Nederzettingen


Met de bundel Nederzettingen publiceert Bert Bevers opnieuw een bundel bij de onvolprezen Uitgeverij Kleinood & Grootzeer. Zoals steeds door graficus Gerrit Westerveld prachtig vormgegeven.
De lezing van deze bundel is een merkwaardige wandeling door tijd en plaats en de wijze waarop we daar mee omgaan. Leidraad daarbij is het persoonlijke geheugen van de dichter dat wordt omgebogen naar een universele belevenis en zo tezelfdertijd fungeert als gids en bewaarplaats voor het verleden.
De bundel bestaat uit drie met elkaar vervlochten cycli: Nederzettingen, Uit de tijd en Gedichten uit een stadje in de heuvels. De dichter verbindt daardoor op een meesterlijke wijze het mythische verleden, opgeroepen in de eerste cyclus, met de dagdagelijkse realiteit in de derde cyclus, waarbij de korte tweede cyclus de overgang bewerkstelligt. Het lijkt moeiteloos uit Bevers dichterspen te vloeien maar het is meticuleus en geraffineerd gedaan. Het laat de lezer achter in nadenkende verwondering.

Reeds in de openingsverzen wordt de aanzet gegeven voor deze elliptische verkenning van een in nevelen gehuld verleden naar vandaag: Wat wist hij van coördinaten, de grijze / wijze van het volk die vanuit de vlakte / deze heuvel zag?
Het is meteen de verwijzing naar de heuvel van de derde cyclus. Door dit ene vers wordt de bundel tot eenheid gebracht en het mythische verbonden aan de realiteit van het nu. Maar het blijft een subjectief interpreteren van een door de dichter waargenomen/ingebeelde werkelijkheid. Wat herinneren we ons en wat is daarvan waar? In de eerste cyclus, geschreven in de verleden tijd, luidt het: Het geheugen bediende zich, schoorvoetend, / van verzachtende balsems (pagina 10), verder, Ze keken elkaar in de ogen en zagen geen leugen. Wisten: / de poten van het onbegrip bewandelen dode paden (pagina 18) en Wie dacht er aan schrift toen taal nog maar amper? (pagina 20). In de derde cyclus schrijft de dichter in de tegenwoordige tijd en krijgen de gedichten heel doordacht een titel,  maar ook hier sijpelt de twijfel over wat we zien, zoals in De burgemeester zucht: Hij zit / wel regelmatig een zaal voor vol gedachten / van anderen, maar ziet zich dan als een open / wonde gapen naar draaimolens op hol. Ach.

De dichterlijke stijl en zegging van de dichter is herkenbaar, zoals die ook al in bijvoorbeeld Arrondissementen sterk uitgesproken was, maar in deze nieuwe bundel is hij nog meer uitgepuurd en dienstig aan de inhoud. Observatie en reflectie vloeien moeiteloos in elkaar en worden gedragen door een tref-rake verwoording en volgehouden ritme. In elke cyclus bezigt de dichter een andere strofenverdeling. Vorm en inhoud ondersteunen zo de boodschap. Bevers is geen barokke dichter. Elk woord is weloverwogen en heeft zijn plaats in het vers. Hij gebruikt adjectieven spaarzaam. Ze zijn telkens een essentiële toevoeging en geen gratuit epitheton, zoals we dat maar al te vaak bij jonge dichters helaas zien opduiken.

Deze bundel moet je in alle rust verkennen en je moet je laten verdwalen in de nederzettingen, die Bevers bouwt. Je zal een klein poëtisch meesterwerk ontdekken.

Nederzettingen, Bert Bevers, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2018, ISBN 978-90-76644-91-2      

(Richard Foqué)

Groen, purper of goud? Nee, koper


Mijn eerste associatie met de titel van de jongste bundel van Stefan Hertmans was Het land van Maas en Waal, het lied van Boudewijn de Groot op een tekst van Lennaert Nijgh. Maar die bleek vals. In het lied is sprake van een groene, een purp’ren en een gouden hemel, maar niet van een koperen. Wel weer van een lange stoet en een meisje dat een koperen hand toegestoken krijgt. Stefan Hertmans is echter niet zo euforisch als de tekstdichter van het lied. Zijn gedichten zijn stuk voor stuk met zorg gemaakt en vormen eerder een terracotta leger dan ‘een lange stoet de bergen in’. Desondanks is deze bundel een aaneenschakeling van juweeltjes die blinken in het licht van de koperen zon.
Toch gaat er ook een dreiging schuil in deze bundel; die wordt voornamelijk veroorzaakt door een van de motto’s (uit het bijbelboek Deuteronomium): ‘Ook zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde onder u van ijzer’. Deze onherbergzame, onbewoonbare wereld wordt het volk van Israël bij monde van Mozes voorgehouden als het zich afvallig gedraagt. Geen prettig vooruitzicht, maar we weten ook, dat zich het land van melk en honing opent, als het zich voegt naar de wensen van God. Die beide landschappen, desolaat enerzijds en gul anderzijds, beheersen de bundel die als één grote stoet beelden van kaft naar kaft beweegt. Tussen hoop en vrees, tussen mooi en lelijk, tussen lief en leed.

