatische manier schrijft over de kwalen van het ouder worden vergist zich, want Van Brussel zet zijn woorden afgewogen neer en de teneur is er een van aanvaarding tot zelfs redelijk optimisme. Je zou bijna denken te maken te hebben met een man in de bloei van zijn leven. Samen een glas koele Chardonnay genieten / terwijl het leven verder gaat / aan niets meer denken dan aan elkaar/ hoe wij tezamen drinken / jij uit mijn glas ik uit het uwe / de armen om mekaar / daar schrik je dan uit op / alsof je liefde je bevreesd maakt / omdat het nooit zo mooi kan blijven (...). Vaak komt hij verrassend uit de hoek, minder romantisch dan het aangehaalde citaat maar met schalkse humor of bittere spot. Hier is een realist aan het woord die geen blad voor de mond neemt en over alles en nog wat zijn gedachten laat gaan. Het is niet allemaal rozengeur en maneschijn, want ook Rubens staat oud te worden Midden het Groen Plein voor de kathedraal, waar hij heel juist de Groenplaats in het Nederlands omzet zoals het hoort. En maakt de wereld er geen potje van? One Big family / in a Global Village / het diepvriesaquarium met de graten / van het uitgestorven Oceaanvolk / in het postmillenniumtijdperk van / vissticks en chips. In dit gedicht trekt hij van leer als een hedendaagse hippie tegen alles wat de aarde verziekt in een geglobaliseerd economisch systeem. Dan is er weer tijd voor melancholie en muziek zoals het gedicht over Schubert: (...) alleen in je herinnering zweefden harmonieën / je handen zijn in je gestorven / de dood van twee juwelen / in een tragisch laatste largo / / Schubert is dood / de piano verdween uit de klankenkamer / je handen zijn roerloos / ik zwijg nu met jou. De stijl van Gust Van Brussel is direct, en eerder eenvoudig. En ik zou durven zeggen dat het een elegante manier van schrijven is die door milde wijsheid ook toelaat te hekelen en spijt te hebben dat  schoonheid onherroepelijk verloren gaat.

Het onbereikbare licht, Gust Van Brussel, B:K, Antwerpen, 2014

(Guy van Hoof)

Het licht van voorbij

Drie ramen geven uitzicht op de drie afdelingen van Marleen de Crée’s poëziebundel Fluisterlicht. De ramen zijn eigenlijk ogen. Jean de Crée fotografeerde de vensters in een verlaten huis en dichter Marleen de Crée kijkt er door naar een verleden dat algemeen invoelbaar is. Hoewel? Het stof en de verlatenheid van het huis in Bree dat de gedichten aanwakkerde, worden ook met het heel persoonlijke vermengd.
Er valt in het diffuse licht van ‘voorbij’ genoeg te onderscheiden (en bij De Crée te horen). De synesthesie, de gewaagde verbinding van twee zintuiglijke waarnemingen, is hier zeker niet geforceerd. Wie goed luistert, ‘hoort’ het gelispel van huizen die van niemand meer zijn. Het verhaal dat de lege kamers en verstofte gangen vult,  is natuurlijk vooral het verhaal van de verdwenen bewoners.
Bij het zachte van de titel Fluisterlicht sluit de toon van de dichter aan. Ondanks het spannende van de vaak personifiërende beeldspraak, zijn de gedichten niet opdringerig. Het zijn reflecties, die zo maar lijken binnen te komen, zonder enige gezwollenheid.

op de vliering van het geheugen / kwam ik ze allemaal tegen. / hoorde ik de stemmen in de kieren / van het dak, was ik weer thuis.

Bij De Crée is ‘leeg’ niet een toestand waarin alles ophoudt. De huizen zetten ook zonder mensen hun bestaan voort. Ze krijgen in Fluisterlicht ongedwongen bezoek van de stilte, de winter, de nachten. Zo krijgt deze fluistertocht door het voorbije een interessant, bijna metafysisch, accent.

ijs klom naar binnen, / een zwaar, angstig ijshart. / een kille zwarte woestijnnacht / in de handboeien van de kou.

