Mea culpa


Hilde Keteleer debuteerde met de dichtbundel Al wat winter is en waar (2001). In 2003 volgde de tweetalige dubbelbundel Twee vrouwen van twee kanten / Entre-deux, met Caroline Lamarche, en in 2004 Deuren. In 2009 verscheen haar debuutroman Puinvrouw in Berlijn. Na het reisboek De brug van dromen. Onderweg naar het nieuwe Mozambique (2011) een tweede roman, Omheind (2014). Na de dichtbundel Weg van de tijd (2019) in 2021 twee vertalingen: Beeldenraper, uit het werk van de Belgische dichter des vaderlands Carl Norac, en Requiems van R.M. Rilke. Nieuwste bundel: Mea culpa.

Mea culpa: ‘door mijn schuld’, ‘door mijn eigen schuld’ en als het wat krachtiger moet: mea maxima culpa, ‘door mijn grote schuld’ - een uitdrukking uit het gebed Confiteor (Ik beken) van de Rooms-Katholieke Kerk, waarin iemand zijn fouten tegenover God bekent.

De bundel opent sterk met het gedicht Confiteor zonder god: (…) Mea maxima maxima culpa -/ kun je iets breken dat als een weke/ slak een slijmspoor kringelt/ om de harde feiten heen/ om iets dat al verdween in de put// die stinkt naar mijn generatie/ een dun dekentje en daaronder/ die kleine jezus met wie je werd betrapt/ wiens hart doornengekroond/ zo lang in je heeft gewoond.

Het is niet verbazend dat je op een moment rebelleert tegen je opvoeding, de waarden van je ouders en het geloof. Maar heel die erfenis maakt wel deel van je uit. Wat blijft daar voor jezelf van over, wat wijs je af en waar kan je vrede mee nemen en niet alleen als een dierbare herinnering in je hart sluiten maar ook als iets dat in je heden nog betekenis geeft aan je leven? Dat zijn zowat de kernpunten waar deze gedichten gestalte aan geven.

De moederfiguur neemt een belangrijke plaats in (o.a. in de negen aangrijpende gedichten in de cyclus Moeder). De dochter rebelleert tegen de moeder, maar er is ook veel begrip en dankbaarheid. (…) Je droeg ons alle vijf elke dag alleen/ op zondag sliep je langer, je droeg de hoofdpijn/ en lange doorwaakte nachten bij kinderen/ met ademnood. Je droeg de dood/ van je moeder en je vader alleen. // En wie droeg jou? Ik liet me dragen.// Alleen de rolstoel droeg je/ en voor elke keer dat ik hem duwde/ zei je dank u.// Nu daagde het, je moede stem in mijn droom/ zei: ik blijf liever hier ik wil geen blok/ aan jullie been zijn, pijn pijn pijn.// Buiten vliegen ganzen over, de V/ brengt hen samen naar warme oorden./ Had je meer woorden gehad,/ zou ik dan dragen.

Als de dichteres reflecteert over haar verleden duiken er ook positieve herinneringen op, die een gevoel van geborgenheid nalaten en met enige melancholie worden toegedekt. Zo kan ze tenslotte het schuldgevoel een plaats geven in deze bundel die de lezer niet onverschillig laat. 

We lezen alvast

ik besta/ nog zolang ik niet met de zon/ onderga.


Mea Culpa, Hilde Keteleer, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978 94 6475 715 6

(Roger Nupie)

Hoe er dan iets helders ontstaat


Met Hoe er dan iets helders ontstaat is Jan Geerts aan zijn zesde bundel toe, een lijvige bundel van ruim 100 pagina’s. De indeling ervan is geïnspireerd door de techniek van het brief schrijven. Een aantal rubrieken, die beginnen met de titel Plaats en datum, gevolgd door Onderwerp, Aanspreking, een reeks Brieven aan, eindigend met Handtekening, Groet en een Ps. Elke rubriek bevat een aantal gedichten. Het is een duidelijk concept en er zou zo inderdaad iets helders kunnen ontstaan.

De lezing van de bundel laat echter een dubbel gevoel achter, niet in het minst door de binnenflaptekst, die dit poëtisch werk van Geerts niet alleen wil duiden maar ook een richting wil aanwijzen waarin het zou moeten gelezen worden met aangeven van zekere criteria van kwaliteit. Willens nillens geeft het aan de lezer een maatstaf mee waaraan hij/zij de bundel moet afwegen.

Zo lezen we Geerts’ gedichten klemmen en beklemmen. Ze halen de lezer in hun wereld binnen en laten hem er niet meer uit…Ze zijn eigenzinnig, beeldend en bijzonder diepgaand…(De bundel) bevat een aantal van de prachtigste liefdesgedichten die in onze taal zijn geschreven.

Als recensent heb je dan ook de neiging om de bundel hieraan te toetsen en helaas dan haalt de dichter de lat, die hij blijkbaar zelf hoog heeft gelegd, niet.

Het doet op zich niets af van de poëtische kwaliteiten, die de schriftuur van Geerts ongetwijfeld heeft. We lezen prachtig beeldende verzen zoals: men had ons gezegd, de zee is een plek / waarin mensen verdwijnen, we moesten / een kind laten gaan, we wilden dat de lippen / van het water zacht waren /…/ we wilden het land, we waren de zee (uit Vluchtelingenbrieven).

Het wordt evenwel problematisch wanneer je bij de lezing, vooral van de liefdesgedichten, geconfronteerd wordt met steeds maar dezelfde beelden, zoals in Brieven aan Anna Karenina, die doorklinken in Brieven aan Ilse en dan weer herhaald worden in Handtekening. Bovendien is het clichématige nooit veraf: nog nooit was vuur zo koud (pagina 50); voor niets ging de zon / op en onder en opnieuw…wij zwegen u dood, tot stof en as / keerden wij terug, (bladzijde 75); al dagen ligt je bril naast je bed / gezichtsverlies te lijden (pagina 81); sterven vraagt geduld, sterven is een werk van jaren, vandaag (pagina 82). Het zijn maar een paar voorbeelden van hoe de dichter het zich zo wel erg gemakkelijk maakt. De herhaling en de tegenstelling worden gebruikt als een systeem en worden al lezend zo voorspelbaar dat ze gaan vervelen en de aandacht afleiden van de essentiële boodschap van het gedicht.

Het wordt echt pijnlijk, wanneer je vaststelt dat de dichter zich niet schaamt voor het plagiëren. We kennen allemaal het inmiddels befaamde vers van Lucebert: Alles van waarde is weerloos. Welnu Geerts gebruikt/parafraseert het ongegeneerd zonder bronvermelding tweemaal: alles van aarde is weerloos (bladzijde 49); …van de wereld alles van waarde / van de sterren mijn plaats hier beneden op aarde ( pagina 61). Het gedicht Brief aan de dood doet dan weer denken aan verzen op websites van begrafenisondernemers.

Dit alles is bijzonder jammer want zo ondergraaft Geerts zijn eigen kwaliteiten als dichter. Hij had bij het samenstellen van deze bundel veel meer zelfkritisch moeten zijn, meer moeten schrappen en niet alles willen publiceren, wat op zijn schrijftafel lag. Kill your darlings zegt men in het Engels en In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister is een wijze uitspraak van Goethe. Het had een mooie pakkende bundel kunnen worden maar helaas hij beklemt niet en de diepgang is soms ver te zoeken. Hij geraakt niet over de lat van de flaptekst.


Hoe er dan iets helders ontstaat
, Jan Geerts, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978-94-93138-59-9

(Richard Foqué)

"eindelijk meer wezen dan woord"


De titel van de zesde officiële bundel van Sasja Janssen, Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica, is het eerste houvast dat de lezer in handen heeft: de bundel gaat van ‘chaos’ naar een ‘ordening’. Het tweede houvast wordt gegeven met het motto van de bundel: het is mijn ontmoeting met mijn lot, die riskante ontmoeting met de bloem: bloemen spelen een belangrijke rol in de betekenis van deze bundel.  Het derde wordt aangebracht door het openingsgedicht dat buiten de 'hoofdstukindeling' blijft: het heden speelt vals spel, “maar ik verlang naar de judaskus die het me geeft”. Zoals ook de vijf andere heden-gedichten los staan van hun afdeling en daarmee als het ware een nieuwe, zesde, afdeling vormen.

Het uitgangspunt van de dichter is, dat de mens achter de feiten aanloopt met zijn taal, zijn woorden die hem eerder vervreemden dan hem dichterbij de dingen brengen.

“en we ontkenden de dood, onze beste daad
en uit de mooie vochtige aarde onze borelingen
en we maakten land uit de aarde door te doden, helden
van onze doden door te doden, de emoties van de geometrie
rood, blauw, de verzengende feitelijkheid
alles deerde ons”

(het beste
, bladzijde 15)

Die vervreemding vindt ook plaats in de gedichten die volgen: een bed is geen rustplaats, geen lustoord, de reis loopt ten einde voor die begint, het verleden wordt als boeken weggebracht, de jeugd is heimwee en lakens beschermen niet. Kortom, er wordt een chaos gecreëerd met woorden, met verwijzingen. In het afsluitende gedicht Het heden is een grammarijn introduceert Sasja Janssen een ik die ’s nachts kleren bestelt en weer terugstuurt en weer bestelt en terugstuurt, die vervolgens een verleden oproept om tot slot te concluderen

“daar, zeg ik nu, besta ik niet”.