Er is een gaatje in de hemel
en de wereld vloeit erin
als modder in een putje;
[…]
maar vloeien doet het,
het enige wat ons omarmt
en draagt, doorheen
de ongeschreven nacht.

Stefan Hertmans toont zich in deze bundel een geëngageerd dichter die - ook voor zijn poëzie - zoekt naar hoop in een verschroeiende wereld van oorlog en dreiging, van dood en verderf, van verdwijnen zonder wederkeer. Het is geen mooie wereld die hij schetst en schrijft, alles wijst op een onvermijdelijk apocalyptisch einde.
Maar steeds ontstaat na dit gedicht een volgend en gloort de hoop dat de mens (de dichter?) met zijn woorden overwint:

Een schim wordt warm naast jou
en tikt je op de schouder.
Gouden regen, Danaë in schuim,
de glitter van het leven.

Je wordt omhelsd; de zon breekt door.
Iemand ontcijferde een brandnieuw
spijkerschrift, jongens op Vespa’s gaan
achter Vestaalse meisjes aan.

De dynamiek van elk gedicht is de kracht van de ketting die deze bundel is: een huid die (ver)brandt, vel wordt en schrijfpapier. De transformatie van het gedicht dat eerst werkelijkheid was (een brug die in puin geschoten wordt, een bootje dat de kust van Lesbos bereikt), inleving werd tegen de ribbenkast gedrukt

totdat het zwijgen weer kon
spreken, tegenspreken
o jij die handen hield
waar er geen waren,
en die niet trilde,

omdat ons doodgezwegen
lichaam dat niet wilde.

Tenslotte is er altijd weer de Muze, het licht voor de dichter ‘die omhelst en dan weer pest’. Hoop dus, uiteindelijk.

Onder een koperen hemel, Stefan Hertmans, De Bezige Bij, Amsterdam, 2018, ISBN 9789403123103

(Wim van Til)

Te weinig knar


De nieuwe bundel van Peter Ghyssaert (Wilrijk, 1966) ademt nadrukkelijkheid en herhaling. Het eerste is wellicht het meest interessant om verder aan te tippen. Zoals ik niet veel heb met kinderen die in de openbare ruimte zomaar op je afkomen en aandacht afdwingen, zo heb ik ook minder met al te zeer ‘aanwezige’ poëzie. Geef mij maar een kind dat je aandacht trekt doordat het rustig en ingetogen zijn spel speelt. De bekoring van het autonome en stille zijn mij lief.
Ghyssaert heeft met Laiwarikon een te extravert kind op de aardbol gezet. Door typografie, vormgegoochel, woordkeuze en intonatie wordt de onbeschermde lezer de adem bijkans afgesneden. De calvinist uit het noorden die in mij woont, krijgt er pijn in z’n knar van. De knar, boven de Moerdijk onder meer een populair synoniem voor ‘hoofd’, speelt trouwens in de bundel een rol als personificatie voor het ongrijpbare van ‘poëzie’. Een subtiel gevoel een bonkige en lelijke naam geven: Ghyssaert heeft meer van deze ‘gevoels’-dissonanten in petto. Te vaak stapelt hij nadruk op nadruk en plaatst hij te veel accenten.
Poëzie heeft iets onvervreemdbaars, iets ingetogen eigens, dat, ik beken, moeilijk uit te leggen en moeilijk te betrappen is. Maar op het niveau van het gevoel ervaar je wel of poëzie te weinig als bestanddeel aanwezig is in een gedichtenbundel. In dit geval vraag ik mij af of er voldoende ‘knar’ voelbaar is in de klotsende woordenvloed die op mij afkomt.
Aan oog en oor onttrokken door de uitbundige overvloed blijken er toch wat gedichten van niveau in Laiwarikon te zitten.

