Schroomruil

In zijn in memoriam (in freespace Nieuwzuid) noteert Hans Vandevoorde terecht: “Te weinig bekend, onvoldoende gewaardeerd en te vroeg gestorven.”
Michel Bartosik (1948-2008) publiceerde vijf dichtbundels: Linguïstiek (1975), De verzamelnaam der eenzaamheid (1976), Rigor mortis (1980), Sunt lacrimae (1990) en Geschreven familie (2003). Hij verzorgde mee de tweedelige uitgave van de verzamelde gedichten en essays van Jan de Roek (1980).
De poëzie van Bartosik bleef door de media zo goed als onopgemerkt. Dat griefde hem dieper dan verwacht mocht worden van de relativerende en soms geamuseerde toeschouwer van het literaire schouwspel die hij op zijn beste momenten was. Hij was wel geheel gespeend van assertiviteit maar diende niettemin op hoop van zege bundels in bij Nederlandse uitgevers, maar ze werden steevast geweigerd, haaks als ze stonden op de toen heersende tijdsgeest. Vanaf het begin van de jaren 80 trok hij zich bewust terug, ontgoocheld als hij was, in een soort van bezinnende splendid isolation. Het overlijden van zijn vader resulteerde in Sunt lacrimae (1990), hernomen in Geschreven familie (2003).
Ondertussen waren wel gedichten van hem opgenomen in de bloemlezingen van Willy Tibergien (Zeventig voorbij, 1980) en Marc De Smet (Droom en doem, 1985). De bekende bloemlezing van Dirk van Bastelaere c.s. (Hotel New Flanders, 2008) bracht zijn werk opnieuw onder de aandacht. In 2006 kreeg Bartosik de Poëzieprijs van de Provincie Antwerpen.

In academia kreeg Bartosik ook al te geringe aandacht. Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006) van Hugo Brems brengt geen aandacht op voor de poëzie van Bartosik. Net als zijn vriend Wilfried Adams wordt hij slechts vermeld in verband met de ‘Proeve voor een Impuls-manifest’. (Dat is nota bene ook het lot beschoren van Lucienne Stassaert). Geert Buelens (Van Ostaijen tot heden, 2001), altijd alerter dan Brems, had toen al onderstreept dat Bartosik met woorden én met metafysica speelt, maar dat de onmogelijkheid tot echte communicatie bij hem altijd centraal staat: “Bartosik blijft dichten zoals een zelfmoordenaar blijft leven”.
Hans Vandevoorde heeft gelijk: “We hebben zijn bescheidenheid te weinig attentie gegeven: als dichter, als docent, als mens”.
Niet alleen als dichter, ook als docent voelde Bartosik zich miskend. “Hij meende dat de Universiteit als institutie zijn inzet niet genoeg waardeerde. Maar daarom gaf hij zich niet minder aan de studenten, die hij leerde lezen wat er stond”, aldus Hans Vandevoorde (VUB). Michel begon al in 1972 aan de VUB te doceren, werd pas in 1994 voltijds docent en in 1997 deeltijds aan de ULB. Studenten van hem hebben mij in de loop der jaren toevertrouwd dat de introverte en teruggetrokken Bartosik een enthousiasmerende docent was die, eens hij zijn college aanvatte, als het ware een gedaanteverwisseling onderging en bij zijn toehoorders vanzelfsprekend die zeldzame vonk kon laten overslaan waardoor ze in een voorheen onbekend universum vervoerd werden.
Dank zij de verzamelde gedichten Schroomruil, een in alle opzichten voorbeeldige editie, verhelderend toegelicht door collega-dichter en -hoogleraar Erik Spinoy, krijgt Bartosik eindelijk de plaats die hem toekomt.

Schroomruil, Michel Bartosik, Gent, Poëziecentrum, Gent, 2013 ISBN 9789056553159

(Henri-Floris Jespers)

Paren

Sinds zijn debuut in 1983 publiceerde Victor Vroomkoning zo’n veertiental dichtbundels. Met de uitgave van Paren, zo vermeldt de achterflap, markeert Vroomkoning dertig jaar dichterschap en maakt hij de cirkel erotische gedichten rond met zijn in 1997 (onder pseudoniem!) verschenen bundel Lippendienst.
Het thema van de bundel Paren is, zoals de titel aangeeft, eenvoudig en op het eerste gezicht ondubbelzinnig: de dichter neemt de lezer mee op zijn pad van de seksuele beleving van de liefde doorheen een mensenleven, doorheen de tijd, die onverbiddelijk en ongenadig toeslaat, langzaam de passie met liefde toedekt en, naarmate de ouderdom de vitaliteit aanvreet, alleen maar weemoed achterlaat. Maar desondanks identiteit en existentiële zin geeft aan het leven: Er kwam sneeuw over de wereld, / spierwit en naakt begonnen we ons / hardop te herinneren wie we waren, / wie we hadden willen zijn.
De poëzie van Vroomkoning wordt algemeen omschreven als anekdotisch, puttend uit het dagelijkse leven maar tezelfdertijd reflecterend, waardoor zijn gedichten vervreemdend maar ook bevrijdend zijn. Het is ook leesbare en geen moeilijke poëzie: er staat wat er staat, en wat er staat wil het ook betekenen. Dit is meteen ook de achillespees van deze bundel.
Erotiek is meer dan alleen maar seks, het verwijst naar het complexe geheel van gevoelens en verlangens, die ermee gepaard gaan: het verhullen en onthullen. Dat is de slappe koord waarop Vroomkoning zich doorheen de ganse bundel beweegt. Elk gedicht wordt een evenwichtsoefening tussen een niets aan de verbeelding overlatende beschrijving en een metaforische beschouwing: Knielend knoopt zij hem los. Hij staat erbij / en kijkt naar de flonkerende hemel terwijl / zijn handen op haar schouders rusten. / Haar mond sluit zich om wat zij ontbond.
Om dat 50 gedichten lang vol te houden is een haast onmogelijke opgave. Je merkt dan ook dat taal zijn beperkingen heeft, dat de dichter af en toe moeite heeft met de verwoording en in herhaling valt. Zo wordt het beeld ‘kruis aan kruis’ in een aantal gedichten hergebruikt; waagt de dichter zich soms aan een te gemakkelijk en triviaal rijm: Nu alleen aan de wandel proef ik nog de amandel,...
Deze schoonheidsvlekken zijn jammer, omdat ze de spankracht van de verzen af en toe doen verslappen.
Het doet evenwel niets af van het feit dat met Paren Vroomkoning een uiterst moedige en zeer persoonlijke bundel heeft afgeleverd zonder te vervallen in narcistische navelstaarderij of opgepoetste zelfverheerlijking. Integendeel, onbevangen en kwetsbaar, beschrijft hij zijn omgaan met de lichamelijke liefde, ook als ouder wordende man. Alles verterende passie en immense tederheid voor de geliefde, de roes van de coïtus en de melancholische tristesse daarna, het is voor de dichter één samenhangend en onlosmakelijk geheel. Het openingsgedicht zet reeds de toon: Daarnet nog onbekommerd beest, / ons lijf nu een buidel brak water. / We zijn terug van onze bijna- / doodervaring na het goddelijke avontuur.
Poëzie, die enkel Victor Vroomkoning kan schrijven, suggestief en genuanceerd stilistisch uitgepuurd.  