Daar bestaat de ik niet, maar waar dan wel? In de 3 aankomsten en de 3 terugkomsten waaruit de volgende afdeling is gebouwd? Ook daar vindt de lezer veel vragen en een ontluisterend antwoord aan het eind:

“                                                                      hier
kom ik niet vandaan, kom ik niet meer terug”.

In de derde afdeling wordt langzaamaan duidelijk waar de ik haar bestaansrecht aan ontleent en hoe ze iedere dag wordt “geboren met een plot in mijn bleke hoofd”; hier wordt ook duidelijk dat de ik tussen haar vader en haar moeder als een speelbal tussen hen heen en weer gekaatst wordt, tussen entropie en logica.

De zes spinsels in de volgende afdeling zijn de meest kenmerkende, persoonlijke van de bundel. Hierin ontstaat de ik die zich los maakt van al wat haar voort stuwt, wat zijn beslag krijgt in het afsluitende 'heden-gedicht':

“ik ben de echo uit een put van niemands stem
ik ben het”


het gedicht eindigt dan met deze mededeling:

“ik ben het stuifmeel van mijn eigen tijd”.

Die constatering bevrucht haar bestaan in een zestal gedichten die opgedragen zijn aan inspiratiebronnen van de dichter. De laatste is zij zelf. En zo wordt chaos een persoon van vlees en bloed, meer wezen dan woord.


Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica, Sasja Janssen, Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2024, ISBN 978 90 212 48 78 47

(Wim van Til)

De weg terug


Richard Foqué (º1943) is gewoon hoogleraar emeritus, architect, ingenieur en, last but not least: dichter. Zijn debuut dateert van 1967 bij De Bladen voor de Poëzie. De weg terug is inmiddels zijn twaalfde bundel. Een symbolisch getal, ik denk aan de twaalf apostelen. Zijn gedichten werden gepubliceerd in diverse bloemlezingen en literaire tijdschriften. Er werden vertalingen in het Engels, Frans, Duits, Pools en Indonesisch gemaakt. Mark Bruynseraede schreef over Vermoeden van licht in Poëziekrant: “Foqué is een belangrijke hedendaagse dichter. Terwijl je leest vergeet je te ademen.”

De bundel opent met een citaat uit On the road (1957) van Jack Kerouac: “Where we going, man? I don’t know but we gotta go.” Hiermee begint de zoektocht door de huidige wereld en het zoeken naar uitwegen, antwoorden.

Getijden is het eerste gedicht. Daarna volgt de cyclus DE ORDE VAN HET GAAN Waterlijnen. In de lijn der verwachting ligt DE ORDE VAN HET KOMEN Landlijnen. De bundel wordt afgesloten met het tweede Getijden-gedicht.

De titels De tijd ongemeten, Eb I, Vloed I, Eb II, Doodtij, Vloed II, Eb III, Vloed III, De tijd gemeten, Val, Stilstand, Kering, Opstanding brengen je al in tijdloze, welhaast spirituele en sacrale sfeer. Door de tijd wel of niet te meten hou je de tijd vast. Maar niet op een krampachtige manier maar op bespiegelende wijze. De gedichten zijn vergelijkbaar met ingetogen gebeden, niet door een hogere macht ingegeven maar door een aardse dichter die vragen stelt, een architect die waterlijnen en landlijnen uitzet. Visueel hebben de gedichten iets van golven. Een gedicht:

De tijd gemeten

Zo verdwijnen zij
waar zij waren,
zullen zijn
voor het begin,
voor hun tijd werd gemeten,
in geheugens ingevroren,
wachtend om terug te keren.
Lopend.
Het leven getekend
door hun getijden.

Want dit zijn de namen
dat zijn de anderen
inwisselbaar en gelijken
zoals wit en zwart.
De doden zijn begraven.
De wanen geborgen
in water, dat komt en gaat,
dat beukt, spuwt en breekt
in verloren land.
Eindeloze regelmaat.

Ondanks de religieuze ondertoon is De weg terug een heel aardse bundel die zorgvuldig gecomponeerd is. Tussen waterlijnen en landlijnen, gedragen door eb en vloed, bewegend tussen vallen, stilstand, keren en opstaan, in uiterst sobere woorden, zonder afleidende opsmuk graaft de dichter in het land, zoekt hij troost en antwoorden in de bewegingen van het water.

De bundel is een belangrijke toevoeging aan het werk van Richard Foqué. Het is een diepere, intensere voortzetting van wat hij in eerdere bundels al aanraakte. Het is een oefening in acceptatie en nederigheid maar zonder het hoofd te buigen, eerder met een blik op de horizon, de trage schepen die daar voorbijschuiven naar ergens. Het ergens dat je met opgericht hoofd recht in de ogen kijkt, zonder angst.

Onder de titel Kering aanschouwt de dichter in zijn geliefde Italië:

Mist in de vallei.
Het meer ademt
benevelt de rivier.
De heuvels dampen
de laatste zomerhitte uit,
kronen hun toppen
met een monnikentonsuur.




De weg terug, Richard Foqué, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978-94-64757-21-7

(Frans August Brocatus)

Het schip vertrok die avond nog


Ludo Bleys debuteerde in 2019 met de bundel Link die niet onopgemerkt bleef: een jaar later verscheen er al een herdruk. Hij publiceerde in tijdschriften als Poëziekrant, Meander en De Schaal van Dighter. Gedichten van hem werden opgenomen in de bloemlezing Het Gezeefde Gedicht (2016) en in de verzamelbundel Het was de achtste dag, gedichten bij de Verklaring van 30 november (2022). Zijn nieuwe bundel, Het schip vertrok die avond nog, bevat vijf cycli: dissonant, nagalm, wijkplaats, untold stories en ontwapend.

De bundelt opent met het gedicht vanitas dat meteen de toon zet: (…) elk etmaal turven wij de nieuwe wereld aan,/ verschansen onze zichtbaarheid om de verte te verschalken/ van wat we hebben bejaagd zal geen trofee de muren sieren. Hier is iemand aan het woord die je niets meer kan wijsmaken: (…) geef ik je mijn stem/ dan overschreeuw je morgen gladjes het halfrond,/ verkoop je mijn ziel aan de duivel, kelder je mijn hoop,/ veil je mijn geloof in de toekomst. (uit verkiezingskoorts).

Een gedicht als vluchtelingen herinnert aan zijn eerste bundel, Link, waarin zijn ervaringen als medewerker in de palliatieve thuiszorg en als voogd van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen sterk aanwezig waren: ze torsen het gewicht van blinde muren,/ verhelen onaangeroerd tekort./ stille mensen, versluierd langs de straten.

In de cyclus wijkplaats sterke gedichten rond het thema van ouder worden, aftakeling, de nakende dood: MRI, run for your life, plotse hartdood, kanteling, strooiweide,… Uit euthanasie: ik zit naast de jongen, de man, de grijsaard,/ vind mijn woorden in hun verhaal./ doodgaan is geen stopwoord meer. Uit Schoonselhof: zal ik in dit stille perk je plaats innemen,/ zo dicht bij Alice Nahon?/ ik zou haar als nieuwe buurman/ een teken van leven geven, haar groeten/ nog even voor het slapengaan.

Het schilderij op de cover van de bundel, Onschuldige knoopjes van Shuag Wu inspireerde de dichter tot de vier gedichten van de cyclus untold stories. Het vierde gedicht, het prille land, eindigt met de titel van de bundel. Cythera is het eiland waar Venus zou geboren zijn.

toen de verf was opgedroogd
bewoog zij niet meer en verstilde.
zij wachtte al zo lang op taal of teken,
wilde inschepen naar Cythera
waar gedachteloze huid volstaat.

toen hij haar aansprak
vond ze geen woorden meer.
haar hoofd bleef onbewogen,
de seconden duurden lang.
ze schroeiden haar gesperde hertenogen.

het schip vertrok die avond nog.

Het gedicht zebra (uit de laatste cyclus, ontwapend) bereikte de Top 100 van de Gedichtenwedstrijd Prijs de Poëzie 2023 (de vroegere Turingprijs): midden in de nacht springt een zebra op de weg./ hij staat op zijn strepen, kan geen kant meer op./ ik zet hem op de achterbank en rijd huiswaarts. En de dichter? morgen zal ik weer mijn raadsels venten, geloven in wat ik zelf vertel, zonder argwaan/ wachten op de tover.

Knappe bundel, helder en verrassend tegelijkertijd.


Het schip vertrok die avond nog, Ludo Bleys, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978 94 6475 704 0

(Roger Nupie)


In rivieren altijd een gisteren zien


Sven Cooremans heeft zijn bundel de ondertiteling Woorden in de sporen van Miklós Radnóti meegegeven. In een ten geleide duidt hij het leven van deze veelbelovende Hongaarse dichter, die op 35-jarige leeftijd door de terugtrekkende nazi’s wordt geëxecuteerd na een maandenlange helletocht als dwangarbeider. In 1946 wordt in Abda, een dorpje in het noordwesten van Hongarije zijn lijk teruggevonden in een massagraf.

