Kore


Het middelpunt is het vertrekpunt
. En het vertrek- en middelpunt van deze bundel is de mythe van Kore (of Persephone). Is het noodzakelijk om het verhaal van die mythe te kennen? De grote lijnen wel: dan herken je wel een aantal dingen. Het is meer de vraag wat de dichter met dit verhaal aanvangt. Boelsma maakt er iets heel eigens van, integreert het in haar specifieke denkwereld en taalidioom. De bundel biedt een panorama van met elkaar verbonden betekenislagen. De lectuur ervan is niet vanzelfsprekend. Deze gedichten vragen om herlezen te worden. Hoe meer je leest – hoe meer je te lezen krijgt. In deze recensie beperk ik me tot wat mij opviel. Kore staat voor groei. Die groei genereert processen: laten we uitgaan van een voortschrijdend proces. In de taal opent zich voor die Kore een nomenclatuur: woorden geven Kore vorm. De omgeving (de locatie) wordt benoemd, krijgt vorm: ontvouwen is voltooien. Men wordt één, men wordt deel, een generiek onderdeel. Groei impliceert een aantal ‘bewegingen’ (waarbij tegengestelde bewegingen worden meegerekend), die een voortgang teweegbrengen en die, verspreid over de bundel, richtingen en windstreken, verplaatsingen en veranderingen en stuk voor stuk elementen van tijd en ruimte in zich dragen. Die lijken de hele bundel door bezworen te moeten worden. Nog het meest gebeurt dit in de markante cyclus Rituelen om de kamer te bezweren. Deze onvergetelijke reeks is het schitterende hoogtepunt van de bundel. Al is het bij lectuur niet meteen duidelijk waar deze gedichten naar toe willen reiken, toch raak je gefascineerd door de poëtische spanningsvelden die ze oproepen. De kamer is een terugkerend motief (tussen vele andere motieven) en wordt onder meer een 4-dimensionele tijdbox genoemd. Zich proberen aan ruimte te onttrekken, zich clockcounterwise tegenover de tijd opstellen, woorden (…) van hun betekenis ontlasten om ze hun schijngestalten te ontnemen: als ik/een woord uitspreek dwaal ik al. Er wordt gestreefd naar vertraging, naar stilstand die als volgt wordt omschreven: alles is tot leegstand gekomen/niets ontwikkelt nog tot iets anders. Een toestand van louter nu - zoals het zich realiseert in het slotgedicht. Intrigerend is het motief van het oog (retina, pupil, iris). Kijken, zien. De behoefte om het zicht te vernauwen, te versmallen. Inkrimpen om intenser verbindingen (te) zien.  Om tot inzicht te komen en te zijn: wat gebeurt er als ik niet kijk/ bestaan de dingen wel? Kijken is een manier om oog te hebben voor de ander en zichzelf: de ander niet kunnen zien is een gemis van het zelf/ het gemis van het zelf niet kunnen zien zonder de ander. Dat brengt een kentering teweeg, het leidt tot een eindpunt: kunnen zien vanuit je iris vernauwt/een verdwijnpunt. En waar de bundel begon, daar sluit hij ook af: en ik, ik ben tot het midden gekomen/(…)//ik ben buiten de tijd gaan leven en er vanuit het midden/deel van gaan uitmaken. Vurig, sensueel, inventief, intelligent, meditatief: Boelsma wordt met deze publicatie een dichter om mee rekening te houden.

Kore, Estelle Boelsma, Stichting De Kaneelfabriek, Udenhout, 2020, ISBN 9789083011929/NUR 306

(Alain Delmotte)

Ik ben niet mooi


Ton van ’t Hof (Haarlem, 1959) is dichter, poëzie animator, blogger en uitgever. Niet een van de uitsloverige soort (zoals bijvoorbeeld Chrétien Breukers), maar veeleer een stille onderzoekende.

Na het opheffen van zijn interessante uitgeverij Stanza bleek het bloed toch weer te kruipen waar het niet gaan kan en startte hij begin 2019  met de reeks Gaia Chapbooks (gaiachapbooks.com).

Gratis (een te downloaden pdf) of tegen een luttel bedrag (een keurig uitgevoerd boekje) kan de lezer kennis nemen van (voornamelijk) poëzie die de minder gebaande paden volgt. Martin Knaapen, Alain Delmotte en Willem Thies publiceerden onder meer in deze reeks: geen gelikt fonds dus.

Waar tijd al niet goed voor is noemde Ton van ’t Hof zijn eigen nieuwe Chapbook. Die titel geeft perfect de sfeer van de inhoud van deze bundel weer: bijna opgewekte desillusie. In de gedichten vindt een vorm van zelfonderzoek plaats, zonder drama maar met een vleug ironie. Aan het eind van de bundeling staat een soort conclusie in de vorm van een aantal opmerkingen.

Ik ben niet mooi, niet succesvol en heb niet alles op orde.

Ik geloof niet in de maakbaarheid van het leven, heb het te vaak niet

onder controle.

 Ik schrijf dikwijls over wat ik mooi vind, waar ik bang voor ben en

over de dood die niet vermeden kan worden.

Nou, ik geloof dat dit het wel zo’n beetje is

Van ’t Hof doet iets dergelijks vaker. Door de bundel heen komen we aangenaam droog genoteerde ‘opmerkingen’ tegen die het scheppingsproces becommentariëren en het geheel een extra poëtische impuls geven. En zo krijgen we een collectie onderzoekingen die een natuurlijk gevoel voor zuiverheid en voor het experiment uitstraalt.

Uit: Het probleem van aansprakelijkheid

Er zat een vleugje opstandigheid in de lucht,

wat heel opwindend was

en me deed denken: de wereld is aan verandering toe.

De wereld is aan verandering toe.

Ik neem graag mijn verantwoordelijkheid

in mijn gedichten, altijd gedaan.

Aandacht voor wisselwerking is typerend voor een dichter die niet vast wil zitten aan het gebruikelijke en het voorspelbare. In Waar tijd al niet goed voor is bestaat een vloeiende wisselwerking tussen prozaelementen, meer lyrische regels en experimentele uitstapjes. De ingehouden reflecterende toon van de dichter zorgt ervoor dat het resultaat niet geforceerd overkomt.

De Gaia Chapbooks zijn een goed initiatief in een tijd van veel ‘veilige’ (want voorspelbare en hoogst ‘begrijpelijke’) poëzie. In Kandahar Airfield belicht de voormalige beroepsmilitair Van ’t Hof zijn zeer persoonlijke manier van schrijven heel ‘ontwapenend’.

‘Je moet een boek schrijven.’

Maar dat kan ik niet. Als ik begin

blokkeert de toevoer. Er blijft mij niets anders over dan

een ommelands vers, de doedelzakspeler

te midden van een doodstille menigte (…)

Twijfel en onzekerheid kunnen uitstekende drijfveren zijn voor literaire creatie en onderzoek.