Paren, Victor Vroomkoning, 2013, De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen.  ISBN 978-90-295-8854-6

(Richard Foqué)

De Smets spiegels

Een feestelijk boek. Dat is Spiegels, de vijfde dichtbundel van Marleen De Smet. De dichteres presenteert 41 gedichten, samen met schilderijen van 22 kunstenaars. Het resultaat is een gloedvolle, sublieme uitgave, met teksten die absoluut niet verbleken bij een overdaad aan beelden.
Integendeel, de gedichten zijn mooi opgemaakt, duidelijk leesbaar in een schreefloos lettertype. In vele publicaties worden teksten gewoon ‘ingegoten’ in plaats van vormgegeven, maar in Spiegels heeft Jan Van Craesbeeck binnen een strak stramien van twee kolommen gevarieerd met foto, tekst en achtergrond, in harmonie met inhoud en sfeer van de bundel.
De teksten staan links of rechts van de glanzende foto’s, onopgesmukt, op een blanco pagina. Op andere plaatsen krijgt de achtergrond kleur, al dan niet versierd met uitvergrote details uit het schilderij. Op pagina 49 is een speels spiegeltje in zelfklevende folie handmatig ingebracht en op pagina 4 staat een citaat van George Bernard Shaw in spiegelschrift. Uitgever Jan Heyvaert koos voor een mooie, gesatineerde papiersoort. Dank zij deze aantrekkelijke en verzorgde presentatie neemt de lezer verwachtingsvol de teksten door, omdat hij uitleg wil bij de illustraties. Of wil hij zijn gedachten en emoties gewoon toetsen aan Marleens poëzie? Worden beelden en gevoelens verrijkt door naar de illustraties te kijken? Is het eerst zien, dan lezen? Of eerst lezen, dan zien? De interactie tussen woord en beeld blijft enigmatisch.
Marleen Desmet leende voor dit project niet alleen gedichten uit eerdere bundels, maar ook uit online projecten als De Vallei van François Vermeulen. De kwaliteit van de poëzie van Desmet hoeft geen betoog: als geen ander schrijft zij puntgave, geconcentreerde, klankrijke en soepele gedichten.
Supervrouwelijk, speels en sensueel dicht zij: Wispelturig als een veertje / zo en niet anders / kan je haar verzinnen. / Wie aan haar deelneemt weet / dat haar lippen klitten / aan wat je niet zegt. / Ze lispelt dat alleen de doden / zwijgen en kantelt haar hals / voor een sprekende wals.
En: in je handen / beweegt zij het / reizend liefkozen. / je bent boot en vaart / door haar branding en kust / beide borsten, hoor je echo / tussen welvende bergtoppen.
De dichteres waagt zich ook aan gedichten zonder punten of komma’s, in een schitterende stream of conciousness-techniek: zoals zij staren geboeid in monoloog met het oog in oog een golflengte van zichzelf verwijderd zo onbewogen het tafereel maar de tijd het tij het water fronsen het strand en het zand verwaait en wist voetsporen warempel het lijkt dat zij zien dat zij spiegel zijn…
Marleen De Smet is een dichteres met metier. In Spiegels toont zij haar sprankelende inventiviteit. Zij suggereert nieuwe taalgevoeligheden en schuwt artistieke experimenten niet. In deze bundel gebeurt iets opmerkelijks: letters, klanken, lijnen en kleurvlakken, innerlijke en uiterlijke beweging vloeien in en over en door elkaar. Een magisch samenspel ontstaat, met als resultaat een feest voor het oog en voor het gemoed.

Spiegels, gedichten/schilderijen, Marleen De Smet, Uitgeverij De Draak vzw, Tollembeek, 2013. ISBN 9789490738136

(Nicole Van Overstraeten)

De bruiden oud, nieuw

Roel Richelieu Van Londersele (1952) debuteerde in 1973 en is dus 40 jaar dichter. Om dit op passende wijze te vieren, heeft hij De bruiden. Gedichten 1973-2013 uitgegeven. Oud en nieuw: in De bruiden staan vooraan gedichten uit Van Londerseles vroegere bundels, maar achteraan staat een volledig nieuwe dichtbundel die ook De bruiden heet.
In zijn Verantwoording schrijft de auteur dat hij uit zijn vroegste werk slechts enkele gedichten heeft bewerkt en geselecteerd – zeven uit drie bundels – omdat die poëzie niet meer beantwoordt aan zijn schrijfcredo van vandaag. De huidige Van Londersele hanteert een precieze, sobere taal en een toegankelijke beeldspraak.
Vanaf Mijn geboomde vader (1980) zijn alle bundels integraal opgenomen, omdat ze stroken met de huidige visie van de dichter én omdat anders belangrijke structurele kenmerken van de publicaties zouden verloren gaan. Van Londersele gaf de meeste van zijn bundels immers een binaire structuur mee. Een ruwe schets: in Mijn geboomde vader wordt dood tegenover geboorte geplaatst, in Een nagelaten liefde staan liefdesgedichten naast contemplatieve poëzie rond bijvoorbeeld twijfel, in Invoelen is het lelijkheid versus schoonheid.
Het interessantst en ook het boeiendst in deze verzamelbundel is de nieuwe De bruiden, die het voorlopige eindpunt markeert in de evolutie van de dichter Van Londersele. De bruiden is strak gestructureerd. De bundel, waarin nuchterheid en reflectie harmonieus samengaan, bevat zes hoofdstukken die de schrijver zijn leven bepalen: de eerste cyclus handelt over vrouwen, de tweede is een zelfbeschouwing, de derde bevat drie vriendschapsgedichten, de vierde gaat over tederheid en berusting, de vijfde verwoordt de positiebepaling van de dichter en de zesde ten slotte toont de ouder wordende schrijver in zijn bezorgdheid over zijn krachten.
De thema’s liefde, dood en eenzaamheid zijn onderhuids alomtegenwoordig. Ik zou Van Londerseles poëtisch oeuvre mild en gepolijst willen noemen: het is de poëzie van de intimiteit, van de zoektocht naar schoonheid als verweer tegen de dagelijkse lelijkheid. De gedichten zijn sterk picturaal, ze vertrekken vanuit een kleine observatie, een subtiel gebaar, een relativering, een eenvoudig - maar toch origineel beeld. De dichter zoekt de existentiële zin in schoonheid, tederheid, in het belang van de kleine, zingevende emoties, in de kwetsbare roerloosheid (alles gebeurt met klein gebaar / zoals je een vaas op tafel zet - p. 271), in twijfel, maar ook in gemoedelijkheid. Er worden geen grote woorden, combattieve taal en intense beelden gebruikt: Van Londersele zoekt schoonheid en emotie. 

Als verzamelbundel biedt De bruiden 1973-2013 een overzicht van en een terugblik op Van Londerseles poëtische oeuvre. Als nieuwe publicatie is De bruiden een bundel vol eenvoudige schoonheid, die de lezer meevoert in een zoektocht die de nodige diepgang verkrijgt door het exploreren van relaties als stad en landschap, vader en zoon, man en vrouw, ziekte en gezondheid … . Een schitterende regel wil ik u niet onthouden: hij licht het kleine anker uit zijn koffie (p. 286). Zulke versregels verschaffen deze bundel meerwaarde.

De bruiden. Gedichten 1973-2013, Roel Richelieu Van Londersele, Houtekiet/Atlas Contact, Antwerpen/Amsterdam, 2013, ISBN 9789025442477

(Philippe Cailliau)

Iemand loopt op de brandtrap

Als het Baskenland in het nieuws komt, wordt dat nogal eens verbonden met het letterwoord ETA, maar in deze bundel Baskische poëzie wordt dat aspect van die Noord-Spaanse samenleving gelukkig ver achter ons gelaten. De dichter Harkaitz Cano (1975) behoort tot de  nieuwe generatie dichters die eind jaren 70 van zich liet spreken. In zijn postmodernistische poëzie worden overtuigingen kritisch geanalyseerd en gaat scepticisme hand in hand met een kosmopolitisch kompas waarbij nogal wat plaats vrijkomt voor ironie. De generatie van Cano was de eerste die in de Baskische taal kon gaan studeren en ging in een natuurlijke reflex ook in die taal schrijven. Zijn eerste bundel Zoals rook in laaghangende mist zag het daglicht toen hij 19 jaar oud was en werd goed ontvangen. Meteen bleek dat de dichter behendig omsprong met woorden en dat hij getalenteerd was in het neerzetten van sprekende beelden. Hij paart in zijn poëtica tederheid aan humor.
De eerste druk van zijn tweede bundel Iemand loopt op de brandtrap dateert van 2001. Het is een sterk  verhalende bundel geworden. Naast poëzie schrijft deze man ook proza. Zijn roman Twist (2011) zorgde voor veel beroering omwille van het thema. Het boek behandelt de tevergeefse vuile oorlog die de Spaanse regering in de jaren 80 tegen de Baskische afscheidsbeweging voerde.
In Iemand loopt op de brandtrap bevinden we ons in New York. Cano hanteert verschillende keren de seismograaf  van zijn observaties als bepalend leidmotief. Hij registreert de trillingen in de Amerikaanse maatschappij. Hij spitst zich toe en ontdekt de kwetsbare, broze medemens die het moeilijk heeft. Hij trekt zich hun lot aan en zet ze in de spotlight. Hun vervreemdingen en hun isolement worden dankbaar onderzoeksmateriaal voor deze sociaal ingestelde schrijver. Die solidariteit met mensen aan de zelfkant wordt prangend uitgeschreven. Een fragment uit Vreemde manier om je naaste lief te hebben:

[…] 
Lieve gelukkige vrienden
schrijf me niet meer
om te melden hoe gelukkig jullie zijn.
Het vriendschapsverdrag dat we ondertekend hebben
bevat een dergelijke bepaling niet.
Ik leg een verzameling aan van tegenslagen:
hoe stout jullie kinderen zijn,
in welke plassen jullie katten en honden zijn verdronken,
hoeveel familieleden er zijn overleden
zonder erfenis achter te laten.
Hoe bedroefd jullie zijn sinds jullie meisje
spoorloos verdween.
Hou me op de hoogte van jullie ongeneeslijke ziekten,
van jullie verslaving aan harde en minder harde drugs,
van de beslommeringen en het ondraaglijke van het leven,
van de prijs van de critici
die jullie niet hebben gekregen, ten onrechte.
[…]

Cano verwijst op een subtiele manier naar het aangedane onrecht zonder te tieren. Zijn gedichten zijn gelardeerd. De opeengehoopte beelden botsen soms en dan weer ergens anders, vullen ze elkaar aan. Die wisselwerking wordt versterkt door het intelligent gebruik van verrassende wendingen. Het werk van Harkaitz werd ondertussen in een achttal talen vertaald. Deze vertaling van het boek kwam tot stand dankzij een bijdrage van het Baskisch instituut Etxepare.

Iemand loopt op de brandtrap, Harkaitz Cano, Uitgeverij Zirimi Press, 2013

(Frank Decerf)

Fast forward met distels & doorns

Vitalski is beroemd en berucht als performer, mediafiguur, stand-upcomedian en Nachtburgemeester. In 1994 stichte hij met J.M.H. Berckmans, Geert Beullens en Manu Bruynseraede de theatergroep Circus Bulderdrang die een zalige frisse wind joeg doorheen het literaire landschap. Hij richtte ook muziekgroepen op als De Oranje Houtzagerij en de Living Tornado’s. Vanaf 1999 legt hij zich meer en meer toe op onemanshows, waar hij een eigenzinnige en zeer te smaken mix brengt van stand up comedy en conferences.
Maar laat ons niet vergeten dat Vitalski ook schrijver is. Na wat publicaties bij de clandestiene uitgeverij van Erik Vloeberghs publiceert hij op zijn veertiende  gedichten in het tijdschrift Diogenes. Zijn eerste roman De Geur Van Nat Haar verscheen in 2001. Daarna volgden o.a. De verknalling (2002), De fetisj (2008), de pornoroman De stiefmoeders en in 2011 een autobiografie, Ik slaap als een croissant.
Een gedicht als Olifant, olifant uit de Bulderdrangperiode is uitgegroeid tot een cultklassieker, maar het zou tot 2001 duren dat Vitalski met een ware dichtbundel op de proppen komt: Het gedicht Jongen en andere gedichten (Kingkong Books), veertien gedichten die door een ietwat theatrale toon gekoppeld aan onderhuidse ironie een ontwapenend karakter krijgen en garant staan voor een bijzonder knappe bundel.
Bij de Nederlandse uitgeverij XTRA verscheen onlangs zijn tweede dichtbundel, Distels en doorns, Hooglied van Jacobus Capitein. Vitalski liet zich inspireren door Jacobus Elisa Johannes Capitein (1717-1747), ’s werelds eerste zwarte predikant én een controversieel figuur: als ex-slaaf (door kromme distels en doorns/ liepen wij/ getekend door elkander,// zelf niet wetende/ waar ergens onze vader,/wie nog onze moeder-// die dingen/ waren gewoon niet duidelijk) verdedigde hij in een academische verhandeling het standpunt dat christenen in slavernij mochten worden gehouden…
Distels & doorns is één lang gedicht. Tragisch en visionair, eenvoudig van taalgebruik lezen we in de perstekst, en dat valt niet te ontkennen. Onnavolgbaar muzikaal en dat klopt eveneens: eigenlijk is dit Hooglied één lange zang, nu en dan onderbroken door pauzetekens – een kunstgreep waardoor Vitalski er wonderwel in slaagt een beklemmende en confronterende sfeer op te bouwen.

dus: opnieuw onszelf
verknechten

zonder naar boven
of beneden durven te kijken.

aldoor bergop –
stokslagen
geven –

met de stok
stokslagen –

tot
wij
ons
geroepen wisten

uit vrije wil
de
slavernij te prediken.

inclusief die van
het integrale ras bij de kerk.

datzelfde, niet helemaal menselijke ras
dat ons eerder al
in de boeien sloeg.

en dat ons opnieuw in de boeien sloeg
bij de kerk.

Van Vitalski’s broer, Serge Baeken, verscheen bij dezelfde uitgeverij XTRA Fast Forward, een vuistdikke verzameling tekeningen, periode 2011-2012. Hij verzorgt illustraties voor de belangrijkste Vlaamse en Nederlandse (dag)bladen. Of het nu schetsen, muurschilderingen, tekeningen of tattoos zijn; strips, cartoons of vrij werk: deze collected works and sketches, hoe onderling verschillend van stijl ook, verraden steeds de hand van de verduiveld knappe grafische huurling die hij is!

Distels & doorns, Vitalski, Uitgeverij XTRA, Amsterdam, 2013, ISBN 9789490759483
Fast forward, Serge Baeken,  Uitgeverij XTRA, Amsterdam, 2013, ISBN 9789490759490

(Roger Nupie)

Alles viel samen

In 2010 werd Martin Carrette stadsdichter van Deinze. In 2006 mochten we al kennismaken met zijn debuutbundel Boswording waarin de dichter vooral binnen de perken van de klassieke poëtica blijft. Nadien kreeg hij de smaak te pakken en verschenen, gelukkig voor ons, Echo’s van Raveel e.a. en De Kleinmansuite.
In de periode 2010-2013 kwam weer een lading gedichten uit het creatief talent van Carrette en dit leidde tot de bundel die hier voor mij ligt en uitnodigend in elkaar is gestoken. De auteur werpt zijn beschermende cape over Deinze en zijn deelgemeenten. Het is nu eenmaal afgesproken dat een stadsdichter zijn huiswerk zal maken en dat hij zijn broodheer zal dienen. Het stadsdichterschap is daarom altijd al een zeer moeilijke evenwichtsoefening. Sommigen bedanken. Ik hoop dat Martin Carrette genoeg los touw kreeg om verder dan de kleine kringetjes te geraken. Startschot in de bundel is een citaat van JP Sartre : “Ce n’est pas dans je ne sais quelle retraite que nous nous découvrirons, c’ est sur la route, dans la ville, au milieu de la foule, chose parmi les choses, homme parmi les hommes.” 
Als inleiding vinden we het strak gedicht: Een stad is een lief. Daarna komen de cycli: Alles viel samen; waarin een parade personages aan ons oog voorbijtrekt, plus ervaringen van jaargetijden en hier en daar wat nostalgische terugblikken. In Museumstukken bestond de oefening erin om via de vaste collectie van het Museum van Deinze en de Leiestreek schilderijen op papier te zetten. Hier niet louter beschrijvingen, dat zou niet in de aard liggen van wat deze dichter beoogt. Het resultaat zijn gedichten die geen schilderijen nodig hebben om te kunnen voortleven. Ze zijn via het oliedoek grootgebracht, dat wel, maar ze kunnen nu een eigen leven gaan leiden. En dat is een hele opgave. Niet elke dichter komt los van het louter in woorden omgezette picturale. De cyclus Stadsgez/dichten is sterk door de samenwerking met fotograaf Ive Steyaert.
In de bundel lezen we:  De reeks Stadsgez/dichten werd geschreven (…) met de bedoeling een ring rond de stad aan te leggen. Ze werden gepubliceerd als postkaarten, met foto’s van fotograaf Ive Steyaert, en gratis verspreid. Ook hier weer is de symbiose tussen de twee kunstvormen een elegante cocktail van eigenheid, afwerking en schoonheid. Martin Carrette laat de foto’s zijn muze op gang trekken, maar gaat daarna als een eenzame Flandrien zijn eigen weg. De relatie fotograaf-dichter is hier een verstandshuwelijk zonder de nare gevolgen van te dicht bij elkaar te willen blijven. Deze auteur gebruikt de verschillende literaire technieken. Hij kent ze. Hij blijft meester. Hij is doeltreffend met onder meer binnenrijm en hanteert zijn alliteraties afgemeten en passend. Met Alles viel samen heeft Martin Carrette misschien dan wel zijn broodheren gediend, maar ook wij kunnen in deze gedichten ontdekkingen doen en dat is toch een van de redenen om met gedichten bezig te blijven. Of niet soms? Bedankt Martin.