Zijn leven leest als een klassiek Grieks drama, voortgestuwd door het onoverkomelijke noodlot. In twee fazen reist de dichter Cooremans in de voetsporen van Radnóti. Begin februari 2020 stapt hij van Bor naar Belgrado, vertaalt bij zijn terugkeer samen met Noémi Veres-Péter zijn laatste gedichten om dan begin 2022 zijn tocht verder te zetten tot aan het bos in Abda, waar het massagraf zich bevond.

In In rivieren zal ik altijd een gisteren zien heeft hij zijn waarnemingen, ervaringen en gevoelens weergegeven in een reisverslag onder de vorm van gedichten. Zelf noemt hij het briefjes aan een reisgenoot, die hij overigens heel nauwgezet dateert. Maar dit is eigenlijk een understatement, want de bundel is uitgegroeid tot een indrukwekkend poëtisch werkstuk van indringende schoonheid ondanks het onnoemelijke leed en de pijn, die steeds op de achtergrond aanwezig zijn, verweven als die zijn met het tragische lot van de Hongaarse dichter, waarvan je als lezer weet dat de tocht zal eindigen met zijn dood.

Hier sta ik dan. In een hokje / met een muur van dode mensen. // Op de achtergrond de groeve / badend in het laatste licht. Het is het tweede gedicht van de bundel en zet meteen de toon van des dichters queeste.
In elk gedicht verweeft Cooremans zijn eigen ervaringen met wat Niklós Radnóti moet hebben gevoeld. De natuur en vooral het licht zijn daarbij handvaten voor de dichter om het vaak onuitspreekbare toch in taal om te zetten. Maar jij moet het doen met die maan in de lucht / want het meer moet men dan nog bedenken /… / Alsof jij hier mijn honger horen kan / en schrijft dat het klinkt als onweer. (bladzijde14)

De titel van de bundel is eigenlijk de sleutel tot de lezing ervan. Het water stroomt in een tijdloze bedding, het verleden stroomt voorbij en wordt heden en dan toekomst. De dichter, die het verleden wil herbeleven in zijn eigen tijd en het zo bewaren voor later.

Zie ik hoe jij dit water zag:// op een brug in de stad wacht je vrouw / in de kom die je maakt van je handen // en je drinkt hoe ze leeft van het denken aan jou. (pagina 21)

Cooremans gebruikt daarbij geen hoogdravende of moeilijke woorden, geen opeenstapeling van adjectieven. Zijn schriftuur is sober en bijzonder toegankelijk maar tezelfdertijd doordesemd van een indringende beeldtaal. Deze poëzie is emotioneel ontroerend maar slaagt erin om een evenwicht te bewaren tussen emotie en ratio, feiten en fictie en de verwerking ervan. En wanneer jij dan op het punt staat / om je trouwring weg te geven,// zal ik jou tegenhouden. (bladzijde 36)

De bundel eindigt met de vijf laatste gedichten van Miklós Radnóti in het Hongaars, met de Nederlandse vertaling ernaast. Zij zijn profetisch alsof de dichter wist hoe hij aan zijn einde zou komen. In al hun bijna afstandelijke pijn en gruwel zijn ze een passende afsluiting van een uniek poëtisch reisverslag. Verplichte lectuur voor elke poëzieliefhebber.


In rivieren zal ik altijd een gisteren zien, Sven Cooremans, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978-94-64757-01-9

(Richard Foqué)


Verdwenen zijn de plaatsen van weleer


Chantal Sap is vooral een dichter die het liefst met plastische kunstenaars samenwerkt. Ze verzorgde teksten voor en bij allerlei kunstzinnige installaties. Ze houdt een blog bij onder de naam Frauke Jemand (https://www.chantalsap.com/fraukejemand). Ze is sociaal betrokken en ze trekt die lijn door naar haar poëzie.

Haar gedichten hebben niet de minste pretentie. Ik merk onbevangen- en argeloosheid op. In haar bundel Soms maak ik wonderlijke reizen (haar eerste met wat ruimere verspreiding) staat ze haar inventieve vormgeefster Anne Manteleers veel toe. Dit laat zich zien in de speelse wijze waarop ze met typografie en lettertype omgaat. Al begrijp ik daar niet altijd de meerwaarde van. Tenzij indien dat evenwichtig functioneert met wat het gedicht aangeeft. In Verbleekt verleden verbleken de woorden letterlijk totdat die bijna niet meer te lezen zijn. Het licht wordt in dit gedicht geleidelijk aan gedimd. De twee laatste regels worden hiermee bevestigd waarmee de tekst aan betekenis wint: verdwenen zijn de plaatsen van weleer/het heilige herinneren blijft.

De wonderlijke reis die ze in deze bundel onderneemt is een zoektocht naar de ander. Naar het gezicht en het gelaat (twee sleutelwoorden in dit geheel) van de ander. In letterlijke en figuurlijke betekenis. In een ‘stadsgezicht’ gaat zij op zoek ‘naar het dorp in de stad’. In nameloze voorbijgangers is zij op zoek naar die blik in een waar gelaat. Want de wereld heeft zijn onbevangenheid kwijtgespeeld. Het leven is gedevalueerd: zo gering/het leven leefbaar voor iemand die alleen/denkt aan verdwijnen zonder spoor’. Tussen hemel en aarde is ze op zoek naar haar ware zijn, tegen vervreemding in: ‘hier ben ik weer wie ik was, ooit/maar ook gisteren, vandaag, nu.

Hiermee wordt een ander thema als rode draad aangeven: memorie als onderdak. Want onttovering deed zijn werk: er is nood aan een vernieuwend heden. Nieuwe mogelijkheden en bestemmingen zijn in aanbouw. Sap zit niet vast in een ik-problematiek. Ze beschikt over veel empathie. Ieder individu heeft bestaansrecht. Ze verklaart zich solidair met bijvoorbeeld migranten. Er is aanklacht. Uit het gedicht Lampedusa: ik zag een boot verdrinken/er lagen mensen in/ze riepen om hun kinderen/aanbaden de God van het water/rondom hen bleek deze/stokdoof te zijn.

Verstilling en verwondering ontmoeten elkaar in innerlijke landschappen. Een van die landschappen is een wit blad waarop een eigen bescheiden poëtica wordt uitgeschreven: een spoor van wit papier/ligt voor me uit/ik schrijf er stil/bewandel woorden/die geen hoge toon verdragen//elk blad één zin/een brief van/hier/naar/daar.

Deze teksten zitten vol goede bedoelingen en dat respecteer ik. Maar ik vrees dat de poëzie meer dan eens uitblijft. Zeker hier en daar valt wel iets lyrisch te ontdekken. In algemene zin zijn deze gedichten echter veel te eenduidig. Vooraan staat te lezen: ‘Gedichten schrijven is schuren en schaven.’ Daar twijfel ik niet aan maar Sap houdt zich niet altijd aan haar maatstaf: er kon nog meer geschuurd en geschaafd worden. Het kon compacter, dunner, taaier. Ik schrijf dit met grote tegenzin want haar inzet is vrij van alle pose.

Soms maak ik wonderlijke reizen, Chantal Sap, fluxenberg vzw Gent, 2023, ISBN 978 94 647823 01

(Alain Delmotte)

De wereld van Bernard Dewulf


Bernard Dewulf publiceerde bij leven slechts drie bundels: Waar de egel gaat (1995), Blauwziek (2006) en Naar het gras (2018). Die drie bundels zijn integraal opgenomen in de verzamelde gedichten, uitgebreid met verspreide gedichten en museumgedichten onder de titel Licht dat naar ons tast.

In de afdeling Museumgedichten, gedichten die Dewulf schreef voor het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten waar hij in 2012 en 2013 writer in residence was, staat het gedicht Imago dat misschien wel het treffends beschrijft hoe de dichter zich tot zichzelf verhoudt:

“Iemand heeft mij goed gezien.
Ik lijk op wie ik leek.
Maar wie zien wij in de ander?
Ook na eeuwen kijken
verkijken wij ons op elkaar.”

Charles Ducal schrijft in zijn nawoord over de tuimeling die Dewulf steeds en steevast ervoer zoals hij zelf schreef in het essay Tuimelingen in het blauwe niets: “De afgrond opent zich na de omhelzing. De diepte gaapt na het geluk.”

Ducal voegt daaraan toe: “De meeste gedichten van Bernard zijn ontstaan in dat ‘blauwe niets’. Daar had hij geen ander wapen om zich te verdedigen tegen het zuigen van het zinkgat in hem dan de taal, de poëzie. (…) Het is mijn overtuiging dat Bernard dankzij de poëzie erin slaagde door de spiegel te stappen en plaats te nemen onder ons.” Al in zijn eerste bundel weet hij zijn liefde tot de taal, de poëzie, de vrouw, weet hij zijn roeping op waarde te schatten:

Poëzie

Neem een vrouw. Neem haar niet
in de woorden, vriend. In de wetenschap
van een gedicht wordt niet bemind. Hooguit
staat er berekend wat niet overbleef
van een bestaan. Neem een hoofd
en zoen het ver, ver weg van de taal.
Verschroei een schoot en hoor, de zucht
in je werkelijke oor. Ga dan naast haar
liggen, al de lege eeuwen van je zinnen
worden een zondagmiddag in haar waar.