Moeder op reis

De onklopbare
is dan toch gesloopt
en vervoerd naar het eiland
dat buiten de garantie ligt
door een jongen met harde handen,
zo een die alleen kan laden en lossen
en roeien.

- ’s Avonds komt hij thuis,
doodmoe maar onbewogen,
smeekbeden halen bij hem niets uit
en trouwens, je laatste hartslag,
ingewikkeld en kortstondig
als een schittering boven de zee,
is voor ons het einde van een gesprek
dat voor hem onbegrijpelijk blijft.

De vraag is: wat wil je worden
nu je niet meer bent?
Een ademing over gletsjerijs?
Een stil partikel in
fijn porselein, een bussel
zoete peentjes?
Of de matgouden keel van de kolibrie
op je laatste kalender?

We zien wel.

Eerst dat vlees er maar eens af.

Dit gedicht ontroert, heeft een ‘neutrale’ vorm, maar is qua zegging toch modern en eigen. Zo kan het dus ook bij Ghyssaert, een puik stukje kamermuziek. In Stil Romeins meisje worden oudheid en schoonheid bijna bedeesd opgeroepen. Het stijlmiddel van de herhaling wordt subtiel en daardoor effectief ingezet.

Eeuwigtijd, mijn keizerlijke dagen,

ik zal jullie beleven en bewaren en steeds maar herhalen
en het stille Romeinse meisje wil ik wikkelen in goudfolie
(…)

In een stuk of wat gedichten en gedichtfragmenten laat Ghyssaert zien dat hij wat kan, maar het is niet genoeg om met Laiwarikon (afgeleid van leeuwerik) te imponeren.

Laiwarikon, Peter Ghyssaert, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2018, ISBN 978-90-254-5188-2

(Erick Kila)

In mij is een bergplaats


Deze bundel zou een debuut moeten zijn. Een laat debuut. Wie zei het ook weer dat het nooit te laat is om (laat) te debuteren? Astrid Arns debuteert echter zo goed dat ik nauwelijks kan geloven dat het hier om een debuut gaat. Zelfs niet over een laat debuut.
Compact en verdicht. Geen woord staat hier te veel, geen woord gaat hier verloren. Ik veronderstel dat het haar eigen leven is wat Astrid Arns inspireert. Dat maakt dat deze gedichten voor velen zullen herkenbaar zijn: ze leeft het leven van velen. Anderzijds zijn deze gedichten te terughoudend om volstrekt belijdend of anekdotisch te zijn. Ze houdt haar taal gesluierd. We lezen blinde vlekken waarin open ruimtes, suggesties en clair-obscur worden ontwaard. De lezer wordt de slagkracht verleend om met eigen intenties en naar eigen vermogen de blinde vlekken een gestalte te geven.
De bundel telt vier cycli. In de eerste reeks Moeders en dochters vormt zich een soort cirkel. Een moeder en haar kind. Een moeder die ook ooit een kind was en een moeder had. Een moeder die nu op het kleinkind past. De cirkel is een cyclus, terwijl de pijl van de tijd genadeloos en bijna ambtelijk zijn weg gaat, zijn werk doet. In de sporen die de rake pijl van zijn tocht achterlaat, vallen herinneringen te rapen en niet altijd de mooiste. In mij is een bergplaats waar ik dingen bewaar. Herinnering is de constituent waarmee de bundel onderhuids is opgebouwd.
In Afstand lezen we regels van een dichter die haar poëtische arbeid als volgt omschrijft: Op jacht als een wolf die een eland uitkiest, zoekt zij naar woorden. De dichter als ‘lonely wolf’. Die van de roedel zijn distantie neemt en zich geen raad meer weet met de kou van de dag. Een prangende vraag duikt op: Hoeveel jaren hebben we geleefd, de schrikkeldagen inbegrepen?
Die existentiële problematiek wordt in de volgende cyclus Onderweg uitgediept. Poëzie die werd geschreven bij het korten van iemands dagen, in de schemerzones die dan ontstaan. De zon heeft al haar kracht verloren lezen we. En dat geeft de teneur van deze reeks aan. Gaat het over de opgelopen schrammen in een menselijk bestaan? In haar nostalgie naar hoe ze als meisje is geweest, wil ze dat meisje verwittigen: Ik wil haar troosten voor wat zal komen.
De laatste cyclus Vergeten suggereert het ergste wat het individu kan overkomen: herinneringen die zich loslaten en oplossen, die dus niet meer herinnerd kunnen worden, zoals bij Alzheimer. Dementie is voor zijn tijd heengaan. Dementie is heengaan voor de dood er aankomt. De sfeer die sommige gedichten evoceren is die van enge, beklemmende dromen - die zich ook wel eens in de werkelijkheid durven voordoen: als iemand zijn naam is vergeten - en zelfs zijn naam op zijn deur niet eens meer herkent.
Fijngevoelige, lucide bundel van een schijnbare debutante in volle maturiteit.