Ik heb alle tijd. Ik heb er alle tijd voor.

Tijd om te leren. Van mijn zwakheden & misslagen.

Waar tijd al niet goed voor is, Ton van ’t Hof, Gaia Chapbooks, 2020, ISBN 978-0-244-84263-5

(Erick Kila)

Slagwerk


Direct na de eerste golf van de Covid 19-pandemie publiceerde dichter en beeldend kunstenaar Mark Meekers, alias Marcel Rademakers, een bundel Corona-gedichten, met als titel SLAGWERK. Op de cover de eigen creatie Schulpten: Glimlach met geweld (1990), een evocatie van een gemaskerd gezicht met geforceerde glimlach en rood gestifte lippen, die doorheen het masker prangen. In deze kleine coronasuite verzamelt Mark Meekers 32 gedichten zonder hoofdletters. Afgedrukt in reuzengroot lettertype, met variërende lay-out. Titels als: Adembenemend, Oversterfte, Moederdag 2020, Uitreisvisum, Isolatie, Vertrek… hoofdletterwoorden die bijna trendy overkomen in deze vreemde gemaskerde tijden, waarbij afstand houden en hygiënische disciplines de ordewoorden zijn. Direct na de inhoudsopgave prijkt een citaat van de Oostenrijkse karikaturist Gottfried Helnwein. In vrije vertaling: Als kunstenaar moet je in je binnenste de eenzaamheid kunnen beleven. Dat betekent dat je op een gegeven moment conventies moet overwinnen en je eigen stappen moet zetten. Er bestaat geen alternatief, daarom zal de kunstenaar altijd tot op een bepaald moment een tegenspeler van (of een dwarsligger in) de maatschappij zijn. Hij blijft steeds verdacht, hij zal steeds op de rand van de illegaliteit of tenminste op de rand van de pijnlijkheid ageren. Het is evident dat in de literaire wereld de vrijheid-beperkende Corona-maatregelen niet met gejuich zijn ontvangen, vooral omdat de cultuursector tot nu toe naast de steunmaatregelen grijpt, die regeringen wél aan de economie toebedelen. Een kunstenaar, zegt Gottfried Helnwein, zal altijd een dwarsligger zijn die rebelleert.

SLAGWERK is een krachtige bundel, die zindert van verontwaardiging. Mark Meekers haalt fel uit naar de aanmodderende politiek: een regering van opblaaskrokodillen en/ geslagen honden waakt over ons welzijn. /… ze houden elkaar de handen boven het/ hoofd als het boven regent en onder lekt,/ volksverlakkers naaien ons oren aan. Ook de volgzaamheid van de bevolking haalt Meekers door de mangel: de lakeenden slikken./ de gemondmaskerde/ meerderheid zwijgt, volgt de goede herders./ wij zijn een nederig gehoorzaam volkje/ maar wel olympisch kampioen in sterften.

Deze kleine coronasuite bevat naast woede-uitbarstingen ook verzen boordevol mededogen voor de grootste slachtoffers van de pandemie - ouderen in WZC, bedelaars, illegalen, kinderen die hun opa’s, oma’s en hun vriendjes niet meer mogen zien, want scholen sluiten. woede bijt zich in mij vast als een teek./ mijn moeder mooi geverfd door het leven,/ nog lang niet afgebladderd maar vergeten/ in de dode hoek van de laatste kamer. En: bedelaars, illegalen en bejaarden uit het/ straatbeeld,/ achter steeds hogere muren,/ die elke dag meer discrimineren. In de zink-/ put van een rusthuis, zonder schild of vriend. Het laatste gedicht voorspelt weinig goeds: de vrienden deemsteren weg achter hun/ brillenglazen, worstelen met de zuurstofslang/….  Ik koel niet af… ik zal enkel buikspek aanmaken, adem/ scheppen uit de rivier van de herinnering.

Zal deze pandemie ooit voorbijgaan? Mark Meekers’ doemscenario klinkt als harde percussie, als slagwerk. Misschien, oppert hij niet zonder ironie, zullen alleen de schimmels zijn verhaal nog kunnen navertellen…

Slagwerk – Kleine coronasuite, Mark Meekers, Uitgeverij ARTsenicum, Heverlee, 2020, ISBN Doelgroep volwassenen, NUR 306.

(Nicole Van Overstraeten)

Eert uw vader en uw moeder


Gaat Demer Uitgeverij met de bundel Eert uw vader en uw moeder de religieuze toer op? Dit vierde gebod komt meermaals in de Bijbel voor en omvat vier beginselen: heb waardering voor hen, heb respect voor hun gezag, behandel hen met respect & zorg voor hen. 

Best aanvaardbaar. Idem dito mochten dergelijke grondbeginselen ook van de ouder naar het kind toe gerespecteerd worden…

Samensteller Hannie Rouweler daagde auteurs uit (ladies only) hun verhalen en gedichten over ouders op papier te zetten. Sommige dames hielden zich uitsluitend aan poëzie (Marije Kos, Inge Boulonois, Marleen De Smet) of proza (Amy de La Haye) en bij de anderen is het een mix van beide. Wat ongelijk verdeeld: van lange bijdragen tot één tekst (proza van dr. Pieta van Beek).

‘Bitterzoet’ lijkt de juiste term om het geheel te betitelen. Van mooie herinneringen, al dan niet omfloerst door een waas van melancholie, tot het relaas van minder fraaie, soms pijnlijke momenten – en dat is wel eens letterlijk te nemen. De titel Eert uw vader en uw moeder krijgt dan ook een ironische bijklank. Het heeft hoe dan ook een bundel opgeleverd waar variatie troef is en waarin heel wat fraais te ontdekken is. Enige smaakmakers:

Los laten, laten glijden,/ het is zo zwaar./ Niemand kan je leven leiden,/alleen jijzelf, is de les./ Leg niet steeds die zenuw open,/angst is een mes. (Marion de Vos-Hoekstra).

en wat zij ons verhaalde/ droeg beelden en/ gedachten/ de fluistering van liefde/ het reikte leven aan// wij fluisterden/en taalden/ naar al meer (Pien Storm van Leeuwen).

Telkens je aan de rand van nieuwe dingen stond,/ deinsde je terug. Je ziel bleef gevangen, maakte geen plannen./ Ik heb gevoeld hoe je ziel vertrok./ Eindelijk vrij. (Jenny Dejager).

Men zweeg en verzweeg meer,/ tijd zou alles leren, alles helen -/een waarheid als een broze schaal/ die niet, nee niet mocht breken. (Inge Boulonois)

Ik zie haar zachte blik. Ik schrijf:/ ma, leef nog een boek vol./ Blijf. (Marleen De Smet).

ik heb mijn resttijd nog om stilte,/ rust en vrede in mijn ziel/ toe te laten (Mattie Goedegebuur).