Bernard Dewulf is de observator die met woorden zijn observaties vereeuwigt; hij verbindt de kwetsbare mens met zijn eigen dichterschap. Zo valt de dichter samen met zijn beelden:

Hart

Het diepste houd ik van hem over,
wat ik zeg verzwijgt zijn taal.
Hij draagt zijn hart in mij,
het haast mij dagelijks voort.

Wij praten en hij knikt bij nee,
hevig verkeerd. Drank zuipt hem op.
Om oude grappen lacht hij nog
de lach die ik verstop.

Later staat hij scheef
voor zijn huis en wuift altijd.
Ik rijd mij gehaast van hem weg,
hij slaapt al in mijn hoofd.

De titel van de verzamelde gedichten is de slotzin van Middelheim uit zijn bundel Naar het gras:

Hier danst een jonge vrouw
van honderd jaren al jaren op één been,
ze houdt het licht.

Hier stapt een stenen ijsbeer dagelijks
door het park
en groet vanouds de dingen.

Hier groeit uit gras een groter licht
waaruit de dingen groeien
en daaruit de stille wandelaars.

Hier groeit uit wandelaars het gras
en uit gras de dingen,
een vrouw, een ijsbeer en het zingen

van licht dat naar ons tast.”


Licht dat naar ons tast. Verzamelde gedichten, Bernard Dewulf, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2023, ISBN 978 90 254 7525 3

(Wim van Til)

11 - Scènes & Procedures


Steven Graauwmans (Antwerpen, 1972) is dichter. Bij Uitgeverij P publiceerde hij eerder de bundels Reservisten van maandag (2009) en Wachten op de bijen (2021). Op zijn website kondigt hij zichzelf aan als storyteller / speechschrijvers/ dichter e.a. Verder zegt hij: Tekenen, schrijven, lachen en grof uit de hoek komen – in casu tegen onrecht in het groot of het klein – zonder op zijn bek te krijgen. Daar draait het bij Graauwmans ook om.

De bundel is opgedragen aan Elisa, zijn dochter. Alle gedichten, zowel in Procedures als in Scènes bestaan uit één vers. Alle gedichten hebben een titel, die titels bestaan soms uit meerdere gedichten.

De reeks Procedures opent de bundel. Hier zoomt de dichter in op het dagdagelijkse. Hij observeert zijn dochter, kijkt hoe zij in de wereld staat of beweegt, de vragen die ze over diezelfde wereld stelt, droom en fantasie die zich met elkaar vermengen, de tochten die zij maken,… Opmerkelijk teder in zijn bewoordingen en verrassend in zijn beelden schetst hij een wereld tussen droom en werkelijkheid. Vragen krijgen bijzondere antwoorden en antwoorden liggen in de schaduw van vragen:

Van de val

2

Ze ziet zichzelf wanneer ik zwaarden slik –
ik zie me net te laat. Ze zal alles herhalen, de kou
het glas en de nacht uit een oud gedicht.
In haar hart ademt de beer, ze kent van de val het zweven.
Ze kleedt zich om: lange schoenen, een groene broek
en een diploma van meesterbakker. Het beest en het meisje
wachten samen, ik zie het touw.
Nu zal ze alles goed doen, dat ze niet bang moet zijn.
Het beest zal de zweep ontwijken, mijn meisje
zal weer opstaan en hopen
dat de zon echt is.

De gedichten uit de volgende reeks Scènes zoeken allerhande manieren om greep te krijgen op de procedures. De volgordes van scènes en procedures wijzigen. Ze overlappen elkaar, verdubbelen, ontdubbelen, verschuiven van meervoud naar enkelvoud. Altijd is er iemand die kijkt en luistert, iemand die blijft kijken en spreekt als het luisteren ophoudt.

Eenmaal

2

Vanuit de sofa kijkt ze ons aan
wij zijn haar publiek, juichend
om haar eeuwige jongemeisjesleven
om alles wat nog moet, alle hoop en alle helden
om elkaar geboren worden.
Hoe we ons muisstil afleren –
de stappen van een van ons.
Dit is waarover het kind vragen
zonder antwoord stelt
dit is de verte in tussen ons
gestapelde dagen.

Kunnen we kiezen? Welke waarheid overheerst? Staan we aan de zijlijnen van worstelingen tussen droom en realiteit of maken we er deel van uit, staan we op de middenstip of in een soort van strafschopgebied? Wat zijn de kleuren die de dromen aan de dagen geven?

11- Scènes & Procedures is een boeiende bundel die op elke bladzijde, in elk gedicht aantoont dat de reis en de omgeving belangrijker zijn dan het doel en de eindbestemming. De dichter blijft je meenemen in een bijzondere ‘wonderwaarlijke’ wereld.


11- Scènes & Procedures, Steven Graauwmans, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978-94-64757-17-0

(Frans August Brocatus)


105 kwatrijnen als zovele muziekjes


Antwerpenaar Max Elskamp (1862-1931) behoort tot de generatie Franstalige Vlaamse auteurs zoals Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck, die onder de noemer van het Symbolisme werden gerangschikt. Hij was zestig jaar oud als hij La chanson de la rue Saint-Paul schreef, dat in beperkte oplage verscheen in 1922. Achteraf bleek dit zijn meest populaire dichtwerk. Men beschouwt het als een ode aan de stad Antwerpen waar Elskamp zijn hele leven heeft gewoond, met als uitzondering een verblijf in Noord-Brabant, op de vlucht voor de Duitsers in 1914, en een bootreis langs de Middellandse Zee om te bekomen van een breuk in zijn liefdesrelatie met Marie de Mattis.

‘Hier in je Sint-Paulusstraat/ Deze waarin je bent geboren/ Op een mei morgen/ Bij hoge tij’. Met deze aanhef begint zijn poëtische zwerftocht die 105 kwatrijnen zal tellen als zovele muziekjes. Het is een sfeervol leesgebeuren, bevolkt door reuzen, matrozen en meisjes van plezier, begeleid door accordeons en violen. Het vertelt over handelswaar uit de hele wereld, de tabak, de wijn, de sterke drank. De zwerftocht doet een beetje denken aan de mythische Ulysses, maar dan ééntje uit Antwerpen. De tijd is er beurtelings aanwezig en afwezig. Tijdens de ‘trage uren’ wordt de tijd er ruimtelijk. Maar op de klokkentoren waar de tijd niet stilstaat ‘weerklinken kortaf de uren’. Er wordt voortdurend verwezen naar de wereld van de zee. In het bijzonder als ‘de blinkende maan’ opkomt aan de hemel en de dag verdwijnt ‘als een schip dat zinkt’.

De vertaling is van de hand van de Antwerpse auteur, kunstenares en vertaalster Lucienne Stassaert. Zijzelf beschouwt die als een waagstuk. Als zij zich bepaalde vrijheden toestaat met rijm en metrum is dit om de brontekst maximaal te respecteren. Wat resulteert in een geslaagd compromis dat inhoud en sfeer op een rake manier weet over te brengen. Dit geldt ook voor de overige gedichten die hier werden opgenomen. Pakkend vond ik de In Memoriam-gedichten, opgedragen aan Elskamps overleden vader en moeder en ook zijn zus Marie die uit het leven stapte. Ik werd eveneens ontroerd door Droeve genietingen die een existentiële in vraagstelling bevatten, in het bijzonder zijn zoektocht naar ‘de richtlijnen van (zijn) geloof’, die hij beschrijft als een ‘kompasnaald’. Bij dit alles valt, zoals de Nederlandse dichter Wim Zaal† opmerkte, de ‘drang naar zuiverheid’ op. Iets wat Elskamp er zelfs toe dreef om zijn vroegere jeugdwerk te verbranden.

Men heeft tot in 1967 moeten wachten voor een ware postume erkenning, toen uitgever Pierre Seghers, zelf een Vlaming, zijn Oeuvres Complètes liet verschijnen. Naast zijn dichtwerk, promootte Elskamp ook de moderne kunst. Dit samen met zijn jeugdvriend Henri Van de Velde, met wie hij het Antwerpse Museum van Folklore oprichtte en waar hij het resultaat onderbracht van zijn zoekwerk doorheen Vlaanderen naar objecten van de volkskunst. Deze collectie is nu in het MAS te vinden. Deze informatie en nog veel meer vindt men in deze heel verzorgde uitgave die, dank zij de vertaling – met liefde gebracht – van Lucienne Stassaert, aan deze Antwerpse dichter, de eer betoont die hem toekomt.


Het lied van de Sint-Paulusstraat en andere gedichten (La chanson de la rue Saint-Paul et autres poèmes) Max Elskamp, uit het Frans vertaald door Lucienne Stassaert, met een voorwoord van Wim Zaal, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 078-94-93138-75-9

(Francis Cromphout)

Meerval


Rogier de Jong publiceerde poëzie in Tirade, Deus ex Machina, De Brakke Hond, Ballustrada, Meander en Roer en in diverse bloemlezingen. Van hem verschenen eerder Memento (2019) en Seinpost (2021), uitgegeven door Liverse. Hij was stadsdichter van het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg en maakt nu deel uit van het Dichtersgilde Sluis. Schrijft columns voor Meander Magazine en Bühne.