De dichter inspecteert de vertrekken van het huis en komt het verleden in flarden tegen. Kleuren, lachjes, kindergeheimen, een vader: niets blijkt uitgeveegd. Het huis wordt tot een geheugen, een collectieve bovenkamer waarin ook de lezer een zoektocht kan ondernemen.

De ramen met spinrag, kippengaas en stofnesten bieden uitzicht op verschillende tijdpaden. Naast veel verleden is er toch ook wat van de toekomst. Geen glanzende vergezichten maar wel een niet te ontlopen beweging van het licht (de wegwolkende dag, de naderende nacht).

de nacht strekt zich. nevel komt / schuilen in het dal. uren rekken / zich uit. tijd om te vertrekken voor / de winter zich sluit. tot de / regen struikelt over het zand / zijn wij hier samen. // we kwamen, we zochten hier / een sleutel en vonden /

duizend deuren zonder slot.

In Echt 2 wordt verrassend met droom en werkelijkheid omgesprongen. De droom oftewel het niet bestaande is daar de ware realiteit.

de droom was echt / behalve een naam die / niet van mij was. woorden / lagen te wachten. verdwenen / zodra ik iets te zeggen had. / bleven op mijn tong plakken. / stropten in mijn keel. / de droom was echt. ik niet. / ik was er maar even.

In een leeg huis kun je veel vinden. De Crée bewijst het.

Fluisterlicht, Marleen de Crée, Uitgeverij P, Leuven, 2014, ISBN 978-94-91455-41-4

(Erick Kila)

Blaar en Tok

“Wat nu, Blaar?” Vraagt Tok.
“We trekken de wereld in,” zegt Blaar, “ik was toch al een eindje op weg.”
Blaar stapt verder, met Tok op haar rug.
Op een open plek vol mals gras blijven ze staan om te eten.

Christina Guirlande volgde een lerarenopleiding aan de Normaalschool te Sint-Niklaas. Zij gaf les aan de Oefenschool van hetzelfde instituut. Ze schreef reeds een 55-tal boeken waaronder dichtbundels, novellen, jeugd-en kinderboeken. Haar gedichten werden meermaals bekroond en voor haar jeugdboeken ontving zij onder meer tweemaal de Boekenleeuw en de prijs van de Vlaamse Jeugd- en Kinderjury. Zij publiceerde tot hiertoe honderden verhalen, gedichten en essays in diverse literaire tijdschriften. Ongeveer 230 gedichten in 120 bloemlezingen en/of kunstboeken. Zij schrijft ook voor toondichters en vertaalt poëzie uit en naar het Frans. Geeft schoollezingen en poëzienamiddagen voor volwassenen en ze is jurylid voor diverse poëzieprijzen. Zij was lid van de Adviescommissie voor de Nederlandstalige Letterkunde, en was bestuurslid van de Vlaamse Letterkundigen (werkgroep jeugdliteratuur), en was jarenlang secretaris van de Kunstenaars voor de Jeugd.
Een werk van de hand van deze woordkunstenares lezen is altijd een waar genoegen, want of het nu om poëzie, proza, essay of jeugdboek gaat, Christina Guirlande verrast je als lezer telkens opnieuw door de kwaliteit en de authenticiteit die ze brengt. En dat blijkt ook nu weer uit het nieuwe kinderboek Blaar en Tok. Het brengt het zéér mooie verhaal over de kip Tok en de koe Blaar. Ze worden allebei vol misprijzen behandeld door hun bazen. Tok kan geen ei meer leggen en Blaar kan wegens dezelfde oudersdomsproblemen geen melk meer geven. Kip Tok is weggevlucht uit haar hok en zo maakt ze kennis met koe Blaar die ook van huis is weggelopen.
Blaar en Tok besluiten samen de wereld in te trekken. Ze beleven heel wat avonturen, heel prettige maar soms ook wel nare. Maar koe Blaar wordt gezocht. Haar foto kwam in de krant en op de televisie en zo loopt ze natuurlijk flink wat kans om opgespoord te worden. De auteur heeft er een schitterend verhaal van gemaakt met de wijze boodschap dat het niet is omdat men vindt dat iemand, mens of dier, te oud lijkt, hij, zij of het dan nutteloos zou zijn. Elke leeftijd heeft zijn charme en kan plezierig zijn om te beleven.
Het is verre van een belerend werk, want de dialogen en verhalen swingen er met de nodige mix van humor en gevoeligheid uit. Al dit moois wordt ook nog eens opgeluisterd door de prachtige illustraties van beeldend kunstenaar Lieve Janssen, die met haar schilderwerk al terecht een stevige reputatie heeft opgebouwd.
Dit is een aanrader van formaat voor kinderen, hun ouders én grootouders, want na lezen én bekijken van dit juweeltje wordt iedereen goed gezind en is er zeker ook ruimte voor een leuke nabespreking.