Mijn naam op de deur, Astrid Arns, uitgeverij P, Leuven, 2018 ISBN 978-94-92339-60-7

(Alain Delmotte)

Tijdrijder


Met dit werk schenkt de auteur ons zijn achtste bundel vooral intimistische poëzie. Tijdrijder is opgedragen aan zijn ouders. In de cyclus Tegen de tijd lezen we schijnbaar banale verzen, maar na nauwkeuriger lezen ontdekt de lezer een subtiele gelaagdheid. We treffen geëngageerde boodschappen en anti-oorlogsgedichten aan zoals bijvoorbeeld Gelukkig jaar. Ode aan de ing vorm getuigt dan weer van intelligente humor. In Wintertijd concentreert Theunynck zich vooral op de vergankelijkheid van het ouder worden. De dichter probeert de aftakeling een halt toe te roepen. In veel van de gedichten vormt de herhaling een passende cadans. Korte zinnen houden de vorm strak. Sluitingstijd is de derde cyclus en hier vinden we de oefening om zich op het doodgaan voor te bereiden en het onafkeerbare te proberen af te wenden. De aankomende dreiging dient in kaart gebracht in een poging om tot enige vorm van controle te komen. Theunyck gebruikt heel originele metaforen. Sterke beelden duiken overal op in deze bundel zoals bijvoorbeeld: als de winter figuurzaagt in je lijf of de dorst had zijn oase gevonden. De act van het zingen is voor de dichter de beste kracht om het onheil de pas af te snijden. Zingen wordt dus afstand nemen van de ondergang. Zingen is het onheil een halt toeroepen: De dans is een tulp op hoge hakken….
In Altijd spreekt de dichter zijn bewondering uit voor een hele resem figuren zoals Rik Wouters, Paul Verlaine, Ashraf en Remco Campert. Aspecten die hun leven speciaal maakten en hen onderscheidden van de rest komen krijgen in deze reeks vorm. De lezer als sterveling ontdekt andere facetten en leert de personages beter kennen. Speeltijd is de cyclus die mij het minst aansprak.

Gelukkig jaar

Jonge jongens vuren de dans uit de tent.
Nu is de gewapende man aan het feest.

Achter de Eufraat droppen ze dakloze huizen
en vlammen om bloed te verwarmen.

Grondtroepen schrapen de hielen.
Het is enkel nog wachten op stevige zakken.

De mensen zijn moe. Ze mogen nog langer werken.
Sparen voor betere jachtbommenwerpers.

Nog nooit zoveel lichtjes. Nog nooit zoveel post.
Iedereen aan de joystick, maar waar is de vreugde?

In een uithoek een pandabeer op de schoot
van een meisje, moederend als een Maria.

De auteur sluit af met Gestolde Tijd. Deze poëzie ontstond na het lezen van A history of the world in 100 objects van N Mac Gregor. Hier kruipt Theunynck in de huid van de archeoloog die veronderstellingen in persoonlijke wetten giet. Het wordt een poëtische reis doorheen onze beschaving. Een persoonlijke interpretatie van de evolutie der dingen via invalshoeken en inzichten die zowel creativiteit als intelligentie bewijzen. Deze cyclus doet de lezer glimlachen. In Tijdrijder zit veel compassie en dat maakt voor mij van Theunynck een heel humane dichter;  een auteur om naar op te kijken. Hij jongleert zijn arsenaal aan woorden tot een verfijnd en apart taalmozaïek. Hij herschrijft zijn taal en verbuigt conventies daar waar nodig.