Het omslagontwerp van Hans Bommeljé suggereert een onderwaterwereld van zeewier. De auteur licht op de achterzijde toe: Dit is een wereld – denk je – waar je niet boven of onder kunt staan. Hier is het stil. Wat opvalt zinkt voor het zich heeft geopenbaard en wordt dan naar een goed heenkomen gezonden. Een adequate weergave van wat de lezer te wachten staat: houvast en vertrouwdheid zijn zoek, het is hier onveilig. In het titelgedicht heet het: Onder elk oppervlak is het gevaarlijk./ Onheil broeit in de droesem van/ diepe kommen. En de dichter verzucht: Er zit niets anders op dan vlonders/ te bouwen en het gevaar onder je te/ weten zonder je erin te begeven. (Meerval) Op deze vlonders dobberen we door 51 gedichten, ingedeeld in drie hoofdstukken: Onder water, Stroomafwaarts en Aanlanden.

Een exemplarisch gedicht is Zaterdagmiddag. Als zwaardvis droomt een heggenschaar van een lelijke uithaal. Hoe zou het zijn als het toesloeg en / buurman zijn ogen uitstak. Om vervolgens een goed heenkomen te zoeken. Maar die dagen liggen achter hem. Hij troost zich met de gedachte: ... Als wilde vis was / hij waarschijnlijk al dood geweest en / opgehangen aan een muur nabij de Egeïsche zee.

Specht en boom kent daadwerkelijk een fatale afloop. Er was eens een specht die een / boom wilde kastijden. Hij haalde / er te weinig insecten uit en vond / dat de boom daaronder moet lijden. De vogel begint straffer te roffelen, komt vast te zitten, verhongert en wordt langzaam door de boom verteerd. Toen van de eik later een fust werd / gemaakt zeiden de kenners we proeven / dood en strijd en een klein vleugje / specht – wat een bijzondere toon.
In beide gedichten is sprake van een gedaantewisseling. De heggenschaar is zwaardvis, de specht wordt boom. In beide gevallen treft de protagonisten een beklagenswaardig lot. In Hoofd dreigt meteen al korte metten te worden gemaakt: Soms zou ik jou, hoofd, van mijn romp willen / trekken en zeggen dat ik helemaal klaar met je ben. // Dat ik ziek word van je gelul en je schimmen / die als palingen door de Sargassozee / van mijn hersenpan zwemmen.
Het slotgedicht Er is altijd een Ithaka verwijst naar Cheevers verhaal The Swimmer en een citaat daaruit, waarmee de bundel wordt ingeleid: Op welk moment was deze dolle streek, deze grap, dit spel, ernst geworden?

De dichter neemt loopjes met gangbare duidingen en verwachtingen. Zijn onveiligheid is frivool. Zijn speelse stijl van dichten is aanstekelijk. Je gaat speels lezen en moet de aanvechting bedwingen speels te recenseren.


Meerval, Rogier de Jong, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2023, ISBN 978 94 92519 74 0

(Will van Broekhoven)

Afbraak en vervreemding


Het geheugen van een huis
, de negende reguliere bundel van Fleur Bourgonje, staat in het teken van vervreemding. Vervreemding van huis en haard voor de bewoonster van een huis aan een kade, maar ook van bewoners in oorlogsgebieden die verjaagd worden uit hun huizen en in tentenkampen worden opgevangen. In 7 afdelingen beschrijft Fleur Bourgonje wat er met iemand, in iemand gebeurt als je huis verdwijnt.

Het begon met de bomen.
Ze waren oud, scheefgegroeid
schimmel op de schors
reuma, roest -

de sloop van het huis begon met de bomen.
Het waren er twee, een eeuwlang schaduw,
bescherming

toch de bijl erin, zaag, kapmes
vogels vluchtten hun nesten uit
naar nergens, want waar ga je heen

met wat je hebt aangesleept, opgebouwd
vervlochten, je vliegt blindelings de leegte in
zonder zich op onderkomen –

En daarna is het huis aan de beurt, met alles wat er aan herinneringen mee samenhangt. Via een vervilt tapijt uit een ver land wordt de lezer meegenomen naar tentenkampen vol vluchtelingen die alles achter moesten laten, op de vlucht als vogels die hun nest verlaten. Zelfs in het Rijksmuseum wordt de sloop manifest als associaties bij schilderijen van Vermeer die sloopbeelden oproepen, een achtervolging die steeds dieper snijdt in de vervreemding, steeds verder afstand neemt van wat verloren gaat tot aan het eind alleen de taal rest om wat verloren ging, vast te houden:

“De kunst van het leven is verder te trekken
met wat overblijft na een sloop

amper een handvol
bijna niet zichtbaar

het past in de taal
het past in een hoofd –“

Voor het zover is wordt de lezer meegenomen in wat er met het huis gebeurt. In sobere constateringen wordt de lezer meegedeeld welke effecten de sloop hebben op de bewoner van het huis. Niet alleen de sloper van het huis wordt genoemd, ook

“De tijd is een sloper die neerhaalt wat stand
hield nu eens behoedzaam dan weer met geweld
zachte duw of hamerslagen, recht in de ogen zien
of in de rug aanvallen, pauwenveer
of drilboor.

Een slopende mens is handlanger van de tijd.”

Zo valt alles samen: herinneringen, beelden op het netvlies, voorwerpen die uit hun bestaan gehaald zijn, bewoners, vluchtelingen, vogels. Vervreemd van hun omgeving. Het geheugen van een huis vertelt een herkenbaar verhaal dat vroeg of laat iedere lezer confronteert met verlies, met gedwongen loslaten.

“Stronken krijgen na verloop van tijd twijgen.
Uit opgehoopt puin groeit geleidelijk mos.

Vogels weten hun weg terug te vinden
paren, gaan wild met de vleugels tekeer
de groene parkiet strijkt neer in een boom
van de buren, de ekster valt aan
op wat liggen bleef in de tuin:
koperen handvat, oorring, sleutelbos –

De weg terug vinden is gegeven aan dieren.
Mensen schikken zich zoekend in hun lot
gaan op de tast naar wie of wat wegviel
kijken, voelen, betreuren, pas daarna denken ze
dat verdergaan beter is dan teruguit
of stilstaan

loslaten beter dan het geheugen op slot.”


Het geheugen van een huis, Fleur Bourgonje, Uitgeverij Magonia, Utrecht, 2023, ISBN 978 94 92 241 559

(Wim van Til)


De donkere kamer


Annemarie van Buuren (1961) zoekt in haar werk de grenzen van fotografie op. Van klassieke fotografie met moderne camera’s tot experimenten met oude camera’s. Voor deze bundel werkte ze veel met een houten droge-plaat camera uit 1880. De papieren negatieven en de ongecorrigeerde lenzen van deze antieke camera geven beelden een extra dimensie: ze gaan niet langer alleen over ruimte, maar ook over tijd. Ze won met haar fine art fotografie internationale prijzen en eervolle vermeldingen.

Aly Freije (1944) bracht haar jeugd door in de Oost-Groninger Veenkoloniën. Grensganger zijn en tussen de regels het leven met verlies en het niet-gezegde bovenhalen is steeds de inzet van haar schrijven. Haar verbondenheid met het landschap speelt daarbij een eigen rol. In 2008 ontving zij de Duitse Freudenthalprijs voor Nedersaksische literatuur. Bij In De Knipscheer verschenen: Door het vanggat (poëzie, 2016), De vloeivelden in (novelle, 2018) en Een engel aan de deur (poëzie, 2021). Bij Uitgeverij kleine Uil verscheen in 2009 de dichtbundel Wondpoeier Groningstalige poëzie.

De titel De donkere kamer is al een expliciete verwijzing naar de fotografie. Het gebruik van het lidwoord ‘de’ maakt het nog nadrukkelijker. De bundel bestaat uit drie cycli: Vliegoefeningen, Luchtacrobaten en Grondwerk. Elke cyclus begint met een zwart-witfoto en sluit af met een paar zwart-wit-foto’s. De gedichten hebben geen titels maar ze zijn genummerd. Respectievelijk van 1 tot en met 8, 1 tot en met 5 en 1 tot en met 8. De afdrukken van de foto’s zijn suggestief en bieden voldoende contrasten. Altijd een waagstuk maar in deze een waardevolle meerwaarde.

In Vliegoefeningen zijn engelen en vogels veelvuldig aanwezig. Ik registreer: een betrapte engel, een lichtvogel, krijgt een engel aan de deur, zeilt de engel, sopt de engel de duinen in, een aalscholver, een adelaar, de engel komt met de pakkettenman,… Het geeft aan de vliegoefeningen een andere dimensie en het koppelt ook de vanzelfsprekendheid hiervan los. Een paar fragmenten:


ook de gevleugelden gaan gebukt
achter hun ruggen branden bossen
opent zich de permafrost, overlopen zeeën hen
vluchten miljoenen vogelvoetjes over slik


de rivier schuift de aarde omhoog
haalt de hemel neer
bomen stromen met stammen
die geen einde nemen
….