Blaar en Tok trekken de wereld in, Christina Guirlande (met illustraties van Lieve Janssen), Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2014, ISBN 9789460791550

(André Oyen)

regen kosmos kamerplant

Vaak hoor ik klagen over de moeilijkheden om als dichter/dichteres nog aan de bak te komen. Er wordt geen poëzie meer gepubliceerd. Als recensent kom ik toch zeer geregeld bij een brievenbus waarin de bundels je werkdruk voor de volgende week fiks verhogen. Zou het dan niet kunnen dat er te veel dichtbundels worden gepubliceerd, dat er wel goed wordt verdiend via publishing on demand of wordt alles tegenwoordig met het label poëzie bestempeld? Mag alles vandaag de dag de noemer poëzie krijgen? Wat zijn de vereisten? Zijn er spelregels? Zijn passie en stielkennis passé? Of komt het erop aan vooral in mediatiek in beeld te komen en de taal daarbij enkel als handig hulpmiddel te beschouwen?
In regen kosmos kamerplant confronteert Anne Broeksma ons met haar wereld en haar daarbij afgeleide stedelijke inzichten. Haar gedichten zijn welbeschouwd losse structuren waarin spielerei en luchtigheid de bovenhand halen. Een vorm die zich beter leent tot podiumwerk. Een zeer brave vorm van rebelsheid sijpelt doorheen de versregels. Deze gedichten zijn heel vaak uiteengerukte prozateksten die door de camouflage van de strofevorm poëzie moeten worden. Het lijkt een moeilijke oefening. Een amalgaam aan beelden, gemixt in de hoop dat het resultaat smakelijk wordt. Een gezonde dosis serieux ontbreekt en maakt alles flauw en belachelijk, of is dit de bedoeling? Het zou kunnen. De dichteres duwt het ik-personage voortdurend op de voorgrond; een stijlargument dat typisch is voor vele debuutbundels. Soms slaagt het experiment, af en toe wil je wat Broeksma schrijft zeker nogmaals lezen omdat je eindelijk een goed gedicht vindt. Maar er zitten te weinig diamanten in dit werk. Betere poëzie is doorwerkt, persoonlijk, apart, gewikt en gewogen en van alle ballast ontdaan.

Ik wil een kind

ik wil een kind dat slaapt
tussen muizen, alleen iets lust
wat groeit aan bomen of in het zand

een kind dat tegenstribbelt in de badkamer
en tandenpoetst met afwasborstels

ik wil een kind dat niet kan praten
de was van de lijn trekt
zich verstopt in het keukenkastje
als de kinderbescherming aanbelt
een kind dat weet hoe de verhoudingen liggen

in het donker danst ze rond mijn bed
met grote, lege ogen
ik laat haar alleen in de nacht
met een strofe over dappere gordeldieren
paarse heuvels en nomaden
en ze lacht

Het volstaat niet om slechte dromen en vage herinneringen uit te schrijven. Een eigen koers uitstippelen, een authentiek kunnen aan het werk zetten en je niet al te veel openstellen voor invloeden van rondom; dat is wat ik jonge auteurs meegeef. Aan hen om daar iets of niets mee te doen. Aan hen de keuze om met geen enkele recensie rekening te houden. Aan hen de taak de recensent in het ongelijk te stellen. In regen kosmos kamerplant lees ik te veel raadsels en ingewikkelde hersenkronkels. Deze bundel diende nog even een beetje tot rijpheid te zijn gekomen. Een te vroege geboorte?

regen kosmos kamerplant, Anne Broeksma, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, ISBN 978 90 254 4380 1

(Frank Decerf)