Tijdrijder, Peter Theunynck, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2018, ISBN 9 789028 427617

(Frank Decerf)

Schone uren van de cyclotoerist


De ondertitel van dit boekje is Enkele velosofische overpeinzingen. De titel, De zeer schone uren van Stijn Streuvels, cyclotoerist, is een knipoog naar De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen van Felix Timmermans. Het grootste deel van het boek schreef Patrick Cornillie tussen 28 november en 12 december 2016, tijdens zijn verblijf in Het Lijsternest: Streuvelshuis en schrijversresidentie, georganiseerd door de Provincie West-Vlaanderen in samenwerking met het literatuurhuis Passa Porta.
In het boek is ook de publicatie van Mijn Rijwiel door Stijn Streuvels opgenomen. Dit is één van Stijn Streuvels’ minst belichte publicaties, geschreven tussen zijn grote romans en verhalenbundels door was het een literaire vingeroefening, een autobiografisch zijsprongetje, een klein document in een groot oeuvre.
Het is echt een boek voor de fietsliefhebber. Het lijkt ook wel of de schrijver tijdens zijn arbeid de blik van Streuvels over zijn schouder gevoeld heeft. Stijn Streuvels is alomtegenwoordig, scherp en afgetraind als een hedendaagse profwielrenner.
Op zijn zeventiende, achttiende leert Streuvels fietsen. Van zijn kameraad en vooral bij zichzelf. Maar er worden dan ook cursussen georganiseerd. Nu dit nieuwe vervoermiddel stilaan ingeburgerd geraakt, willen niet alleen jonge waaghalzen maar ook dertigers, veertigers, vijftigers het leren. Dat is een kunst: “De berijders nemen ’t stuur bij ’t aanzetten en de velo met ’t achterwiel tussen de benen, de linkervoet op een treedje in de bosse van ’t achterwiel en, na een kort loopje op één been, slaan ze ’t rechterbeen over ’t zadel.”
Er is fietsen en er is wielrennen. Dat laatste ontstaat vanzelf uit het eerste. Nieuwe uitvindingen geven nu eenmaal aanleiding tot competitie. Om ter snelst, om ter verst, om ter langst. In de evolutie van de fiets is dat niet anders.
Patrick Cornillie neemt ons mee in een stuk wielergeschiedenis om van te smullen, hij smukt op met onsterfelijke namen,  heroïsche feiten, tot de verbeelding sprekende koersen en daarbij vraagt hij zich voortdurend af hoe zijn held Stijn Streuvels daar allemaal mee om zou zijn gegaan. Want fietsen en fietsen is twee. Het boek is nergens opsommerig. De feiten zijn als het zout op de patatten.
Ik heb, zelf dichter/schrijver en toerfietser, erg genoten van de manier waarop Cornillie het gegeven ‘fiets’ heeft aangepakt. En, in tegenstelling tot de solitaire fietser, ben ik, al jaren en met veel plezier, lid van een zondagse toerfietsersvereniging. Dit wil niet zeggen dat ik een rit in mijn eentje laat liggen, oh nee!
Gelijktijdig met het lezen van het relaas van Patrick Cornillie heb ik mij een nieuwe koersfiets aangeschaft. Voor sommigen ben ik van mijn geloof afgevallen. Ik fietste jaren met Pinarello, afgemonteerd met Campagnolo. Sinds kort ben ik de bezitter en de berijder van een Eddy Merckx Lavaredo68, afgemonteerd met Shimano Ultegra, volledig carbon. Dit voelt een beetje anders als het stalen ros van Stijn Streuvels. Ik fiets er wel mee door hetzelfde landschap. Allez ik steek nog een tandje bij!

De zeer schone uren van Stijn Streuvels, cyclotoerist, Patrick Cornillie, Uitgeverij Les Iles, Ellezelles, 2018, ISBN 9789491545542 

(Frans August Brocatus)

Poëzie is een baken in het landschap


Als de literatuurgeschiedenis van Vlaanderen opnieuw beschreven wordt, zal daarin ongetwijfeld ruime aandacht zijn voor de dichter-uitgever Tony Rombouts. Deze flamboyante verschijning siert het literaire landschap al meer dan 50 jaar op met zijn aanwezigheid. Is het niet als dichter of als uitgever dan toch zeker als dandy. “Dandy ben je voor het leven,” tekende Joris van Casteren op uit de mond van Rombouts. Dat geldt natuurlijk ook voor de dichter. Tony Rombouts debuteerde in 1961 met ‘eksperimenteel proza’ en het jaar daarop met poëzie: Bergen kristal. Zo’n dertig bundels later is daar zijn jongste: De Gedichten van het Gedicht.
In twee delen (Op weg en In zicht) en in  totaal zes afdelingen van wisselende omvang bezingt Tony Rombouts de muze die hem zoveel leven bracht in al die jaren.

Hoe ik heb gebloeid.
Hoe ik heb gevloeid.
Vlijmscherp gericht,
met een ledige pen
heb ik de spitse punt
zeer langzaam
laten snijden tot diep
in het blanke papier.