Alles viel samen, Martin Carrette, Berghmans Uitgevers, Antwerpen 2013, ISBN 9789070959968

(Frank Decerf)

Beklemmend en beklijvend

Stop het wilde bladeren in bundels! is de eerste regel in Bewaakt ogenblik van Marjet Cliteur. Daar gaat mijn favoriete manier om in poëzie onder te duiken: lukraak ergens openslaan en het gedicht zo direct mogelijk op me laten inwerken, buiten het strenge keurslijf van de bundel om. Een dergelijke ervaring bedoelt de dichteres wellicht met (uit hetzelfde gedicht): Open jezelf in de laagste stand / en laat het mondjesmaat binnenkomen, / zodat het je kan bespringen vanuit het niets, iets waar ik me dan weer helemaal kan in vinden.
Gedichten waarin alledaagse gebeurtenissen zo worden uitvergroot dat ze ontsporen en hun ware gezicht laten zien, weet de uitgever ons te vertellen. Alles is net als anders / slechts omfloerst door jezelf, schrijft de dichteres.
Het zijn de gedachten en de gevoelens die mensen in vrij gewone situaties in deze poëzie in een ongemakkelijke situatie laten belanden. Het obsessieve van details en gedachten speelt hierbij een cruciale rol:  Gedachten zijn net pitbulls / eenmaal hun kaak ergens in vastgebeten/ krijg je ze niet meer los, en ook:  Juist wat je uit je ooghoeken ziet, blijft je bij; Als ik iets kleins al verberg, is de rest/ helemaal onbespreekbaar. / Steeds meer verzwijg ik.
De werkelijkheid die uit een gat opdoemt, achter een gat besloten ligt, dat gat terug openen: het is een thema dat in meerdere gedichten aan bod komt. In de omslagillustratie, van de dichteres zelf - Marjet Cliteur is tevens beeldend kunstenaar - is een figuur een gat aan het dichten, of maakt hij/zij los wat gedicht is?
In Park en vergezicht leende Cliteur de eerste zin bij een buurtbewoonster: Dat zijn kleine probleempjes, daar moet je overheen stappen. Bewaakt ogenblik is een opmerkelijke  bundel, daar kan je als poëzieliefhebber niet omheen. Dit is poëzie zoals we ze graag lezen: confronterend en met een kracht die je bij je nekvel pakt en je niet meer loslaat. Vergelijkingen zijn altijd wat ongelukkig en overbodig, maar is het een toeval als we spontaan aan Jan Arends denken, al is het werk van Cliteur dan weer een stuk (bedrieglijk) speelser? Dit is een bundel waar je liefst een pak gedichten uit wil citeren, maar in dit korte bestek moet eentje volstaan. Om het wat gewoon te worden, want het bewustzijn moet opengerekt worden.

Gewoontevorming

Dingen, die meestal vanzelf gaan:
opstaan, plassen. Wat merk je ervan?
In de gang hoor ik de stortbak lopen.
Ben ik geweest dan?

Bij de bakker beweegt de vloer.
In mijn hoofd neem ik aan.
Tot ik naar beneden kijk.
Een losse tegel onder mij.

Ik speel slachtoffer
bij rampoefeningen.
Weet ik hoe het moet
als het echt is.

Weerom een pluim voor Kleinood & Grootzeer, een kleine uitgeverij die garant staat voor drie tot vijf fraai vormgegeven en handgemaakte dichtbundels per jaar. Daarnaast verschijnen ook bibliofiele uitgaven, met vaak grafisch werk van uitgever-vormgever Gerrit Westerveld zelf.

Bewaakt ogenblik, Marjet Cliteur, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2013, ISBN 978-90-76644-66-0

(Roger Nupie)

Passage

Het zijn moeilijke tijden voor literaire tijdschriften. In de afgelopen jaren verdwenen Armada, Kort Verhaal, De Brakke Hond, Parmentier en Kluger Hans. Toch kwamen in 2011 in Nederland nieuwe titels op de markt: Extaze, Das Magasin en Samplekanon. In Vlaanderen is er sinds dit jaar Passage, tijdschrift voor Europese literatuur en cultuur. Het eerste nummer, gewijd aan Literaire ontmoetingsplaatsen, werd op zaterdag 5 oktober 2013 voorgesteld in het legendarische Brusselse café Het Goudblommeke in Papier in de Cellebroersstraat.
Een nieuw literair tijdschrift oprichten in Vlaanderen is tegelijk een moedig initiatief en een wonderbaarlijke sensatie. We mogen hoofdredacteur Stefan van den Bossche, docent moderne Nederlandse letterkunde aan de KU Leuven en de HU Brussel feliciteren! Ook voor zijn schitterende redactie, bestaande uit Jacqueline Bel, Marco Daane, Hedwig Schwall, Ivo van Strijtem, Carl de Strycker, Emmanuel Waegemans en eindredactrice Ruth Evenepoel niets dan lof!
De feministe in mij kijkt tevreden naar de namen van twee vrouwelijke redactieleden: Jacqueline Bel en Ruth Evenepoel. De verantwoordelijke uitgever is ook een dame: Katrien van Hecke. Toch zijn de acht opgenomen bijdragen (plus een voorwoord, plus twee recensies) uitsluitend door mannen geschreven! Maar het sérieux en de hoogstaande kwaliteit van de essays doen dit euvel gauw vergeten. Het eerste nummer van Passage bevat een schat aan literair-historische teksten, een aangename bladspiegel en authentiek illustratiemateriaal. Essays gepleegd met een intense gedrevenheid, een accuraatheid en een zorgvuldigheid… en dit alles zonder enige academische pretentie!
Passage, tijdschrift voor Europese literatuur en cultuur, zegt u? Met een louter kosmopolitische inhoud? Niets is minder waar. Naast essays over literaire ontmoetingsplaatsen in Parijs (Bistro Tournon), Sint-Petersburg (artiestencafé De zwerfhond), Edinburgh (Mine’s Bar in Rose Street), Leipzig (Auerbachs Keller), vinden we ook een bijdrage van Manu van de Aa over De Passage Saint-Hubert en de Taverne du Passage, pleisterplaats voor bannelingen en expats in de 19de en 20ste eeuw in Brussel. De boeiende en hilarische geschiedenis van Het Goudblommeke in Papier in Brussel, opgestart in 1944 door kroegbaas, lolbroek, brocanteur, kunstmarchand en fellow-traveller van het surrealisme Geert van Bruaene (1891-1964) wordt verteld door Eric Min. Carl de Strycker brengt dan weer een mysterieus essay over Het gedicht als literaire ontmoetingsplaats, over Paul Celans ontmoetingen in zijn poëzie.
Aan klinkende namen (Multatuli, Greshoff, Roth, Achmatova, Goethe, Sartre, Claus) geen gebrek. Maar omdat we dit jaar de 100ste geboortedag van de Franse filosoof-romanschrijver Albert Camus vieren, wil ik toch even de aandacht vestigen op het essay Over schrijvers en sterke vrouwen. In de epiloog beschrijft Stefan van den Bossche de passage van Albert Camus in het kunstenaarsdorp Cabris in Zuid-Frankrijk. Hij vermeldt ook de rol van sterke vrouwen als Marie de Saint-Exupéry, Aline Mayrisch, echtgenote van de Luxemburgse industrieel Emile Mayrisch en Maria van Rysselberghe. Zonder deze dames was Cabris zeker niet de glansrijke Village aux écrivains geworden, de meest zuidelijk gelegen artistieke ontmoetingsplaats voor schrijvers en kunstenaars van de Europese 20ste eeuw.