Maar als ik aan thuis denk, word ik altijd verduisterd door zware mist. Sinds mijn wortels onvoorbereid, om verdriet te voorkomen, werden onttrokken uit de voor mij vertrouwde grond ben ik het thuisgevoel verloren. (Amy de La Haye).

Meestal kwam er bij de grote mensen ruzie over, maar wij kinderen praatten en speelden gewoon. (dr. Pieta van Beek).

Van buiten aangevreten/ van binnen opgeslokt/ kleiner, steeds kleiner/ geslonken was ze, leeggezogen// dan opgepakt door de wind/ die onschuldige wind/ had de wind eronder// en ze was weg/ ze zal nooit meer zijn/ dan in de herinnering. (Marije Kos).

Het is weg, het zal nooit meer zijn, maar de herinneringen zijn vereeuwigd in deze bundel, die rust, vrede en resttijd kan brengen in de ziel van deze dames, en hun lezers.

Eert uw vader en uw moeder, samensteller Hannie Rouweler, Demer Uitgeverij, Leusden, 2020, ISBN 978-0-244-87234-2

(Roger Nupie)

Het licht achter de deur


Guy van Hoof publiceerde in 2019 zijn negende dichtbundel, Het licht achter de deur, bij Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen. Een verzorgde bundel met donkergroene kaft. Op de voorkant een intrigerende interpretatie van het beroemde Jugendstill-schilderij Der Kuss van Gustav Klimt. De bundel bevat 61 gedichten. Jos Daelman schreef een intro op de voorflap en een nawoord achteraan in de bundel. Guy van Hoof leidt zijn gedichten in met een citaat van Graham Greene uit De Stille Amerikaan: Kamers veranderen niet, snuisterijen blijven staan waar je ze hebt neergezet: alleen het hart takelt af. De bundel is voorzien van verhelderende aantekeningen, die verwijzen naar de genese van de gedichten. De dichter vermeldt ook eerdere versies van zijn werk en/ of publicaties in literaire tijdschriften en bloemlezingen.

Gewone dingen, Afscheid aan zee, De dagen van het jaar, Niets gaat verloren, Huiveringwekkend mooi en Raak mijn hoofd aan: zes cycli waarin de dichter de wisselwerking observeert tussen landschap en mens, tussen object en subject, tussen droom en daad. In de eerste cyclus wordt de toon gezet, de dichter raakt aan de magie van het dagelijks leven: Aan de linkerkant van de trein, aan de rechterkant/ van het coupé lijkt de natuur wel verzonnen, een decor/ van een animatiefilm, ingezoomd op plastic kleuren/ en lauwe dieren die nooit zullen beseffen hoeveel jaren/ ze daar al staan zonder te hoeven denken…

In de volgende cycli verzamelt Guy van Hoof gedichten met afwijkende thema’s, maar die naar vorm en inhoud parallel lopen, perfect passend in zijn vloeiend melancholisch oeuvre. Hernieuwde contacten met zijn ouders verwoordt hij in Afscheid aan zee. In De dagen van het jaar introduceert hij een gedicht met als titel Het ontstaan van de wereld (naar L’origine du monde, een schilderij van Gustave Courbet). In Niets gaat verloren werkt de dichter verder aan zijn ‘poëtische’ kunstgalerij: contacten met kunstenaars zijn altijd opnieuw een bruisende bron van inspiratie! In Huiveringwekkend mooi ziet de dichter hoe de tijd niet op zijn stappen terugkomt. Mensen proberen vruchteloos de tijd te vangen, als ijdele verzamelaars van kostbaarheden/Maar uren/ en minuten verdwijnen tussen de kieren van een hand,/ zoals de goden vuur en regen door onze levens/ gooien. De laatste cyclus Raak mijn hoofd aan bevat zeven delicieuze liefdesgedichten: Misschien hou ik meer van jou/ dan eender welke god dan ook/ ooit van een mens heeft gehouden/ want liefde is in de voering/ van mijn eeuwigheid genaaid/ en is verweven met de woorden/ die in de lijn van mijn hand werden gezaaid.

Tenslotte: Guy van Hoofs gedichten zijn aards van leven, zijn woorden lijken met huid overtrokken en worden een ander zintuig dat enkel de dichter bezit. Ik citeer hier opzettelijk Jos Daelman, die Guy van Hoofs poëzie samenvat met deze glorieuze woorden: een dichter op het hoogtepunt van zijn kunnen… Wat een kracht, wat een pracht!

Het licht achter de deur, Guy van Hoof, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2019, ISBN 978 90 5927 605 5

(Nicole Van Overstraeten)

Instructief-lyrisch-lucide


Op het voorplat van de mooie en doordacht uitgegeven bundel leerdichten Ipse dixit (‘Hij heeft het zelf gezegd’) lezen we drie namen: Frans Boenders (de dichter), Johan Clarysse (de schilder) en Nemesianus (de leermeester). Boenders heeft enkele teksten van Nemesianus vertaald en herdicht. De prangende schilderwerken van Clarysse zijn ‘maieutische’ verbeeldingen: ze gaan in dialoog met de teksten. Het plastische verrijkt, verruimt het tekstuele. De confrontatie tussen tekst en schilderwerk creëert nieuwe contexten en onvermoede interpretatieve mogelijkheden. Het zijn geen illustraties bij het geschrevene. Clarysses werken ontstonden niet naar aanleiding van deze gedichten. Het is een keuze uit het werk van Clarysse tussen 2003-2015. Of dit in samenspraak gebeurde dan wel dat de keuze door Boenders werd gemaakt, is van secundair beang. Het is evenwel duidelijk wat Boenders en Clarysse bindt: de reflectie.

Nemesianus was een Carthagisch dichter uit de derde/vierde eeuw na Christus. Hoe Boenders in contact kwam met geschriften van Nemesianus, vertelt hij in zijn inleiding. Hij raakte in de ban van een aantal fragmentaire teksten die anekdoten bevatten over Oudgriekse filosofen en summiere inhouden van presocratisch gedachtegoed.  Blijkbaar was Boenders’ fascinatie groot genoeg om hem er toe aan te zetten om met deze leerdichten aan het werk te gaan. Hij motiveert het als volgt: wat mijn gedichten beweren blijft inhoudelijk trouw aan de bronnen waaruit ze ontstaan zijn; maar de vorm waarin ze verdicht staan en de selectieve informatie die ze bevatten vallen geheel onder mijn verantwoordelijkheid. Meer dan vertaling en herdichting: minimaal is er sprake van een persoonlijke en zelfs eigengereide lezing.

Boenders, zoals we dat van hem gewoon zijn, kiest voor een klassieke versificatie. Ik ben geen examinator en heb niet nagekeken of Boenders zich strikt aan de regels houdt. Dat verwacht ik niet van poëzie. Het ligt veeleer in de aard van de poëzie om regels her en der bij te sturen. Routine en uniformiteit worden hiermee vermeden. Wat Boenders typeert is dat hij koos voor het sonnet. Het sonnet is meer dan een traditionele dichtvorm: het impliceert een wereldbeschouwing.