De cycli Luchtacrobaten en Grondwerk openen met een naaktfoto. Hierbij krijgen natuur en landschap een andere betekenis: er is een plek voor landschap in ons maar ook omgekeerd.

In de laatste strofe van gedicht vijf uit de cyclus Luchtacrobaten besluit de dichter:


een dichter moet als een fotograaf
de donkere kamer in om aan het licht
te brengen, verlies een grond te geven
maar beelden eenmaal surplace gezet
tonen ook voorbijgaan aan

Hier vloeien fotograaf en dichter in elkaar. Eén van de krachten van de bundel is dat de gedichten geen beschrijvingen van de foto’s zijn maar dat zij een bijzondere symbiose aangaan. Het beeld vult de woorden aan en de woorden geven ‘kleur’ aan de beelden.


De donkere kamer, Aly Freije / Annemarie van Buuren, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2023, ISBN 978 94 93214 11 8

(Frans August Brocatus)

ik een hond was / en bitter / en beet


Laat ik met de deur in huis vallen: Simone Atangana Bekono heeft met Marshmallow een geweldig vervolg gegeven aan haar debuut hoe de eerste vonken zichtbaar waren (2017).

De bundel bestaat uit vier afdelingen die worden voorafgegaan door een gedicht met de spottende titel UHH,,,I AM SORRY I KNOW NOTHING OF FORM!! Waarna de dichter aantoont dat vorm een wezenlijk bestanddeel is van haar poëzie. In het gedicht aaneenschakeling (blz. 45-48) wordt dat manifest: het gedicht is in drieën gerekt / verdeeld / gesneden waardoor er als het ware drie 'stemmen' ontstaan. En laten dat nu net de stemmen zijn die in deze bundel aan het woord komen: de hond, de vrouw zonder hoofd en hun gezamenlijk alter ego.

Dat klinkt wellicht ingewikkeld, maar gaandeweg de bundel worden die gesplitste rollen steeds zichtbaarder / voelbaarder / helderder.

De eerste afdeling bestaat uit het gedicht terra waarin een decor wordt geschetst van kleine gemeenschap ('straatkittens') van verschoppelingen die agressie en minachting oproept. Maar waar ook sprake is van een geheel eigen wereld

het sneeuwde een wit laken op dat circus
trok vacuüm zodra het rampampam
van trommels en voeten begon
het dempte elke handklap alle kreten

En daarna vindt het 'spel' plaats van de identificatie / verstrengeling / personificatie. Zoals in het gedicht nomen est omen:

ik weet het niet meer – of je bestond
en als wat dan ja wie was
je wat als ik je langs de weg gevonden had zoals je nu?
een kreupele hond vindt een uitgewoond beestje

en wie was ik dan – of ik dan
ja wat? een kapot scharnier in je deur?”

Je weet inmiddels dat er sprake is van een verbroken relatie die zelfs voelbaar, leesbaar is in de teksten. Je wordt deelgenoot gemaakt van de twijfels, van de voorkeuren, van de keuzes die de dichter heeft (weergegeven door die Duitse komma: /), zonder dat je merkt wie van de drie “personages” het meest lijkt op de dichter:

“dit is de verkeerde kamer
dit is niet de plek waar het gebeurde
komkom dit is niet de plek die ik bedoel

[…]

komkom
komkomkom

dit is niet de kamer
je weet heus wat ik bedoel”

Simone Atangana Bekono bespeelt met beelden, woorden en perspectieven de leeservaring en manipuleert gericht / doelbewust de lezer met gedichten die bij wijze van spreken stuk voor stuk tegen de muur worden gesmeten die is opgetrokken tussen de personages.

Ondertussen lezen we wat de vrouw zonder hoofd overkomen is:

“daar waar jij me greep terwijl ik danste
stonk het inderdaad naar spuitverf
verschaald bier en woest blazende woofers
shit bonkte zo hard dat mijn shirt omhoog vloog
roffelde tegen mijn kop”

Na dat gedicht aaneenschakeling volgt expliciet wat er gebeurd is met dat alter ego:

“nu ik geen hoofd meer heb
is de pijn ook weg
ik kan rustig visie
verruilen voor spektakel

laag-bij-de-gronds plezier”

Maar dan ben je er echt nog niet, lezer.
Het avontuur gaat verder en verder.
Een heerlijke bundel!


Marshmallow, Simone Atangana Bekon, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2024, ISBN 978 90 295 25020

(Wim van Til)


Dogger


Aschwin van den Abeele (Westdorpe, 1971) is auteur van poëzie en korte verhalen. In 2023 debuteerde hij met de gedichtenbundel Dogger bij uitgeverij Liverse. In hetzelfde jaar verscheen zijn tweede bundel Er zit geen magie in zomaar zien, waarin hij alle gedichten bijeenbracht die hij als stadsdichter van Middelburg schreef, in de jaren 2022 en 2023. Hij was tevens mede-auteur van het eveneens in 2023 verschenen cahier Gerard von Brucken Fock – het vergeten dubbeltalent. Publicaties van zijn werk verschenen in verschillende literaire tijdschriften en in Nederlandse en Belgische bloemlezingen.

Dogger is verdronken land. In de loop van vele eeuwen is Vlaams en Zeeuws kustgebied op de zee gewonnen, prijsgegeven en herwonnen en opnieuw overspoeld. De binnenkant van de omslag bevat een indrukwekkende aaneenrijging van plaatsen die ooit bij storm en springvloed werden weggevaagd. Ze leven voort als topografische aanduiding van polders, kreken buurtschappen, gehuchten en industrieterreinen, soms ook wel als hedendaagse woonplaats of gemeente.

De dichter liet zich als kind van Zeeuws-Vlaanderen niet verleiden tot historische of landschappelijke nostalgie. Hij laat Dogger op zich inwerken, wat tot ervaringen leidt die in gewone taal, met zijn vertrouwde idioom en grammatica niet te beschrijven zijn.
zak je blik te gapen bij / pak je oog te kijken gaan /snipper mus in grijze vlucht / ga naar achter vogellucht / vang de grond die wellen wil / gaap het snap in geeuwigheid (Zien).
Of: wie zei dat de wereld van droogte is / water, de zijden pij, verbergen moet / voile waar doorheen de grond? (Terra Maris 1)

Door de eindeloze herhaling van wat geweest is en telkens opnieuw gebeurt, zijn heden en verleden inwisselbaar geworden en is er geen ordening meer van tijd, in de vorm van een geheugen. Taal krijgt er geen vat op.

niets zo lachwekkend als de zekerheid / van het groot gebaar dat ik kijken noem // waar de ogen geloven / bewegen voor bewijzen zorgt / en groen gevonden wordt in elke kleur // zo het keer op keer voor unicum speelt / zit er geen magie in zomaar zien // iedere spiegeling is schendbaar / is wat er bijna niet is (Glimmer)

Na te hebben rondgedwaald in een fascinerende wereld die enerzijds herkenbaar is, anderzijds moeilijk te vatten, komt de dichter bij zichzelf uit en is ‘Dogger’ verpersoonlijkt, ‘De Dogger’ geworden.
de Dogger ontwaakt en wrijft zich de ogen uit / het begin, dat deze dag toch is, komt voort / en stelt het land gerust // na vele eeuwen weet hij het wel: niets houdt vorm / maar de lucht is nu / en het nu zijn de mensen / en deze mensen ben ik (De Dogger)

En in het slotgedicht heet het:

in de Dogger benoemd / kiest naam een bodem / schetst herkenning / en plaatst me hier (Zo ik uitkwam)

In goede poëzie krijgen dingen de taal die ze verdienen


Dogger, Aschwin van den Abeele, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2023, ISBN 978 94 92519 61 0

(Will van Broekhoven)

Voor mijn lieve wandelaar


Dichteres en schrijfster (van verhalen, liedteksten en toneelstukken) Marga Kool is vooral bekend door haar publicaties in het Drents. In 1980 verscheen haar succesvolle Drentstalige poëziebundel Achter oen ogen, in 1983 gevolgd door Op-eschoond. Zij publiceert evenwel ook in het Nederlands, wat aanleiding gaf tot tweetalige bundels (Drents en Nederlands) als Hoogspanning (1987) en Kleine kathedraal (2000). Zeventien jaar na haar roman Een kleine wereld (Terug naar het dorp van mijn ouders) (2006) verschijnt een nieuwe dichtbundel: Voor mijn lieve wandelaar, met naast nieuw werk een keuze uit al eerder verschenen Nederlandstalige poëzie en gedichten vertaald uit het Drents. Gegroepeerd rond zes thema’s, waaruit we telkens een kort fragment lichten:

1.
Op vrouwenvoeten. Uit Kind: In het morgenlicht wil het ontwijken/ fluistert: je hebt me nooit gevoed/ ’t vervaagt, ik kan niet meer/dan kijken// bij het wakker worden/ is er bloed.