Hij situeert gedichten in Sint Petersburg, Antwerpen en Middelheim, en geeft plaats en ruimte aan tsaar, tsarina en aan bekende schrijvers, dichters. Hij leeft zich in in de laatste momenten van Poesjkin en schetst een personage dat ontegenzeglijk samenvalt met (de schaduw van) ene Tony Rombouts. Met dit verschil dat Tony Rombouts leeft en beweegt, zich beweegt en leeft. Schrijnend duidelijk wordt dat als hij 3 overleden vrienden eert met een acrostichon: Herman J. Claes, Werner Spillemaeckers en Ivo Michiels.
In de afdeling polychrome woorden verbale kleuren heeft Rombouts gedichten opgenomen die oorspronkelijk verschenen in een bibliofiele uitgave met de beeldend kunstenaar Niki Faes. Die uitstapjes naar de beeldende kunst heeft Rombouts vaker ondernomen. Gelukkig zijn die gedichten nu ook voor een groter publiek beschikbaar.

In deel 2 richt Rombouts zich tot zijn muze, tot het woord in 2 afdelingen: Dialoog van de Dichter met het Gedicht en De Gedichten van het Gedicht.

Wat doe je wanneer je tijdens het schrijven
plots aan een rood stoplicht komt en het
gedicht onverbiddelijk wil doorgaan?

De wetten met voeten treden
en de woorden laten voorgaan?

In het gesprek met het gedicht onderzoekt Rombouts zijn drijfveren en zijn urgentie om gedichten te maken; gedichten die een verborgen wereld of waarheid vertegenwoordigen, hebben een dichter nodig om tot wasdom te komen. En Tony Rombouts is zo’n dichter die durft te spelen met al wat verborgen wenst te blijven, maar toch …!

Ergens bestaat er een woord
en dat woord is anoniem, maar
hoor nu de woorden van dat woord
want dat woord sprak en zei:

Geen enkele spreker
heeft mij ooit in zijn mond gelegd
geen enkele schrijver
heeft mij ooit gebruikt of neergeschreven.

[…]

Ook hier niet.

Onder de hoed van Tony Rombouts, blijft het nodige verborgen; de dichter toont ons niet het achterste van zijn tong en ook het gedicht houdt zich op de vlakte:

en wat er tussen de plooien valt
is dat wat nog nooit wordt geweten …

De Gedichten van het Gedicht, Tony Rombouts, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2018, ISBN 978 90 76644 88 90 5

(Wim van Til)

Bestsellerboy Bouzamour


De debuutroman De belofte van Pisa van Mano Bouzamour is gebaseerd op zijn middelbare schoolleven in Amsterdam Zuid. De film-, theater-, hoorspel- en vertaalrechten van deze bestseller werden verkocht, maar hij werd verguisd door zijn familie en uit huis gegooid.
De auteur omschrijft het boek zelf als een supersexy boek over een knappe Marokkaanse jongen die op een elitaire middelbare school in het chique Amsterdam Zuid terechtkomt en waarin cultuurverschillen op geestige én briljante wijze worden blootgesteld. De belofte van Pisa moet door iedereen gelezen worden die krom wil liggen van het lachen en van sensuele seksscènes houdt. Bovendien heb ik het zo geschreven dat je als een sneltrein door het boek raast.
Het kamertje van het hoofdpersonage, waar hij aan zijn eerste roman werkt, staat vol boeken van Nederlandse schrijvers. Zijn ouders zijn nauwelijks geïntegreerd en analfabeet: Het schrift is ongeveer 3300 voor Christus in Mesopotamië uitgevonden. We zijn inmiddels zo’n vijfduizend jaar verder en mijn ouders zijn nog steeds analfabeet. Soms kon ik erom lachen en huilen tegelijk. Hij is niet gelovig. Man, wat kregen we een pak slaag met de bamboestok als we de Koranverzen niet hadden geleerd. Hij vrijt met Evelien uit een jetsetmilieu: Dit was het verschil: mijn ouders zijn praktiserende moslims, Eveliens ouders praktiserende drinkers.
Hij is  aangenomen op het elitaire Hervormd Lyceum Zuid en stort zich op zijn liefde voor klassieke pianomuziek. Moeder zei: Sinds je niet meer naar de moskee gaat, ben je door de duivel bezeten! Die vleugel op je kamer is niets dan een instrument van Satan om je af te houden van het gebed. Zijn broer - die in de zware criminaliteit zit - laat hem, in ijssalon Pisa, een belofte afleggen: hij moet zijn diploma halen. Hij probeert zich staande te houden in twee werelden: van het elitaire lyceum naar het buurthuis, van sterrenrestaurants en jetsetfeestjes naar de moskee. De moskee is net een populaire discotheek, het is zien en gezien worden. De jongens gaan er opgetut heen. Van pet tot schoenen, zelfs sokken, alles was van een duur merk.
In zijn tweede roman, Bestsellerboy, heeft hij te kampen met een writers-block op het moment dat zijn uitgever een tweede boek van hem verwacht. Kosten nog moeite worden gespaard om Bestsellerboy in de publieke aandacht te krijgen: interviews alom, optredens in zowat alle praatshows. Zelfs zijn oogstrelende looks worden aangewend: een veelbesproken fotoshoot in het tijdschrift Linda. Heel wat heibel ook: zo zou zijn uitgever een citaat dat nooit in de Volkskrant krant heeft gestaan - Verpletterend! - op een poster hebben gezet als reclamestunt.
Bij al die heisa zou je bijna vergeten dat Mano Bouzamour met heel wat bravoure thema’s als cultuurverschillen, discriminatie, vriendschap, vooroordelen, criminaliteit, liefde en seks verwerkt in flitsende schelmenromans vol zelfspot, drama en humor.
Te volgen, deze fascinerende literaire rakker.