Vierendertig gedichten over zesentwintig filosofen die bekend staan onder het label ‘presocratici’. Het opzet lijkt op het eerste gezicht ambitieus en waaghalzig. Des te meer omdat Boenders een luxueus vocabularium hanteert en spaarzaam gebruik maakt van archaïsmen. Een woordenboek is wel eens nodig. Uit eerder werk weten we dat dit behoort tot het hem kenmerkende stilistische arsenaal. Etaleert hij zijn eruditie? Die is relatief: gedichten bieden meer. Vertrouwend op hun lezers hopen dichters dat zij bereid zijn om met hen mee hun verbeeldings- , taal- en denkwereld binnen te stappen. Eruditie is voor Boenders geen pose: het maakt deel uit van zijn levenshouding.

Deze sonnetten zijn bijzonder leesbaar. De toon is fris en niet hoogdravend. Tussen de regels ontwaren we luchtigheid: alsof ze met een glimlach werden neergeschreven. Als leerdichten blijven ze instructief. En als poëzie ervaren we bij lectuur geconcentreerde momenten van zowel lyriek als luciditeit.

Ipse dixit, Frans Boenders, Uitgeverij De Gebeten Hond, Harelbeke, 2020, ISBN 978492777607

(Alain Delmotte)

Poète maudit


Lily May Parker omschrijft zichzelf als een zeer gemotiveerde dichteres die behalve een passie voor hedendaagse literatuur vooral een boontje heeft voor neoromantische poëzie. Haar werk werd gepubliceerd op diverse binnenlandse en buitenlandse poëziewebsites. In 2009 verscheen de bundel Stil gefluister. Ze kreeg eveneens een forum in onder andere Portulaan. Daarnaast is ze een gedreven fotografe. Ze is een getalenteerd kunstenaar die voor deze bundel haar eigen illustraties op de lezer loslaat.

We krijgen 29 gedichten en 16 fijn gestileerde vrouwelijke wezentjes die leven in een kleurrijk gefantaseerde wereld waaruit ze lijken te willen ontsnappen. De sfeer is gespannen. Het zijn afgebakende silhouetten die verweesd achter blijven. Ik vermoed dat de tekeningen digitaal bewerkt werden. De inkleuring is speciaal. De reeks gedichten is niet ingedeeld volgens thema. De dichteres koos voor een verspreide slagorde. Op de poëtische harp van Lily May Parker worden diverse noten aangeraakt die ons van rillingen voorzien.

 

Koorts

Stil zal het zijn

nu nacht onrust ritselt

en spiegelbeeld doemt

uit de verborgen vallei

het hunkert danig

daar in het duister

ik nauwelijks erken

nauwelijks duld

spiegelbeeld te zijn.

 

Wijl ik dwaal

langs druk begane wegen

chronistische stappen

waarheen weet ik wel

de lichtlans, hij flitst

ogen zijn schotels

luister blindelings

houd pas en versnel.

 

Lily May Parker gebruikt een ongecompliceerde taal en hanteert daarbij haar eigen parameters. De gedichten zijn vooral stil, ingetogen en stijlvol somber. De dichteres werkt in stilte en bezorgt de lezer teksten die tot nadenken stemmen. Deze bundel is zeer toegankelijk voor mensen die niet vaak tot poëzie worden verleid. En als er een rode draad doorheen het werk loopt, dan is het die van de openstelling. De dichteres geeft zichzelf en haar emoties bloot. Ze laat ons binnen en neemt ons mee doorheen haar wereld waar zekerheden ver te zoeken zijn. De moeilijke, onmogelijke en verloren communicatie komt in veel van haar gedichten voor. Bij het lezen komt de associatie met Jotie ’t Hooft bij mij op. Als een passend jaargetijde moet gezocht worden, dan komen we zeker uit in een kille Victoriaanse herfst. Stilistisch doet deze dichteres haar eigen ding. Ze schuwt het risico niet. Voor de interpunctie in haar zelf gecreëerde taal legt ze zichzelf geen begrenzingen op. De toon van de gedichten is de innerlijke weergave van de zoekende mens; het individu dat een grillig kompas volgt in de hoop in een oase van rust te belanden. In de gedichten van Lily May Parker is de dreiging altijd aanwezig. De drang naar geborgenheid en menselijke warmte is groot. Er is een zekere vorm van verlies of een lichte vorm van optimisme dat altijd weer de kop wordt ingedrukt. De dichteres struikelt haar leven lang?

Poète maudit is een ongecompliceerde bundel pretentieloze poëzie die ook bij jong volwassenen een plaats verdient. De originele kunstwerken vormen rustpunten tussen de trage gedichten. Als lezer kun je hier rustig ademhalen. De gefantaseerde personages, die eerder op liefelijke vrouwelijke demonen lijken, zullen die inzet waarderen.

Poète maudit, Lily May Parker, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2020, ISBN 978 9460795 060

(Frank Decerf)

Droomtijd


Ludo Noens is in Vlaanderen één van de weinige auteurs van hedendaagse fantastiek, een genre dat in ons taalgebied in de vergeethoek is geraakt. Zijn laatste boek, Isa ontwaakt in Droomtijd, bevat drie korte romans. De droomachtige passages sturen het geheel in een fantastische richting; de lezer belandt hierdoor in de grenszone tussen realiteit en het ‘wonderbaarlijkeen gaat zich afvragen wat er nu objectief gebeurd is en wat slechts in het hoofd van de hoofdpersonage(s). De verhalen zijn spannend, hier en daar ietwat onderbrekend beschouwend, maar steeds getuigend van een grote emotionaliteit. Prettig ook om te lezen door de talrijke filmische verwijzingen en de (zelf)relativerende humor.

In Ontwaken in Eleusis, probeert Leo Koch, een experimenteel fysicus die aan geheugenverlies lijdt, zich via gesprekken met zijn psychiater een levensbepalend incident te herinneren waarvan hij enkele maanden eerder getuige was in Griekenland. Een centraal thema hier is de vraag of een fout gedrag in het verleden ooit weer ongedaan kan gemaakt worden. Is de tijd omkeerbaar? Bestaat er misschien zoiets als een vierde dimensie, waarin verleden, heden en toekomst samen voor altijd aanwezig blijven? 