Passage, jaargang 1, nummer 1, Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen, 2013, ISBN: 978 90 441 3106 2

(Nicole Van Overstraeten)

Ontelbare kleinigheden

De Franse auteur Emmanuel Bove (1898-1945) ontdekte ik bij toeval. Tijdens zijn leven was hij redelijk bekend, maar nadien raakte zijn werk in de vergetelheid. De reden is te zoeken  in bescheidenheid, wel eens als ziekelijk omschreven bescheidenheid. In overzichten van Franse literatuur was hij tot een aantal jaren geleden onvindbaar, terwijl zijn romans en verhalen nu klassiek worden genoemd. Zelf maakte ik kennis met hem via een documentaire op de Franse televisie. Wie verhalen of een roman van hem heeft gelezen, raakt er zo goed als verslaafd aan. Zijn stijl is eenvoudig, ontdaan van overtolligheden, direct en kernachtig geformuleerd. Hij schrijft over gewone mensen in alledaagse situaties, maar het zit in de finesse en de psychologie waarmee hij zijn figuren typeert en tot leven brengt. Mij laat hij denken aan de Amerikaanse schrijver Raymond Carver die ook personages weergaf die leven aan de rand van de maatschappij. Bij Bove zijn het mannen die veel aarzelen, onzeker zijn, op hun stappen terugkeren, nooit weten wat de juiste keuze is. De voorbije jaren verschenen er in Nederland verscheidene vertalingen, vooral bij De Prom. In 1928 verscheen De liefde van Pierre Neuhart, waarvan uitgeverij Coppens & Frenks een vertaling brengt met een uitgebreid nawoord dat het werk van Bove goed belicht. In dit geval gaat het om een iets oudere man die zaken doet en op een avond geïnteresseerd raakt in een meisje, dat hem niet bepaald in de armen vliegt. Pierre is het type dat in de ban raakt van een vrouw en haar bekoorlijkheden, en alles doet om haar grillen in te willigen. Dit thema lijkt banaal, maar in deze korte roman weet de auteur de twee levens als in een film tegenover elkaar te stellen, want een waarachtige liefde tussen hen is uitgesloten. Het meisje  is veeleisend en buit hem uit. Toch geniet Pierre van haar stemmingswisselingen, alsof hij plezier beleeft aan de vernedering en de pijn. Het avontuur eindigt dan ook met  een breuk en Neuhart verwaarloost werk en gezondheid. Samen met haar betekende hij iets, voelde hij zich een achtenswaardig man. Hij leeft van zijn herinneringen, tot hij haar jaren later ontmoet en dat neemt zijn allerlaatste illusie helemaal weg. Hij vervalt tot eenzaamheid en ouderdom, zonder doel om voor te leven. Hoewel hij haar fratsen vergaf als bij een klein kind, had hij toch gehoopt haar terug te kunnen winnen, ook al was het dan zonder liefde. Emmanuel Bove is een meester in het creëren van psychologie en sfeer, met de nadruk op ontelbare kleinigheden, die in het leven van zijn personages hun belang hebben, een kamer, meubelen, een gordijn, Bove tovert het om tot iets unieks in het kader van zijn verhaal en in het leven van de protagonisten. Deze knappe roman is een unieke kans om de kwaliteiten van de te bescheiden maar herontdekte Bove te leren waarderen.

De liefde van Pierre Neuhart, Emmanuel Bove, Coppens & Frenks, Amsterdam, 2013, ISBN 97 890 711 27 823

(Guy van Hoof)

De daggedichten van Kijne

Wat doe je als eind 2000 de poëziescheurkalender voor het volgende jaar uitverkocht is? Welnu, kunstenaar en dichter René Hugo Kijne besloot dagelijks een gedicht te schrijven en het thuis op het toilet te hangen waar het door zijn vrouw en dochter kon gelezen worden. Later zou hij deze pleegedichten (zijn omschrijving) voorzien van illustraties die hij uit de krant knipt.
Een selectie van deze combinatie van tekst en beeld uit de afgelopen drie jaar werd door Uitgeverij Nadorst gebundeld in Daggedichten 2010-2012. Gebundeld mag niet al te letterlijk genomen worden: deze zeventien beeld- en tekstgedichten verschenen als een leporello. Voor de goede verstaander biedt Wikipedia uitkomst: Leporello is de benaming van een drukwerk dat in meerdere slagen zigzag is gevouwen. Dat kan variëren van enkele tot tientallen vouwen. Het is in gebruik bij reclamefolders en kaarten in reliëf zoals de bekende rivierkaarten van de Rijn en andere Duitse rivieren die soms een lengte van twee meter bereiken. Deze uitgave zit daar net iets onder: 1 meter 70.
De uitgave opent met het gedicht

Een verre geur van lente
Dus even kleumend zitten
In het vermoeden van de zon

In de hemel is zelfs van één zwaluw
Nog geen sprake
Maar toch die geur die geur…

Gedateerd donderdag 4 maart 2010, met onder het gedicht, uit de krant geknipt Het klinkt alsof ze er verschrikkelijk veel zin in hebben, geflankeerd door een fotocollage met een zangeres van wie alleen de tepels bedekt zijn, met een indrukwekkende fruitkorf op haar hoed.
Nog meer suggestief naakt op zondag 18 april 2010, met onder de krantenkop Lekker lui en naakt tuinieren:

O, zondagsrust blijft eeuwiglijk geheiligd
uw zon uw koele wind uw zachte zwoelheid
van uw zomerborsten het leunen in uw stoelen
uw blijk van goedheid wars van daden
uw goede niets het overvolle zwelgen
aan uw open hemelpoort

Ook al bij ontblote borsten: Als ik ze nu niet laat zien, wanneer dan wel? Krioelt het hier van de erotische knipogen? Welnee, er is meer aan de hand dan bier en tieten. Een en ander is geïnspireerd door de actualiteit, afgewisseld door bedenkingen van de dichter bij gebeurtenissen in zijn dagdagelijks bestaan. Hij  lijkt de eerste om het hele gebeuren met enige ironie te relativeren: Wie veel weet, kan bijna niets opschrijven.

O wat wordt dit weer een dag
dus eerst maar even
de geraniums verzorgen
en het spionnetje op zijn plaats
ook al is er niets te zien
er valt altijd iets te kijken…

In Dagboekgedichten 2010-2012 valt wel wat te zien, te kijken en te lezen. De wisselwerking tussen Kijnes’ tekstmateriaal (eigen en geleend) en de illustraties zorgen voor flink wat kijk- en leesplezier. Volgens Uitgeverij Nadorst is hij op zoek naar dat wat de waan van de dag overstijgt en er werkelijk toe doet. Dat heeft een apart hebbeding opgeleverd, in een oplage voor de happy few: 50 exemplaren.

Daggedichten 2010-2012, René Hugo Kijne, Uitgeverij Nadorst, Rotterdam, 2013.

(Roger Nupie)

Sluit pas na danstijd!