2.
De wereld. Uit Kamp: alleen de wereld en een meeuw/ en overal om ons heen oorverdovend/ de schuldige stilte.

3.
Het landschap lezen. We leerden van water het landschap lezen/ hoe het van hoog tot laag verandert,/ zoals het leven tastend door de tijd meandert.

4.
De verhalen. Uit Na de zondvloed: Proef met je vingers de smaak van mijn aarde/ winterlang heb ik op warmte gewacht/ stapel het hout in de wind om te drogen/stook me een huizenhoog vuur vannacht.

5.
Seizoenen. Uit Oktober: Ach, liefste, ze halen de koeien de berg af,/ zouden wij nu dan ook maar niet voetje voor voetje?

6.
Voeten moe. Uit Winterbos tegen wandelaar: Duister mijn wolvenpad, heimwee/ naar sneeuw die warmen kan,/ wat schrale troost/ als ’s avonds aan mijn randen/ ergens een buitenlicht gaat branden.// Hoor, in de verte huilt de dood.

“In de bundel wordt het leven beschreven als een wandeling. Niet alleen een wandeling door landschap of tijd, maar ook door mijn werk,” vertrouwde Marga Kool de luisteraars toe in een interview in het Radio Drenthe-programma Cassata.

De gedichten over wandelen langs water hebben een link met haar vroegere baan als dijkgraaf, een functie vergelijkbaar met die van burgemeester in een gemeente. Een dijkgraaf is in Nederland voorzitter van een waterschap: een (regionaal) overheidsorgaan dat bestuurlijk verantwoordelijk is voor, of belast is met het waterbeheer in een bepaald gebied.

In het voornoemde Cassata-interview zei de dichteres dat het met een Drentse bundel lastig kan zijn om een groter publiek te trekken, lastig als je je wilt meten met andere Nederlandstalige dichters: "Ik wil weten of mijn werk de toets der kritiek kan doorstaan als het niet opgehangen wordt aan een soort Drentse beweging." Daar hoeft niet aan getwijfeld te worden: vrij toegankelijke thema’s als liefde, weemoed, het landschap, de natuur, vergankelijkheid, vrouw zijn, kinderen en maatschappelijk engagement worden verwoord in gedichten die al eens durven baden in een mysterieuze sfeer en in die combinatie ligt meteen ook de kracht van de poëzie van Marga Kool.


Voor mijn lieve wandelaar, Marga Kool, Uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2023, ISBN 978 94 93323 16 2

(Roger Nupie)

De wondere wereld van Wigman


De nalatenschap van Menno Wigman, die op 1 februari 2018 overleed, bevat geen geheimen meer nu een schat aan wetenswaardigheden, vroege gedichten en andere teksten ontsloten is in de ultieme ‘boekenkist’ die de titel De wereld van Wigman meekreeg. De schatgravers zijn onder de bezieling van samensteller Kiki Coumans aan de slag gegaan om de bouwstenen van Wigmans oeuvre aan het daglicht bloot te stellen.

De achterflap spreekt van een goudmijn voor de Wigmanliefhebbers, en dat zijn er ongetwijfeld heel veel. Want Menno Wigman was een van de belangrijkste dichters van zijn tijd, en dan doel ik op de laatste 30 jaren voor zijn dood.

Coumans noemt hem in haar inleiding ‘niet alleen breed gewaardeerd -toegankelijk, tijdloos en toch modern-, hij viel ook op omdat hij zo volledig en vol overgave dichter was.’ Zij begint haar inleiding met een anekdote: als scholier wordt Menno geïnterviewd over zijn beginnend dichterschap door Boudewijn Büch die hem bezweert dat hij er zijn geld niet mee zal kunnen verdienen. Op het eind van de inleiding bewijst ze het ongelijk van de interviewer: ‘dichten werd wel degelijk Wigmans broodwinning. Maar veel meer nog dan dat zijn daadwerkelijke levensinvulling.’

Het eerste hoofdstuk is vervolgens gewijd aan de bibliotheek van Wigman; welke boeken stonden er op de planken, waar hield de dichter zich mee bezig, wie waren zijn favoriete auteurs en wat vertellen de boeken over Wigman als mens en dus ook als dichter. Uit het totale boekenbezit heeft zij er zo’n 800 geselecteerd die bewaard moesten blijven en die zich nu bevinden in de archieven van het Literatuurmuseum. Daaronder natuurlijk bundels van de ‘gedoemde dichters’ Graaf de Lautréamont, Baudelaire, Rimbaud en natuurlijk ook Oscar Wilde.

Coumans wijst op aantekeningen, onderstrepingen en notities in veel boeken; Wigman stopte veel papiertjes tussen de pagina's en hij maakte regelmatig ezelsoren, wat het beschouwen van zijn interesses mogelijk maakt. Haar conclusie is de volgende: “Wigmans boekencollectie is voor kenners en liefhebbers van zijn werk als een tuin waarin je rondloopt tussen diverse, maar vertrouwd ogende, specifiek gekozen en vaak aan elkaar verwante planten. De thema's gaan een duidelijke verbinding aan met elkaar en met zijn werk (en zijn leven). […] Haast al het werk dat hij las, is van hoge kwaliteit, maar de unieke ‘vingerafdruk’ die ontstaat door het geheel brengt je dichter dan wat ook bij wie Menno Wigman was. Zijn boeken zijn zijn ware portret.”

In de volgende hoofdstukken gaat zij nader in op de jonge dichter, op de bundeltjes in eigen beheer en de tijdschriften die hij volledig vulde en op zijn pseudoniemen. Dat hoofdstuk bestaat bijna in zijn geheel uit illustraties van omslagen en inhouden, foto’s en bijdragen aan schooluitgaven. Een lust voor het oog, een paradijs voor de zoeker. Dat concept wordt vervolgd in het hoofdstuk over de muziek die eveneens en belangrijke rol speelde in zijn leven. Hij speelde in diverse bandjes en was een fervent drummer. Vrouwkje Tuinman, Willem Thies en Rob Schouten schreven een essay over diverse aspecten van zijn poëzie. Het geheel biedt dus een prachtig uitzicht op die wondere Wereld van Wigman.

De wereld van Wigman, Kiki Coumans (samenstelling), Uitgeverij De Weideblik, Varik, 2023, ISBN 978 90 777 67 955

(Wim van Til)

De diva die ge zijt


Haar debuutbundel Loopgravenonderbreking werd meteen opgemerkt en kon rekenen op lof in Poëziekrant. Sarah Wagemans belandde prompt op de sofa van Winteruur, het 10 minuten programma dat sinds oktober 2015 in het najaar wordt uitgezonden op Canvas en waarbij Wim Helsen zijn gasten vraagt om een tekst mee te brengen die voor hen een bijzondere betekenis heeft, hen inspireert of raakt. Haar gedichten doken ook op tijdens betogingen, solidariteitsfeesten en herdenkingsdagen voor het verzet tegen de nazi’s.

Sociaal engagement troef, en dat is ook zo in haar tweede bundel, De diva die ge zijt. De bundel opent met een citaat van Virginia Woolf uit A Room of One’s Own: Have you any notion of how many books are written about women in the course of one year? Have you any notion how many are written by men? Are you aware that you are, perhaps, the most discussed animal in the universe? en sluit af met een Dankwoord: aan alle sisters/ die met steil haar/ die met krullen/ die met baard/ en die zonder// à bas le patriarcat!

Daar tussenin 46 titelloze gedichten die gewoon een nummer meekregen. Liet het citaat en het Dankwoord al enige feministische sympathieën vermoeden… welnu de dichteres is evenzeer betrokken bij het lot van migranten, asielzoekers en tout court de kleine man (opgehitste moegetergde/ mensen zonder plank/ voor hun broden) in een wereld en maatschappij waar het onrecht welig tiert: dit is voor de gebrokenen/ de verdrietigen/ de razenden. Uit gedicht 13: voor de meute zonder richting/ zonder zwaard en zonder moed. Uit gedicht 28: vrijheid kan maar vrijheid/ zijn wanneer een ander/ ook mag blijven leven.

Shireen Abu Akleh, de Palestijns-Amerikaans journaliste, wordt herdacht in gedicht 32: getroffen door een kogel/ hij vloog zomaar wat losjes/ in het wilde westen rond// fladderend gelijk/ een doodskopvlinder/ van bloem tot bloem/ tot alle bloemen de kop/ verweesd lieten hangen// daar trof de vlinder/ doorboorde dat kleine/ stukje huid, schedel/ en dan hersenen/ iedereen wist/ deze kogel was/ geen vlinder maar/ voorbedacht met rade// laten we een gedrocht/ een gedrocht noemen// kogels worden afgevuurd/ vlinders vliegen vanzelf.

De dichteres verwoordt haar empathie, haar engagement in spreektaal zonder verdere poëtische opsmuk. Mochten de sceptici dit proces al te gemakkelijk, al te eenvoudig vinden - de gedichten van deze ‘chroniqueur van het gewone leven onder het late kapitalisme’, vaak met enig tongue-in-cheekgehalte, komen ook zonder enige franjes binnen bij de lezer, die voor een keer geen geoefend en doorwinterd poëzielezer hoeft te zijn: niet alles behoeft/ een vertelling/ gewoon vertellen/ volstaat om een ton/ waanvoorstellingen/ van mist ontdaan/ te krijgen, eindelijk.

dromen van een wereld/ die al dood is, alleen/weten we dat nog niet. De diva die ge zijt van Sarah Wagemans brengt die wereld als een aanklacht in kaart en dat biedt tevens een kleine remedie tegen dat besef.