In Isa danst op spinrag volgen we journalist Colin en zijn vrouw Isa. Rond haar veertigste wil Isa plots een kind, maar na twee jaar is haar wens nog steeds niet vervuld. Uiteindelijk lijkt ze zich bij de zaak te hebben neergelegd en samen gaan ze op vakantie naar de Pyreneeën. Zoals Colin later zal merken, geen toevallige bestemming, want Isa wil naar Lourdes. In het bedevaartsoord stapt Isa (hoewel opgegroeid in een vrijzinnige familie) overtuigd mee in de kaarsenprocessie. Isa, zo blijkt, heeft haar kinderwens nooit opgegeven en is kennelijk bovendien gelovig geworden. En finaal, na drie jaar, is zij zwanger. Maar dan beginnen in hun woning enigmatische dingen te gebeuren, verre van ‘katholiek’…

Bannelingen uit Droomtijd, speelt zich af in de Antwerpse freak-scene van de late jaren zestig. Mars vertelt over zijn confrontatie met de Droomtijd en de wisselwerking tussen deze ‘alternatieve wereld’ en de dagelijkse realiteit. Op een dag ontmoette hij een onalledaags meisje dat als twee druppels water leek op Jean Seberg, Joan of Arc uit de speelfilm van Otto Preminger. Zijn polshorloge trok op een bizarre manier haar aandacht en zij nam abrupt afscheid. Ook Ron, Mars intiemste vriend en kenner van paranormale verschijnselen en lucide dromen, was gefascineerd door dat kleine horloge. Toen Mars, Ron en diens vrienden op een avond naar een hippiekroeg reden aan de rand van Zoerselbos, liep hun uitstap dramatisch af. Ron, die kennelijk van een grapjas een LSD-pil in zijn bierglas had gekregen, ging volledig uit de bol en sprong, ‘zo zot als een mus’,  naakt van het dak van de kroeg. Mars, op zoek naar antwoorden, wordt later, voor het eerst in het ‘kot’ van zijn overleden vriend, getroffen door de akelige vervorming daar van meubilair en decoratieve objecten. Maar ook door een grote filmaffiche aan de muur…

Isa ontwaakt in Droomtijd, Ludo Noens, Portulaan, Ukkel, 2020, ISBN 9789081372343

(Kris Huygen)

 

Een leven vol woorden


Wie in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw actief was binnen het literaire tijdschriftencircuit weet waar de naam Ina Stabergh voor staat: een gedreven, geëngageerde, bevlogen schrijfster die van alle markten thuis is, die tal van dichtbundels, romans en gelegenheidsuitgaven publiceerde maar ook allerlei mogelijkheden creëerde om schrijvers, zelfs over de grenzen heen, bij elkaar te brengen!

40 jaar lang trekt ze al aan de kar van de Vlaamse literatuur. Ondanks een aantal persoonlijke tegenslagen bleef zij hard timmeren aan de weg. Een verslag van die tijdreis tussen 1980 en 2020 publiceerde zij onlangs in Een leven vol woorden – Een terugblik van 40 jaar in verhalen, foto’s, publicaties, activiteiten en ontmoetingen. Het boek laat ons met unieke tijdsdocumenten zien hoe Berthy Stas evolueerde tot Ina Stabergh!

In deze ‘autobiografie’ (met dank aan Freddy Jonckers!) beschrijft zij hoe ze de eerste ‘vonken’ van huis uit mee kreeg, wat uiteindelijk in 1982 uitmondde in haar eerste publicatie de novelle Aan de horizon, het jaar daarna gevolgd door de jeugdroman Help! en alweer een jaar later verscheen haar poëziedebuut Gedragen door de wind.  Er zouden nog vele publicaties volgen. In de jaren ’80 publiceerde zij tal van gedichten en bijdragen in een groot aantal literaire tijdschriften, zoals Appel, Bries, Creare, Deus ex Machina, Dietsche Warande & Belfort, Gierik, Handen, Initiatief, ’t Kofschip, Kruispunt, Leuvense Letters, Muzisch Meerdaal, Nioba, Oostland, Plinius, Poëziekrant, Weirdo’s en Wel.

Vanaf 1990 begon zij met het organiseren van lezingen in het Diestse Begijnhof (Literatuur op zondag).  Het jaar daarna werd door haar impuls de grensoverschrijdende literaire vereniging Apollo Diest-Harderwijk een feit. Apollo zou meer dan 200 schrijvers naar Diest halen tijdens de 20 jaren dat de literaire culturele kring de maandelijkse zondagen organiseerde.

In 2006 werd zij de eerste stadsdichter van Diest én de eerste vrouwelijke stadsdichter van Vlaanderen!  In die hoedanigheid schreef zij ook talrijke gedichten over het Hageland die vereeuwigd werden op infoborden langs prachtige wandelingen.

Aan de hand van talrijke dagboekfragmenten (en fragmenten van recensies en interviews) wordt de veelzijdigheid van deze opmerkelijke schrijfster in de verf gezet! Deze worden aangevuld door talrijke bijdragen van sympathisanten  die allen op hun eigen manier Ina Stabergh in de spotlight zetten. Zo zijn er bijdragen van onder meer Suzanne Binnemans, Diane Broeckhoven, Frank Decerf, Luk de Laat, Guido Devos, Charles Ducal, Christina Guirlande, Paul Jacobs, Ingrid Lenaerts, Mark Meekers, Koen Peeters, Edith Oeyen, Brigitte Raskin, Walter van den Broeck, Hubert Van Eygen, Guy van Hoof, Bob Van Laerhoven, Willie Verhegghe, Herwig Verleyen en Erik Vlaminck.

De bijdrage van Erik Vlaminck zegt hierbij alles: Noem haar: Onbaatzuchtig, gedreven, verdreven, onstuitbaar, lenteloot, Fredgenoot, VIP, geheimtip, onvermoed, glimlach, loyaal, royaal, woordkeuze, bijdragen, bijdragend, ziende, Hageland, welkom, pitbull, traditie, stimulans, kans, groeien, bloeien, seizoenen, levensles, zijt maar zeker, esthetiek, fanatiek, schrijven, blijven, beklijven, omgezien, ongezien, zonder erg: Ina Stabergh.

Het prachtige ‘grabbelboek’ wordt afgesloten met een hoofdstuk met foto’s uit het persoonlijke archief van Ina en het Apollo-archief. Prachtige tijdsbeelden uit een tijd waarin literatuur nog overal tastbaar aanwezig was!

Een leven vol woorden – 40 jaar schrijven, Ina Stabergh, Uitgeverij Calbona, Diest, 2020, ISBN 9 789492 954497

(Hubert Van Eygen)

Oog voor detail


Harry G. de Vries (º Enkhuizen, 1961) is behalve leraar Engels ook vertaler Engels-Nederlands. In 2003 verscheen bij Wagner & Van Santen Sneeuw valt op een zondag in april, zijn vertaling van An April Sunday Brings the Snow van Philip Larkin. Dat was zijn debuut als vertaler. Nu is er de bundel Colourisations, zijn debuut als dichter. Een aangename, en ook passende titel want in deze bundel staan veel inkleuringen. Van beschouwingen, van beschrijvingen, van herinneringen.

De Vries heeft oog voor detail. Voor vlaggenmasten in een inkttekening die Rembrandt maakte van Nieuwendam, de biotoop van het zandoogje, de bereidingswijze van pladijs, hoornkapsel langs de vloedlijn of een oude foto van zijn vader als marconist aan boord van de SS Thedens (It is the most intriguing snap / of a mere handful that show / him in his twenties, in a novel / world as handsome as himself.).