De belofte van Pisa, Mano Bouzamour, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2015, ISBN 978 90 446 2837 1; Bestsellerboy, Mano Bouzamour, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2018, ISBN 978 90 446 3704 5

(Roger Nupie)

"we ontvellen ons gemeenschapsgoed"


In hun essaybundel/bloemlezing Dichters van het nieuwe millennium drijven Jeroen Dera, Sarah Posman en Kila van der Starre 24 dichters bijeen in de kraal van de 21ste eeuw. Dichters die net zoveel van elkaar verschillen als u en ik, maar die gemeen hebben na het jaar 2000 te zijn gedebuteerd.
De stal die zij bouwden is gelukkig flexibel, regelmatig voegt een uitgever daaraan nieuwe debutanten toe. Een van de dichters die het etiket ‘nieuw millennium’ ten volle mag dragen is Dean Bowen, die met zijn bundel Bokman een daverende entree maakt in de Nederlandstalige poëzie.
Dean Bowen (1984) is dichter en performer, lees ik op de achterflap, en wat verder: ‘In 2015 won hij de Van Dalen SPOKEN Award in de categorie poëzie.’ Meestal voedt zo’n tekst mijn vooroordeel dat het gesproken woord op schrift zijn kracht verliest, maar in dit geval is daarvan absoluut geen sprake. De bundel Bokman is een adembenemende taalexercitie van begin tot eind. De voorlaatste spetterende leeservaring die ik mij kan herinneren is Het boek IK van Bert Schierbeek, dat ik begin jaren ’70 las.

Eigenlijk begint het al met de titel, Bokman. Internet vertelt mij alleen dat het een ‘eretitel [is] voor niet-leden die zich op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor het borrelgenootschap’ en vervolgens geeft het de familienaam Bokma. Een bok is een mannetjes geit, dus Bok-man lijkt dubbelop. Op bladzijde 48 schrijft Bowen: ‘Ik ben bokman. Vervuild.’ In de reeks Terra Belle i/genesis die grotendeels bestaat uit aforistisch aandoende uitspraken staat deze hiertussen:

Ik ben opgetekend in het grootboek; rood is schuld, zwart dit lichaam.

Ik ben bokman. Vervuild.

Ik ben halverwege kwijtgeraakt of achtergelaten in de storm, wilhelmus.