Tussen 2004 en 2011 verschenen regelmatig poëzierecensies in het digitale Poëzierapport. Oprichter-bezieler was Philip Hoorne, die in 2004 niet kon vermoeden dat zijn recensie van een bundel van Dimitri Verhulst de eerste zou zijn op een weblog dat met groeiende autoriteit 313 recensies van diverse ervaren poëzierecensenten zou publiceren. Het blog heette Poëzierapport, omdat de eerste besprekingen een rapportcijfer meekregen. Vooral de minder goede cijfers zorgden voor deining in de poëziewereld. Het blog, later website en uiteindelijk deel van de literaire site van De Contrabas (van uitgever, criticus en dichter Chrétien Breukers) was ondertussen een begrip geworden.
Poëzierapport was het eerste digitale project dat van het Vlaams Fonds voor de Letteren een subsidie ontving, maar toen die in 2011 wegviel, was Hoorne zo boos dat hij het blog afsloot en alle recensies van het internet afhaalde. Gelukkig zijn er besprekingen bewaard gebleven in digitale bibliotheken of op websites van dichters. En goed voor het erfgoed: 35 recensies uit Poëzierapport zijn in boekvorm bewaard: Dansen tot na sluitingstijd. Het beste uit Poëzierapport. Samengesteld door Philip Hoorne. De 35 teksten, met zorg geselecteerd, zijn geschreven door elf critici die zelf ook dichter zijn, Vlamingen zowel als Nederlanders, elk met een unieke stem, een sprankelende schrijfstijl en een authentieke visie op poëzie, schrijft Hoorne in zijn Voorwoord.
Het is interessanter iets te schrijven over de critici en hun teksten, dan over de besproken bundels. Hoorne was bij de samenstelling een evenwichtskunstenaar. Cijfers? Er zijn 5 Nederlandse en 6 Vlaamse recensenten. Van de Vlaamse critici werden 17, van de Nederlandse 18 recensies opgenomen. Koplopers zijn Willem Thies (NL) met 8 besprekingen en Breukers (NL), Hoorne (B), Alain Delmotte (B) met elk 6 besprekingen. 14 tegenover 12. (De verhouding besproken Nederlanders en Vlamingen is 3:2, maar daar malen we niet om. Er zijn beschouwingen over onder meer Ducal, Lecompte, Gruwez, Barnard, R. Jooris, Mortier, Rawie, Pfeijffer, Koenegracht.)
Thies is de nuchtere analyticus die poëzie benadert via close reading. Delmotte bespreekt zijn bundels ingrondig en op erudiete wijze. De wereldliteratuur is zijn referentiekader. Breukers is direct, zakelijk en zonder omwegen. Hoorne is kritisch-relativerend en schuwt de kwinkslag niet. Verder zijn er Ronald Ohlsen die klassieke dichters bespreekt en Yella Arnouts die als literatuurdocent een werk beschouwt via vormanalyse. Patricia Lasoen bespreekt een dichter met dezelfde poëtica. Er is Paul Rigolle, die zijn enthousiasme over een talige dichtbundel op aanstekelijke wijze weet over te brengen op de lezer (de titel Dansen … werd ontleend aan de titel van zijn recensie). Er zijn de ad rem schrijvende Hanz Mirck, Catharina Blaauwendraad, die veel oog heeft voor de mens achter de dichter en Yves Joris, die helder en kritisch het negatieve oordeel niet vreest.
Hoorne heeft enkele poëzierecensievormen van de beginjaren van de 21ste eeuw verzameld. Het is voorspelbaar dat niet elke besproken dichter in Dansen … de keuze van de samensteller evenwichtig zal vinden.

Dansen tot na sluitingstijd. Het beste uit Poëzierapport. Samengesteld door Philippe Hoorne, Van Gennep, Amsterdam, 2013, ISBN 9789461642042

(Philippe Cailliau)

Diepvents en de Dallas-connectie

Kan een debutant de aandacht trekken door een goedgekozen, opvallende titel voor zijn eersteling? Het is Philippe Diepvents wat mij betreft alvast gelukt met zijn Bobby Ewing Blues, hierbij verwijzend naar Bobby Ewing uit de schitterende soap Dallas die liep van 1978 tot 1991. De rol werd vertolkt door Patrick Duffy: een en al charme en met een aanzienlijk ideale schoonzoon gehalte. Het was de bedoeling dat Bobby en Pamela en hun huwelijk het centrale thema werden, tot het personage van J.R. de kijkcijfers opdreef en die sluwe vos het hoofdpersonage werd. In 2012 ging een nieuwe reeks van start die focust op de kinderen van J.R. en Bobby. Wat nu precies de link is naar die Bobby Ewing in dit verhaal is aan de lezer om te ontdekken.
Het thema van dit boek is al even ongewoon en een verademing tussen zo veel  hier-gaan-we-weer-met-de-jeugdjaren navelstaarderij die de Vlaamse romanproductie wel eens durft overwoekeren: in een wereld waar alles te koop is en voor elk dipje een medicijn bestaat, is slechts één ding schaars: creativiteit. Tot de farmaceutische industrie met een pil komt die scheppingskracht en inspiratie biedt.
Alles begint vijf jaar na het overlijden van de echtgenote van hoofdpersonage Boris. Hij verneemt van laborante Emily dat een pil die de verbeelding prikkelt in de maak is en hij steelt enkele van die pillen. In 2020 zouden ze pas echt op de markt komen, de pillen, en dan zou alles anders zijn. Dan hoefde je slechts één of twee van die weliswaar erg ondemocratisch geprijsde pareltjes te slikken en een ongebreidelde inspiratie werd meteen je deel, of toch gedurende een uurtje of twee. Eindelijk zouden gegoede ouders hun kroost niet alleen een diploma of een carrière, maar nu ook zorgvuldig gedoseerde porties talent kunnen koppen.
Nog steeds verwikkeld in een rouwproces wil hij de dagdagelijkse werkelijkheid ontvluchten en tegelijkertijd zijn herinneringen terug in beeld brengen. Maar wat die pillen uiteindelijk teweegbrengen, had hij nooit kunnen voorzien. Ze confronteren hem niet alleen met zijn verleden; hij wordt geregeld overvallen door black outs en komt in een spiraal terecht waar de grens tussen verbeelding en werkelijkheid vervaagt. Het afwisselen van dromen, e-mails van een onbekende en fragmenten uit het werk van zijn vrouw (en schrijfster) Alma komt nergens gekunsteld over. De auteur bezit de kracht tragiek en humor te combineren en dat maakt, samen met de onverwachte wending van het verhaal, Bobby Ewing Blues tot een spannende en verrassende roman. Een onnodig uitvoerige beschrijving hier en daar wordt hem vergeven.

Achteraan in het boek suggereert hij per hoofdstuk een bijpassend muziekje. Blondie, op wie hij verliefd was toen hij zes was, staat niet meer op de lijst, maar J. S. Bach hand in hand met The Velvet Underground en Nick Cave maken het een en ander goed. Ook zonder dit muzikaal dessert hadden we al begrepen dat er muziek zit in Philippe Diepvents.