In Fresh view vraagt hij zich af of het leven er echt op zit als je sterft. Volgens zijn vader wel. Die vertelde hem een paar weken voor hij stierf dat uitzicht op leven na de dood een zwendel van de religie is. De dichter kan zich daar bij neerleggen. Maar: I will simply watch him again, / through the window of our house, / holding the small, metal jet he had / bought me, pretending a flypast. Waarbij hij afsluit met de voor iemand die zich heeft neergelegd bij het definitieve van de dood verrassende regel I think I can live with that. Leuk dubbelzinnig! Stilistisch past deze poëzie (Ze is eerder verhalend, en niet bang voor wat lengte) echt in de Angelsaksische traditie.

Ontroerend vind ik 247: A few days before his 89th birthday, / my father woke up at 2:47 AM / and wondered why the glowing / digits of his clock looked so familiar. // He then recalled the telephone number / of his parent’s house, back in the 1930s; / as if they had wanted him to know / that he could get in touch.

Ik blijf wel met wat kleine vragen zitten. Met Greetings from London bedankt hij the Indian lady die zijn 8-jarige zoon zo vriendelijk groette vanachter het raam op het bovendek van een passerende bus. Ik vraag me hier af of the lady niet volstaan zou hebben, want het belang van dat adjectief wordt niet duidelijk in het gedicht en bovendien vraag ik me af hoe je vanaf de stoep kunt zien of een mevrouw achter het raam op de bovenverdieping van een bus uit India komt en niet uit Sri Lanka, of uit Pakistan of Bangladesh. Terwijl hij in Farm girl met a falcon / presides over the farm’s airspace juist weer niét specificeert. Is het een boomvalk? Een slechtvalk? Een torenvalk?

Ook vraag ik me af waarom iemand poëzie gaat schrijven in een taal die niet zijn moedertaal is.

Al met al slaagt Harry de Vries prima in wat hij in het titelgedicht aangeeft: I want to preserve / how and where the world / left its marks and build my / own colourised track. Een bundel vol zelfgemaakte dan wel zelfgekozen ingekleurde sporen. Met genoegen gelezen.

Colourisations, Harry G. de Vries, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2020, ISBN 90 6230 102 9

(Bert Bevers)

 

Rode lippen en onkruid


Rode Lippen en onkruid
is de tiende misdaadroman van Hubert Van Lier en de tweede met als hoofdpersonages onderzoeksjournalist Robbe Tjerk en politiecommissaris Jasmien Kraay. De auteur liet zijn lezers met dit sympathieke tweetal eerder kennismaken in de vorige roman De Straffelozen. Beiden zijn ook in het ‘gewone’ leven een paar, en het wordt al vlug duidelijk dat ze daardoor in hetzelfde web verstrikt geraken.

Reeds op de eerste bladzijden wordt Robbe Tjerk, en meteen ook de lezer, met zijn neus op de feiten gedrukt: Robbe krijgt bij thuiskomst van een congres van onderzoeksjournalisten een verdacht telefoontje en vindt een beschuldigend bericht in zijn mailbox. Iemand verdenkt hem van de moord op een zekere Reger, een gewezen lid van de Duitse geheime dienst, die door duistere zaakjes, waaronder wapensmokkel met Afrikaanse landen, in ongenade was gevallen.

Op het bewuste congres waren ook de Oostenrijkse journaliste Grete Maier en haar landgenoot Kurt Bergman aanwezig, én de Rus Bolganov, die het gezelschap in bedekte termen over de activiteiten van de Russische geheime dienst in België polste, wat Robbe ongewoon vond bij een eerste ontmoeting. Niet lang daarna krijgt Robbe een zichtkaart uit Kenia van de mysterieuze Heidi Palt met de boodschap ‘Kom me helpen!’ Hij kent haar vaag, weet niet aan welke kant zij staat, maar gaat samen met Jasmien op de uitnodiging in omdat ze dan het moordonderzoek aan een vakantie op die paradijselijke plek kunnen koppelen.

Na enkele zorgeloze dagen stellen ze vast dat ze in een hinderlaag zijn gelokt en dat men het op hun leven heeft gemunt omdat ze te dicht bij de waarheid zijn gekomen. Jasmien heeft Bolganov in de omgeving van het hotel op Funzi herkend, maar na het bloedstollende avontuur op zee, waar ze op het allerlaatste ogenblik van de verdrinkingsdood werden gered, groeit het vermoeden dat hij waarschijnlijk hun bewaarengel is geweest.

Opnieuw in eigen land is het gevaar niet geweken, integendeel. Het tweetal moet zelfs een periode onderduiken voor ze zich weer wat in hun vertrouwde stad Antwerpen thuis kunnen voelen. Maar zonder het te willen zijn ze in een spiraal terechtgekomen van macht en geld, een wereld zonder moraal of empathie. Afluisteren van gesprekken en cyberaanvallen zijn dagelijkse kost, niemand weet nog wie verdacht is of te vertrouwen. De Krimaffaire, wapenhandel, spionage, machtsmisbruik door grote mogendheden en multinationale ondernemingen, zijn het raster waarop deze spannende roman werd geschreven.

Welke rol speelde Heidi Palt, Bolganov, Bergman? Is het wel waar dat Grete Maier aan een kortstondige ziekte is overleden? Wie of welke organisatie had de touwtjes in handen van het hele complot? Waarom had men een onderzoeksjournalist in het vizier? Niet verwonderlijk dat Prof. Dr. Rik Pinxten over dit boek schrijft ‘De auteur opent op een fijne manier werelden die buiten de gewone ervaring van de lezer vallen’.

Rode Lippen en onkruid leest zeer vlot en bezorgt de liefhebber van het genre, hoe tegenstrijdig het ook klinkt, heel wat spannende en ontspannende uren. 

Rode Lippen en onkruid, Hubert Van Lier, Uitgeverij Aspect, Soesterberg, 2020, ISBN 978 9463 3884 29

(Christina Guirlande)



Tussen glas & gordijn


Erna Schelstraete publiceerde twee romans: Koningin voor één dag (2013, Uitgeverij Van Halewyck) en Blauw is voor een meisje (2017, Uitgeverij Het Punt). In opdracht van de stad Oostende schreef ze Metamorfoxia, een theatermonoloog als hommage aan Raoul Servais, de pionier van de animatiefilm. Ze schrijft al meer dan 40 jaar gedichten, maar het was wachten tot 2019 vooraleer haar eerste dichtbundel het levenslicht zag: Tussen glas en gordijn, met beeldend werk van haar echtgenoot Roland De Winter. Het is hun eerste samenwerking op artistiek vlak, al zijn ze al meer dan vijftig jaar samen.