Dat schept enig licht: vervuiling van lichaam en schuld, en strijdend tegen de omstandigheden. Ervoor en erna leest deze bundel als de ontstaansgeschiedenis van een getourmenteerd individu dat heftig op zoek is naar een identiteit, een eigen extensie. Daarvan getuigt ook de naam op het omslag: .deanbowen; uiteindelijk zal dat de (een) veilige haven moeten worden, een dok om zich thuis te voelen. Tot die tijd is de bundel een groot, woest spervuur van beelden, woorden en verwijzingen naar geschiedenissen. Zowel de oudheid als de slavernij worden in verschillende talen aangehaald om de identiteit van deze bokman gestalte te geven. Er zijn veel ogenschijnlijke toevluchtsoorden (.canon, .koti, .roest) die steeds een schijnveiligheid bieden: ‘alle dingen zijn afdrukken’ (blz. 12), ‘Zo is overleven nog altijd een relatie tot ketens’(blz. 18), ‘ik ben van hier!’ (blz. 20).
De dichter is zich bewust van de vele invloeden, factoren die zijn bundel tot een smeltkroes van culturen, lichamen, geesten en talen maken. Zelfs de taal die hij spreekt, schrijft biedt hem (nog) niet de handvatten om in evenwicht te raken. Als dat evenwicht er al is of een haalbaar uitzicht is. Dean Bowen worstelt zich door chaos, verwoestingen en labyrinten naar een verloren wereld.
Zelden heb ik een bombardement van woorden, beelden zo aangenaam gevonden als in deze bundel. Lezen deze .bokman!

Bokman, Dean Bowen, Uitgeverij Jurgen Maas, Amsterdam, 2018, ISBN 978 94 91921 45 2 

(Wim van Til)

De schoonspringer


Jos van Daanen (1959) studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap. Hij is schrijver en redacteur. Hij debuteerde als dichter in 1988 in Maatstaf, tot 1992 volgden nog meer publicaties van gedichten in literaire tijdschriften zoals De Tweede Ronde en Preludium. Daarna volgde een lange stilte. In 2011 vonden zijn gedichten weer hun weg naar tijdschriften zoals Gierik/NVT, Kluger Hans, Deus ex Machina, Meander en Op Ruwe Planken. Een aantal van deze gedichten werd in 2016 door uitgeverij Kleinood & Grootzeer verzameld en gebundeld in een bibliofiele uitgave.
En nu is er De schoonspringer, verschenen bij uitgeverij In de Knipscheer. De ondertitel is: een gedicht. Maar het is meer dan ‘een’ gedicht. De bundel is onderverdeeld in twee stukken: De schoonspringer en Indexering en wordt afgesloten met een Verantwoording.
Op de flap geeft de dichter meteen zijn credo mee: poëzie is hybride geworden. Net als de wereld. Niets is nog zoals het was. Poëzie en proza, goed en kwaad, vorm en inhoud, ding en idee, feiten en hun alternatieven. Ze bestaan niet meer naast elkaar, maar zijn nauw met elkaar vermengd geraakt. Wie kan in die mix nog een waarheid onderscheiden? Iets als een houvast om vat te krijgen op zijn leven?
Poëzie en proza wisselen elkaar af. Gedichten worden gelardeerd met kleine maar daarom niet minder indringende commentaren op de wereld. De schoonspringer is geen Icarus. Hij verbrandt niet, hij verplettert. Al in de eerste strofe wordt de toon gezet:

Tenslotte vloog hij éénmaal echt, niet lang
en niet langer dan drieëntwintig verdiepingen
niet omhoog naar de zon, maar richting maaiveld
gewoon om éénmaal ergens zeker van te zijn
het verlangen om te aarden.

Waarbij ‘aarden’ meteen een dubbele en daardoor een extra symbolische betekenis krijgt.

De dichter sleurt je vervolgens mee en fileert de hem omringende wereld. Hij verpakt zijn observaties en feiten in een stortvloed van woorden. Hij legt er geen vinger maar hele handen op. Je ontkomt er niet aan. Er is zoiets als een gevoel van gewurgd worden maar dan net niet want de laatste sprong hangt in de lucht.
Intrigerend is voor mij deze bundel. Om fragmentarisch te lezen om vervolgens terug te keren naar het begin. Het dak voor de sprong. Te kiezen voor trappen of een lift. De werkelijkheid in de ogen te kijken en te benoemen met dat machtige instrument taal.
Terwijl in het eerste deel gekozen is voor één lang gedicht wordt in Indexering bladzijde na bladzijde met verwijzing naar pagina’s een wereld in kaart gebracht waarop wij onze greep verliezen.
En tussen alle bedrijven door vast te stellen:

Maar tot er woorden waren, waren we niets, en zelfs nu
zijn we nauwelijks. We zijn nog maar amper
goden in het spel, te druk met het wijzigen
van de regels.

De schoonspringer is een confronterende bundel die niet vanzelfsprekend is maar voortdurend tot nadenken stemt, tot reflectie over onszelf en de ons omringende wereld.


De schoonspringer – Een gedicht, Jos van Daanen, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2018, ISBN 978 90 6265 986 9

(Frans August Brocatus)