Bobby Ewing Blues, Philippe Diepvents, Uitgeverij de Brouwerij, Maassluis, 2013, ISBN 9789078905639

(Roger Nupie)

Oorlog en terpentijn

Een uiterst liefdevolle reconstructie van het leven van zijn grootvader. Die schreef Stefan Hertmans met Oorlog en terpentijn. Zijn opa, die een virtuoos kopiist was, wijdde hem in in de geheimen van oude materialen en preparaten die door de schilders sinds de renaissance werden gebruikt en doorgegeven. Leerde zijn kleinzoon goed kijken. Ook leerde hij hem schermen. Urbain Joseph Emile Martien, zoals Hertmans grootvader heette, had die kunst zelf onder de knie gekregen op de militaire school.
Enkele maanden voor zijn dood in 1981 (hij was toen negentig) schonk hij zijn kleinzoon de schriften waarin hij ‘in zijn weergaloze vooroorlogse handschrift’ zijn herinneringen aan zijn jeugd in een Gentse volkswijk, aan zijn geliefde vader (de kerkenschilder Franciscus Martien) en moeder Céline en zijn ervaringen in de Groote Oorlog had opgetekend.
Decennia lang bewaarde Hertmans die vooraleer hij ze ging bestuderen. Uit die memoires metselde hij nu een monument voor zijn grootvader. Het is een prachtig boek geworden, dat een ragfijn beeld biedt van een verdwenen wereld. Het is bij momenten ook een waarlijk ontroerende roman. Op twee momenten rolden me effectief de tranen over de wangen, hetgeen me zelden overkomt bij proza.
Zeer duidelijk wordt ook hier hoe sergeant-majoor Urbain Martien en de vele andere Vlaamse soldaten werden geminacht door de Franstalige officieren. Martien werd door zijn meerderen ook consequent Marsjèn genoemd.
Hertmans schetst ook hoe het zijn grootvader na de oorlog is vergaan, in meeslepende hoofdstukken waarin hij verschillende ontdekkingen doet over enkele doeken die zijn grootvader schilderde. De auteur is voor Oorlog en terpentijn de vele plaatsen gaan bezoeken die expliciet in de memoires worden vermeld. Dikwijls resteert daar slechts een vermoeden van hoe het er in het begin van de twintigste eeuw uit moet hebben gezien.
Urbain Martien komt uit deze bladzijden tevoorschijn als een mens van vlees en bloed, een grootvader om van te houden. Oorlog en terpentijn is een juweel van een roman, van een man die ook als dichter zijn sporen reeds ruimschoots verdiende (ik ben nadat ik het boek uit had onmiddellijk weer wat van zijn dichtbundels uit de kast gaan pakken).
Tot slot twee kleine bemerkingen ten behoeve van volgende drukken (die ik Hertmans van harte gun). In het colofon wordt het op bladzijde 72 afgedrukte portret van de grote componist Peter Benoit het portret van Jan Benoit door Jan Van Beers genoemd.
En op bladzijde 63 beschrijft Hertmans een door zijn grootvader beschilderde steen: “Op de vlakke bovenkant heeft mijn grootvader bij thuiskomst van zijn reis een folkloristisch tafereeltje geschilderd: een man en een vrouwtje in donkere kleren, met op de achtergrond opdoemende heuvels, de zee, een kinderlijk zeilbootje. Eronder heeft hij in licht beverige zwarte hoofdletters, met een dun penseel gezet: Rapallo.” Op bladzijde 67 staat een afbeelding van de steen in kwestie, en Rapallo staat (ik bestudeerde haar zorgvuldig met de loep) toch echt rechtsbóven de afbeelding, en niet eronder.

Oorlog en terpentijn, Stefan Hertmans, De Bezige Bij, Amsterdam, 2013, ISBN 9 789023 476719

(Bert Bevers)

Een alfabet met sociale kantjes

Niemand zegt het alfabet op is de nieuwe dichtbundel van Rik Wouters. Het zijn Catalunya-gedichten. Wouters debuteerde een jaar of dertig geleden en publiceerde in de loop der jaren dichtbundels, essays, en bijdragen in tijdschriften. Meestal staat zijn werk in het teken van de Catalaanse verzuchtingen om eigen cultuur en taal veilig te stellen en trekt hij vergelijkingen met het Vlaamse volk dat eeuwenlang oorlogen door buitenlandse mogendheden heeft moeten ondergaan en zich uit een diep dal heeft moeten opwerken. Deze bundel draagt hij op aan de Catalanen die de nederlagen van 11 september 1714 en de Burgeroorlog hebben overleefd. Hij bedoelt dat de Catalanen als volk en als culturele eenheid alle aanslagen op hun identiteit te boven zijn gekomen en er in geslaagd zijn een vorm van zelfbestuur te verwerven binnen de Spaanse staatsstructuur. In 1999 verscheen overigens zijn bundel met als titel Xarnego en als ondertiel Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Xarnego betekent vreemdeling, en hoewel Wouters zich thuis voelt in Catalunya is hij er toch ook nog steeds een vreemde. Dit noemt hij een dubbelbundel, zoals hij eerder al deed met zijn bundel Het woord hertalen en Wat stilte genoemd wordt. Wouters is iemand die een grote drang naar zelfstandigheid koppelt aan een sterk ontwikkeld gevoel voor rechtvaardigheid. Ik verwijs naar mijn korte essay over hem, verschenen onder de titel Recht van spreken (2002). In het eerste deel staan gedichten die bekroond werden in de Poëzieprijs Halle. Hij beschrijft de natuur, of beter gezegd gaat het over observeren, de ruimte rondom bekijken en niet alleen stilstaan bij het landschap maar ook denken aan de achtergrond, de geschiedenis, want ooit was het waar het nu vredig is een slagveld en moesten mensen vluchten voor moordaanslagen. Wouters legt de schuld bij het franquisme, dat fascistisch was, maar eveneens bij de zogenaamde bevriende naties die een oogje dichtknepen of – zoals de VS –  afwachtten tot Rusland de kastanjes uit het vuur had gehaald. Is dit politieke poëzie? Nee, daarvoor is het poëtische gehalte te hoog en gaat het nergens in de richting van pamflettisme. Deze dichter komt uit voor zijn overtuiging en schrijft vooral over mensen, hun cultuur en een regime dat dit wil vernietigen. De verwoording mag dan eenvoudig zijn, toch loopt het uit op een conclusie met filosofische diepgang. Hij schrijft met gevoel, met kleuren, evoceert de warmte van het landschap en en drukt daarmee meteen zijn liefde uit voor het land en zijn bewoners. Het tweede deel is persoonlijker, direct, geënt op de recente geschiedenis van de Burgeroorlog die duurde tot de dood van Franco: ik ben deel geworden van dit landschap waarin ik / achter ongenadige ogen ween. schrijf ik daarom / woorden die mateloos moorden en nooit zalven, / neer ? Wouters wil als een klokkenluider spreken tot het geweten van anderen, mensen aanzetten om alert te blijven en tekenen aan de wand te zien. Een aanrader!

Niemand zegt het alfabet op & Catalunya-gedichten, Rik Wouters, Halle, 2013

(Guy van Hoof)

Vereeuwigd: De mooie rooie

Voormalig theaterdirecteur Rommert Boonstra wijdt zich sinds 1980 aan fotografie en poëzie. Hij doceerde fotografie aan verscheidene kunstacademies en is een van de grondleggers van de geënsceneerde fotografie (staged photography) in Nederland - een genre waarbij vaak in de studio stillevens worden bedacht, al dan niet met levende modellen of poppen. Op die manier wordt een nieuwe realiteit gecreëerd die een ietwat bevreemdend element bevat. Dat werk van Rommert is terug te vinden in meerdere uitgaven, o.a. Natura ex machina, een collectie in scène gezet (Uitgeverij Stichting Aurora Borealis, Groningen, 1998).
Als auteur debuteerde Rommert Boonstra in 1985 met de bundel Het scheppen van een nutteloos verleden, (Manteau, Antwerpen). In 2001 verscheen De geschiedenis van het vergeten (Triona Pers, Houwerzijl) en die titel lijkt wel toepasselijk op zijn recentste publicatie, De mooie rooie.
In 2012 verloor hij zijn vrouw aan kanker. In dertig gedichten en tweeëndertig foto’s schetst hij haar ziekte, haar heengaan en zijn gevoelens achteraf: De mooiste herinnering is een meisje dat ik vierendertig jaar geleden zomaar tegenkwam. Elke dag herinneren wij ons elkaar, tot ze op 27 juni het zogenaamde tijdelijke voor het zogenaamde eeuwige verwisselde en ik de enige van ons tweeën ben die zich dat herinnert. Om die geschiedenis te vergeten? Eerder om ze een plaats te geven door een eerbetoon aan zijn geliefde neer te zetten.
In alle foto’s duikt haar portret op; een enkele keer vervangt het de oorspronkelijke figuur op een overbekend schilderij dat hij een plaats geeft in zijn foto’s, waarvan vooral de soberste het sterkst overkomen en geen overdaad nodig hebben om de toeschouwer een verhaal te vertellen, evenmin flarden tekst die blijkbaar in lipstick op de foto’s zijn geschreven. De poëtische beschouwingen bij zijn fotografie voldoen, getuige een gedicht als b.v. Tranen: 

Dood zijn is een vergezicht
Dat niet dichterbij kan komen.