Voor alle duidelijkheid: dit is geen ‘bundel met illustraties’. Zowel de gedichten als het beeldend werk nemen hun eigen, zelfstandige plaats in, al hebben de beelden inspiratie opgeleverd voor de dichteres. Er is een bepaalde wisselwerking, maar het werk van de ene verwordt nooit tot illustratie bij het werk van de andere. Erwin Steyaert in zijn Nawoord: Wie zich wegens de conjugale achtergrond in de bundel aan harmonie van beeld en woord verwacht, komt bedrogen uit.

Het is niet alleen werk van haar echtgenoot die haar inspireert, zo zijn er gedichten geïnspireerd door Edward Hopper, Salvador Dali, Michaël Borremans, David Hockney en Rik Wouters en haalt ze Rosa Bonheur van onder het stof vandaan, de rebelse Franse dierenschilderes die als eerste vrouw de Légion d’Honneur kreeg.

Het werk van Roland De Winter - gespecialiseerd in diepdruk, naast tekenen met potlood en zilverstift, met een palmares van tientallen tentoonstellingen in binnen- en buitenland - baadt in een surrealistische sfeer. Niks is wat het lijkt op het eerste zicht, en dat maakt het nu net zo boeiend. Het is be- en vervreemdend en zit een flinke dosis spanning in.

En de dichteres? In elk geval leeft de dichter in de realiteit. Ze dialogeert met mensen uit haar heden en verleden, mediteert over de natuur of haar ambacht, interpreteert kunstwerken die haar beroeren. Daarbij streeft ze naar verstandhouding. Ze benoemt weliswaar de existentiële pijn.

Dat benoemen uit zich in een milde, verzoenende toon en dat levert mooi uitgebalanceerde gedichten op.

Als: Als je weggaat,/ ga dan niet als er nog sneeuw ligt,/ ze naait de wonden van ons landschap dicht,/ borduurt kapotte vezels/ met zacht wit garen.// Als je weggaat,/ ga dan niet in de kortste maand,/ je zou het jonge licht breken/ dat onstuitbaar valt door populieren/ blozend van lente groen.// Als je weggaat,/ ga dan op de langste dag,/ ga als zomer vol in ons stroomt/ als inkt op vloeipapier.// Of blijf dan.

Haak in, ik bel je nog vóór de dagen/ op hun langst zijn zo spoedig mogelijk/ terug. Maar nu ben ik er even niet lezen we in Coda, het laatste gedicht. Maar gelukkig is Tussen glas & gordijn er nog wel. Een zegen voor lezer en kijker, stelt Erwin Steyaert. We kunnen dat alleen maar bevestigen.

Tussen glas & gordijn, Erna Schelstraete (gedichten) en Roland De Winter (beeldend werk), Uitgeverij P, Leuven, 2019, ISBN 978 94 92339 97 3

(Roger Nupie)

Uiteindelijk


De betekenis van Wim van Til, oprichter en bezieler van het Poëziecentrum Nederland, voor de Nederlandstalige poëzie in Noord en Zuid hoeft geen betoog. Tien jaar na zijn vorige bundel verschijnt nu bij die andere steunpilaar van de poëzie in de lage landen, graficus Gerrit Westerveld en zijn uitgeverij Kleinood & Grootzeer, een nieuwe dichtbundel met de toepasselijke maar ook veel betekenende titel Uiteindelijk. Na het lezen en herlezen van de bundel openbaart zich die meerduidige betekenis van de titel, ondersteund door de wijze waarop Westerveld die grafisch heeft weergegeven op de kaft. Want het is veel meer dan alleen maar een verwijzing naar het lang uitblijven van een nieuwe bundel. Op de kaft is verticaal het woord uiteindelijk opgesplitst in zijn samenstellende delen: uit - einde - lijk. Het verwijst subtiel naar de thematiek van de bundel: de dood als een essentieel kenmerk van het leven, wiens onoverkomelijkheid telkens opnieuw moet verwerkt en aanvaard worden.

De openingsverzen zetten de toon en verwijzen meteen naar de dubbelzinnigheid van het gewone en het onbegrijpelijke van de dood: Die avond heb ik de dood omarmd. / Ze zat gewoon aan tafel in een restaurant / gebogen over een cijferpuzzel.

Aan het einde van de bundel in het Envoi wordt dan die ambiguïteit tussen begin en einde van het leven, waarmee gans de bundel doordrenkt is, geduid maar niet verklaard: het leven als een gescript toneelstuk, een indirecte verwijzing naar de bekende uitspraak van Vondel, die van Til meesterlijk verwoordt in die uitzonderlijk mooie verzen: zij is de tijd en van de tijd steevast het eerste uur / dat zich herhaalt in andere gedaanten / zij is de enige de eerste en de laatste, zij is niet hier, zij is / vervat in inkt, regieaanwijzingen, papier / haar spel is uit, het decor wordt verhandeld. Terwijl zij / het boek sluit, verlaat de souffleur zijn post.

Van Til heeft zijn bundel ingedeeld in twee delen. Een eerste deel van 18 schijnbaar op zich losstaande gedichten, maar die stuk voor stuk refereren naar de voorbije tijd van zijn jeugd en vergane plaatsen: Vandaag, op je geboortedag, een graf gegraven / in de tuin. Stenen gekraakte jaren in stilte gedijden.../...Toen er niets meer was, wat van je bleef / voorzichtig laten dalen tot afstand geen waarde / meer gaf. Toen heengegaan.

Een tweede deel van 26 sterk gestructureerde gedichten van telkens twee strofen, een eerste van vier verzen, een tweede van drie. Met het Envoi als afsluiting. In dit deel is de moederfiguur centraal, waar dat in het eerste deel de vader was. Maar elk gedicht in dat tweede deel maakt je langzaam toeschouwer in dat Vondelse schouwtoneel. Deze inhoudelijke verschuiving is tevens illustratief voor de subtiele wijze waarop de dichter de taal gebruikt om die inhoud te verwoorden. Via een ingehouden taalbeheersing en geraffineerde syntactische wendingen slaagt van Til erin om het ongrijpbare en het vluchtige tastbaar te maken om het dan meteen opnieuw te laten verdampen in een onbestemde en efemere waas van nostalgie en beschouwende droom. Hij laat zo leven en dood, schijn en wezen als het ware probleemloos in elkaar vloeien. Het is weinige dichters gegeven. Alleen al daarom is deze bundel een kleinood voor elke poëzieliefhebber.

Uiteindelijk, Wim van Til, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2020, ISBN 978-90-76644-99-8

(Richard Foqué)

Epitaaf voor een vader


Amina Belôrfs debuut Zonder het licht te breken verscheen net na de corona-lockdown. Dit was evenwel geen belemmering voor drie herdrukken en de aandacht die ze via sociale media en de media tout court kreeg. In ieder geval meer dan met debuten doorgaans het geval is. In het boekje vertelt ze het verhaal van haar vader én verwoordt ze het verdriet om het verlies van haar vader. Dat laatste maakt haar debuut broos en ontwapenend. Er is nergens sprake van pose, niets wordt geveinsd.