Dood zijn is dat je niets meer weegt
En hoe ondraaglijk dat is.

Elke nacht overnacht ik in je
Maar het donker gaat niet over.

Gelukkig speelt ergens een cello
Op zijn strak gespannen snaren.

Met tranen probeer ik
De wereld vloeibaar te maken

Het resultaat houdt niet over.

In deze collage van de rouw duikt het absurde van het hele gebeuren eveneens op, en hoe schrijnend ook, hier en daar weet hij een glimlach te ontlokken bij de lezer:

Corpse Bride, The Addams Family, The Meaning of Life. Zelfs de dood heeft een humoristische kant.

Bij de uitvaartbegeleiding hangt een kindertekening aan de muur waarop Juliet (6 jaar) met verontwaardigde letters heeft geschreven: Er zijn twee dingen erg. Doodgaan en tanden poetsen.

Rommert Boonstra heeft de leegte ingevuld:

Alles vervaagt, vervalt, verloopt,
Vergaat, verandert, verschiet,
Verbleekt, verbrijzelt, verbrokkelt.

Ik streel onophoudelijk de leegte,
Want ik wil dat de leegte
Steeds mooier leeg is.

Je kunt niet voor niets geweest zijn, schrijft hij, en terecht, want  De liefde weigert doodgewoon om te verdwijnen.

De mooie rooie, Rommert Boonstra, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2013, ISBN 9789078068983

(Roger Nupie)

Schrijver zonder vaderland

Joseph Roth blijft boeien. Zijn romans worden met een zekere regelmaat vertaald en uitgegeven, terwijl ook zijn levenswandel al  een roman op zich is. Hij heeft zijn vader niet gekend, begon te drinken toen zijn vrouw ziek werd en verpleegd moest worden in een psychiatrische instelling en hij vluchtte voor het oprukkende nazisme. Boeken van hem verschenen in Nederland in een reeks van in Duitsland verboden auteurs als Mann, Döblin en Brecht. Van overtuigd links evolueerde hij naar een conservatieve aanhanger van het herstel van de monarchie. Roth werkte aanvankelijk in Berlijn en Wenen als journalist voor linkse bladen. Hij verbleef bij voorkeur in hotels en werkte in cafés, en zorgde er in de eerste plaats voor dat hij goed werd betaald om  een luxueus bestaan te kunnen leiden. Roth noemde zichzelf geen balling omdat hij tenslotte uit vrije wil was weggegaan. Al voor Hitler aan de macht kwam woonde hij in Parijs. Je zou hem een letterkundig emigrant kunnen noemen. In zijn optiek stonden zijn romans en zijn bijdragen in dagbladen en reportages op één lijn, en die reportages waren dan ook staaltjes van observatiekunst, inlevingsvermogen, sociale bewogenheid en taalvaardigheid.
In Amsterdam maakte hij gemakkelijk vrienden. Hij mocht rekenen op de sympathie van onder meer Anton van Duinkerken zoals hij ook steeds op geld en steun kon rekenen van Stefan Zweig tot hij al te veel boven zijn stand begon te leven. Onvergetelijk en klassiek zijn romans van hem als Tarabas, Biecht van een moordenaar (dat in mijn jonge jaren een diepe indruk bij mij achterliet) maar ook zijn journalistieke bijdragen blijven de moeite waard omdat ze een scherp beeld tekenen van een periode tussen de wereldoorlogen. Het mooie boek dat nu verscheen over verblijf en contacten van Roth in Nederland en België levert uitstekend materiaal op over de schrijver, met vele foto's en documenten. Het geeft een goed beeld van zijn leven. Uitgevers hadden hem graag in hun fonds, al moesten ze met zijn grillige natuur en eigenwijsheid rekening houden. Op zijn beurt klaagde  hij dan weer over onbegrip van de uitgevers, die enkel geïnteresseerd waren in geld. Een en ander leidde tot een golf van ongenoegen bij andere auteurs: Roth is een ware stofzuiger, geen stofje, geen kruimeltje van de tafel van de Heer, dat niet in het zuigende gat verdwijnt ! Wat blijft er voor ons nog over? Zo klonk de verzuchting van één van hen. Hij maakte zich niet geliefd op den duur. En er moest natuurlijk ook herrie komen van zijn amoureuze escapades. Roth was duidelijk een geniale schrijver die zich door zijn kleine kantjes liet meeslepen. Dit boek toont aan dat ook roddels en verdachtmakingen een invloed hebben op het literaire reilen en zeilen..Al bij al een leesbaar, goed gedocumenteerd relaas dat Roth als mens in de Lage Landen typeert.

Waar het me slecht gaat is mijn vaderland. Joseph Roth in Nederland en België, Els Snick, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2013, ISBN 978 90 5937 326 6

(Guy van Hoof)

Terug bij AF

In zijn derde bundel Dit is hoe een storm ontstaat keert Pim te Bokkel terug naar het platteland. Was de beweging in zijn debuut nog omgekeerd (die begon in zijn geboortestreek en eindigde in de stad waar hij nog steeds woont), nu start de bundel met een roltrap, in een metro … om met een landschappelijke observatie te eindigen. Daartussen gebeurt gelukkig veel:
er komen forensen langs, wachters en voorbijgangers, er wordt onder platanen blad geblazen, er is een voorval dat weer voorbijgaat, er is een vertraging voor de storm ontstaat en –hoopvol – ook weer een zee waar je met wrakhout op kunt varen.
En dan zijn we pas net over de helft van de eerste afdeling. Er is trouwens erg veel zee in deze bundel, alsof Te Bokkel ons meeneemt naar een landschap waar het voor de romantiek goed toeven is. Hij toont ons in zijn derde bundel een romantisch ik en hij wijst ons er zelf op door de bundel op te dragen aan zijn vriendin en door een gedicht op te nemen dat hij (eigenlijk alleen) voor haar schreef.

 We drijven zonder bakens
uit elkaar en worden jij en ik
en afstand die verlangen is.

Hoewel het cliché op de loer ligt, steekt Te Bokkel op de juiste momenten een storm op. Ook als die storm als een ontkennende vlaag begint:

Hij  wil ongerijmd beweren
dat de wind de wind niet is
en vormvrij met de wind
de onbenoemde dingen zijn

Het is niet de eerste (terug)verwijzing naar zijn vorige bundel (de dingen de dingen de dans en de dingen, 2010), maar wel een belangrijke. Te Bokkels werk om de dingen een leven in te blazen, is nog niet gedaan. Het is niet alleen leven, er is meer: er moet beweging zijn. In het gedicht Poëzie bestaat niet wordt de naam van de dichter ontkend en wordt aan de wind de poëtische waarde gegeven. Poëzie is voor Te Bokkel beweging:

Poëzie is daar boven de zon en je reikt
maar veel meer nog dan dat is de wind die je grijpt poëzie:

je laat het gaan en geeft je zinnen aan de wind
je zucht en fietst erin

Dit is hoe een storm ontstaat is het resultaat van noeste arbeid. Wie de diverse voorpublicaties vergelijkt met het uiteindelijke gedicht, kan niet om die conclusie heen. Gedichten worden soms zelfs uiteen getrokken om in verschillende verzen in de bundel terug te keren.
Met deze bundel bewijst Pim te Bokkel eens te meer tot de top te horen. Hij schetst met gewone woorden een wereld die vervreemdend en herkenbaar is. Een wereld waarin de storm niet de schade achterlaat zoals in de werkelijkheid, integendeel: deze storm steekt op in het papier en komt er niet van los. Het gevecht tussen wind en wolken vindt vooral plaats tussen de regels en binnen de zinnen. Warm aanbevolen!

Dit is hoe een storm ontstaat, Pim te Bokkel, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2013, ISBN 904 681 582 X

(Wim van Til)