Haar vader: hoe die Marokko verliet om in niet altijd optimale omstandigheden in de Limburgse mijnen te gaan werken totdat die gesloten werden. Hoe hij zich via allerlei, eerder onwaardige jobs uitslooft om zijn uit zeven kinderen bestaande gezin te onderhouden. Dit in een maatschappij die hem au fond niet echt waardig acht, noch naar waarde schat. Later wordt hij door de ziekte van Altzheimer belaagd waaraan hij na een aantal jaren bezwijkt. Met deze tekst brengt Belôrf dus een hommage aan en bouwt ze een epitaaf voor haar vader op. Maar in dit boekje wordt ook de moeder geportretteerd. We leren een kranige, moedige, bewonderenswaardige vrouw kennen. Met gevoel voor humor.

Het lijdt geen twijfel dat we hier te maken hebben met een ontroerend ‘document humain’. De auteur komt in deze teksten een aantal zaken te boven. Het lijkt een soort rouwverwerking. Ze levert een gevecht voor menselijke waardigheid en erkenning. Ze gaat expliciet xenofobie en dergelijke te lijf en maakt hiermee een politiek statement. Ik schreeuw tegen u/ik schreeuw tegen u/tot mijn adem op is/en niet kan vatten/ hoe ongelijkheid zich/in uw systemen/ heeft ingebed/dagelijks zie ik hoe angst/ de voegen van de straatstenen bezet/paracommando’s op elke straathoek/ als was liefde met geweld te verkrijgen.

Alles goed en wel. Zeer verdienstelijk. Maar brengt Belôrf ook poëzie? Of heeft dit boekje enkel maar als getuigenis waarde? Is er sprake van een literaire meerwaarde? Belôrf zelf heeft het over een ‘poëziebundel’.

We lezen prozastukken en verzen. De verzen hebben een expressief karakter, zijn vanuit de emotie (vanuit het hart) en zonder ornament geschreven en dienen van daaruit worden gelezen. Soms gebeurt dat direct zoals in het gedicht Antwerpen, waaruit ik daarnet citeerde. Maar vele gedichten geven ook blijk van teergevoeligheid en verstilling: alles wordt ondernomen om het licht in de taal zomin mogelijk te breken. Ter plaatse kousenvoeten/omdat omhoog omlaag/de aarde raakt/rug recht//Licht uit.

Bijzonder interessant evenwel zijn de prozastukken: hoe die zich langzaamaan transformeren tot heuse prozagedichten – of hoe je het ook noemen wilt. De eerste stukken zijn narratief, van een bijna journalistieke afstandelijkheid. Een tekst als Spiegels heeft de allure van een column. Later in deze verzameling staat drie overtuigende prozateksten die het prachtige hoogtepunt van het geheel vormen: Zuurstofarm, Ontvouwen en Generatietranen die elk blijk geven van een (oraal-geritmeerde) dynamiek en waarin Belôrf (die we vaak voor de micro zien), al haar talige potenties de vrije loop geeft.

Zonder het licht te breken, Amina Belôrf, Mammoet (imprint van EPO), Berchem, 2020, ISBN 9789462672116

(Alain Delmotte)          

 

Het failliet


Arnoud van Adrichem debuteerde in 2008 met de dichtbundel Vis (Hugues C. Pernathprijs 2009,  Charlotte Köhler Stipendium 2009), in hetzelfde jaar gevolgd door de bibliofiele bundel Buiten. In 2010 verscheen Een veelvoud ervan (genomineerd voor de J.C. Bloem-poëzieprijs 2011) en, samen met Jan Lauwereyns, Stemvork, een bundeling essays, gedichten en vertalingen. In 2015 publiceerde hij zijn derde dichtbundel, Geld. Een jaar later bracht het duo Lauwereyns-van Adrichem de dichtbundel Het riool uit. Arnoud van Adrichem is lid van de kernredactie van DW B, medeoprichter van De Reactor, een Vlaams-Nederlands platform voor literaire kritiek en was tien jaar lang hoofdredacteur van literair tijdschrift Parmentier.

Het bedrijf waar Arnoud van Adrichem voor werkt wordt failliet verklaard. Om aan zijn schuldeisers te ontkomen verblijft hij op een eiland of laat hij zich opsluiten in een atelier. In gedachten gaat hij dagelijks naar kantoor om plaats te nemen achter zijn bureau. Wat dit alles met een mens doet en welk emotioneel gevecht dat oplevert, daarvan lezen we de neerslag in de bundel Het failliet. Ik weet alleen/ dat we bankroet zijn// en gefilmd worden. De bundel leest als een soort filmreportage, waar je als lezer willens nillens bij betrokken raakt. Wij lichten het deksel om/ je bankroet te zien.

Ik ben klaar voor mijn close-up. De wallen en rimpels. De moeten en groeven. De pukkels en butsen. Laat het allemaal maar zien. Woorden maken krassen, op alle foto’s rode ogen. Dit is een film, geen foto.

Tarantino zou hier benzine bij gebruiken. Misschien een ijspriem, een ijzerzaag. Een simpel scheermesje. Zet er muziek onder en alles krijgt betekenis. Ik wil dat het bloed zo rood is dat het zwart wordt. Jij vindt dat sinister.

Deze lijvige bundel (142 pagina’s) bestaat uit bladzijdenlange gedichten (Schelp, Verf, Fles) - de laatste twee lezen als een dialoog (Ik wil tekst met je) - afgewisseld met korte fragmenten in de vier cycli Strandscènes.

Van de gedichten Kennissen en vooral Maren gaat een hypnotiserende kracht uit. Uit deze laatste, die we best als een soort litanie kunnen omschrijven:

We hoorden dat een schrijver de lezers krijgt die hij verdient. Jij hoorde dat alle kunstenaars schoften zijn. Ik hoorde dat ik moet stoppen met drinken omdat ik anders onmogelijk ben om mee samen te leven. We hoorden dat je moeder ’s ochtends vroeg in haar nachtjapon over de snelweg doolde in de hoop dat een auto haar zou scheppen. Jij hoorde dat ze bij de crisisdienst belandde. Die mare doet de ronde, maar ik hoorde dat ze niet waar is. (…) Jij hoorde dat ik geen olifant ben, maar een steenmarter. Ja, dat hoorden wij ook en we schrokken er een beetje van.

Geruïneerd? Ik?/ Blut en gebutst misschien, maar/ nog kredietwaardig. Zijn bedrijf mag dan failliet verklaard zijn, deze literaire revanche van de dichter levert winst op: de poëzie van Arnoud van Adrichem is springlevend. Sommige woorden vragen erom.

Het failliet, Arnoud van Adrichem, Atlas Contact, Amsterdam-Antwerpen, 2020, ISBN 978 90 254 5802 7

(Roger Nupie)