De diva die ge zijt, Sarah Wagemans, Mammoet - Uitgeverij EPO vzw, Berchem, 2023, ISBN 978 94 6267 462

(Roger Nupie)

Sterke schoenen


Vera Steenput publiceerde afgelopen jaren gedichten op meerdere platforms en debuteert nu bij uitgeverij De Zeef met de bundel Sterke schoenen. De omslag toont het silhouet van een vrouw tegen een achtergrond van laaiend vuur. Het inleidend citaat van Leo Tolstoj luidt: Het verbazingwekkende is, dat de ganse maatschappij niet in opstand komt op dat woord: ‘oorlog’. Kaft en citaat kondigen onheil aan en dat zal de lezer ruimschoots ten deel vallen, zij het ingebed in een betrekkelijk rustige aanloop en introspectieve afloop. De bundel bevat vijf hoofdstukken:  Onverdachte tijden, Voortekens, Brandhaard, Wederopbouw en Nalatenschap. Een herkenbare cyclus, die onwillekeurig doet denken aan de levensfasen van een mens.

Het eerste hoofdstuk weerspiegelt gebeurtenissen uit het leven van alledag, veelal beschouwd met ironie, verbazing of verbittering. We tinderen want wie niet waagt, niet wint. / De facebookvrienden duimen allemaal. / Voor hen die naast ons wonen zijn we blind. (Koning Eenoog)

In het tweede hoofdstuk groeit de verontrusting. Er lijkt een oorlog op komst. Twee gedichten beschrijven voorzorgsmaatregelen die kennelijk nodig zijn: Je hebt stil alarm, / sirenes binnen / sirenes buiten / en twee rottweilers met dodelijke bijtkracht. // Je bouwt een meldkamer, een paniekkamer / en een schuilkelder. (Maatregelen 1)

In het derde hoofdstuk is het dan goed raak. Lees: De stamp tegen de deur / de eters verstenen / de maaltijd valt in stukken / de vloer als strijdtoneel / het vleesmes verandert / van gebruiker (Inval). Of: De Alomtegenwoordige verklaart: / van stad naar stad, van steeg tot steeg / van huis tor huis / roken we ze uit / de wezels, de angsthazen, de wespennesten (Landmacht).

In hoofdstuk vier, als de oorlog is uitgewoed, herpakt men zich. Deze morgen sta ik op / en klop het stof uit mijn kleren, / de veren van de orgelkar / kriepen door de straten, / ik stuur onverstoord / de stervelingen tegemoet / alsof er niets was gebeurd. (Bevrijdingsdag) Hier komt de dichter, nationaal kampioen orgeldraaien, zelf even in het stuk voor als een regisseur die zich een kort moment vertoont in haar eigen film.

Nalatenschap, tenslotte. De nieuwe generatie ontvangt de kwetsuren en de wijsheid die het aan een angstige en geweldadige periode heeft overgehouden. Het is mij overkomen / Nu worstel jij met mijn erfenis, / bent een kind van mijn rekening. / ….. // Vandaag schenk ik jou een jurk / met schouderstukken van titaan, / weerhaken en ogen, / gladgestreken plooien // en daarbij sterke schoenen / zodat jij nooit moet zeggen: / Ik ook. (Aan een dochter)

De bundel sluit af in serene sfeer. Het laatste huis moet wortelen / aan het einde van een straat / geplaveid met zachte woorden / omzoomd door fluisterpopulieren. (Waar je wil wonen voor je doodgaat)

De dichter bewijst met deze bundel hoe raak poëzie kan zijn die ontdaan is van iedere vorm van rijm. Haar taal is compact, strak bemeten, doeltreffend en niets ontziend. Vooral in het van geweld beladen derde hoofdstuk moet je als lezer sterk in je schoenen staan.


Sterke schoenen, Vera Steenput, De Zeef, Gent, 2023, ISBN 978-94-64757-06-4

(Will van Broekhoven)

Langzaam voorovervallen


Alja Spaan (º 1957) is een bezige schrijfbij. Vanaf haar elfde schrijft ze dagelijks poëzie en/of proza. Haar huis in Alkmaar werd Atelier9en40. Tot 2013 organiseerde ze daar kunst- en poëzieprojecten. Onder die naam gaf ze anderen en zichzelf uit. Ze maakte naam door de Turing Gedichtenwedstrijd 2015. Daarnaast organiseert zij Reuring, een taalplatform in Alkmaar. Zij is voorzitter, coördinator en redacteur bij het literaire e-magazine Meander en ook verbonden aan het Dagboekarchief. Bij de Eenzame Uitvaart is zij bestuurslid en een van de dichters van dienst.

De titel van haar nieuwe gedichtenbundel Het langzaam voorovervallen duikt op in het gedicht afgesloten geheel. Een fragment:

Bloemen, zei hij de prachtigste bloemen, bloemen zoals je die
niet hier op aarde ziet. En dat hij zich niets kon

herinneren van het langzaam voorovervallen en wegraken maar
dat zijn buurman had gezegd dat het met

een bons ging en een gekraak. …..

…..

In coronatijd las Alja van januari 2019 tot januari 2021 wekelijks voor in een zorginstelling voor ouderen. De jongste luisteraar was 72, de oudste 101. De gedichten zijn in deze bundel opgenomen. Eerst verschenen ze op haar weblog. De titels van de gedichten kwamen altijd uit de log van de vorige dag en werden voor de volgende morgen alvast geplaatst alvorens de tekst geschreven werd.

Het citaat aan het begin van de gedichtenreeks is meer dan treffend en indringend verwoord voor wat er volgt:

Als ik naar haar
informeer, blijkt ze mevrouw D. te heten en nooit

deelgenomen te hebben aan welke activiteit dan ook. Behalve
die van het wachten, dromen en verlangen naar

de man die altijd, zo zei ze met een lach, dwaalde in haar tuin
maar toch echt geen verstand van bloemen had.


(uit: als in een rekensom)

De bundel is opgedragen aan mevrouw de B., mevrouw V., de heer S. en alle anderen van de voorleesgroep.

Door de personages in haar gedichten geen namen te geven maar ze met initialen te benoemen: mevrouw V., meneer D., mevrouw de B., de heer T., …. verkleint ze de afstand voor de lezer op een subtiele wijze. Iedereen kent wel een mevrouw V., een meneer D. en ga zo maar door.

Alle gedichten zijn op dezelfde manier opgebouwd. Na twee regels volgt telkens een witregel (waarin evenveel gebeurt als in de voorgaande regels). Zeven x twee regels en soms komt er na die reeks nog een woord achter: Sinterklaas,… natuurlijk,… Verrassend door hun toevalligheid.

Het is de grote kracht van Alja Spaan om in het kort bestek van een gedicht een (levens)verhaal te vertellen en daarbij de spanningsbogen, eigen in poëzie, te gebruiken. De ademhaling van de beschrevenen is vaak hortend en piepend. De witregels zorgen (letterlijk) ook voor adempauzes. Het langzaam voorovervallen is een traag proces dat zij met grote accuratesse niet beschrijft maar inschrijft. Het zijn juweeltjes uit blikken dozen waarin we onze levens bewaren.


Het langzaam voorovervallen, Alja Spaan, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978 94 64757 09 5

(Frans August Brocatus)


Zonde van het leven


Etienne Colman publiceerde bij C. de Vries-Brouwers reeds vier dichtbundels: Façades (over de schone schijn en pijn in relaties, 2013), Loopgraf (gedichten over de Eerste Wereldoorlog, 2014), Laos in spreidstand (de dichter trekt al een aantal jaren naar Laos om er Engels te onderwijzen, 2017) en Blijf van mij - tussen graat en schub (volgens Jos Daelman ‘het archief van een liefde’, 2021).

Zijn nieuwste bundel, Zonde van het leven, is opgedeeld in zes cycli: Ik loochen wat ik pleeg, Ik begeer maar wijsheid, Weinig wat ik doe ben ik, Ook ik ben ongelijk, Aan leven ga ik dood en Wat ik liefde noem. Binnen deze cycli zijn ook nog kleinere cycli vervat. Dat levert een bundel op die best lijvig is. Na een citaat van Percy Bysshe Shelley: (‘Poets are the unacknowlegded legislators of the world.’) volgen maar liefst 68 gedichten!

Het gedicht op de achterflap, Zonde van het leven, 3 Halte, is meteen een schot in de roos voor wie van krachtige, weinig ontziende poëzie houdt: Ik vertaalde mijn verleden naar het heden vals, verschool me/ in de regel in het kreupelhout van gewetenloos begeren. De/ momenten heb ik slecht besteed. Ik was gewoon. Ik was soms/ weinig meer dan een vermoeden. (…) Elke stop wordt woordeloos en droog. En veel te kort./ Zonde van het leven.

In de cyclus Ik loochen wat ik pleeg neemt hij het dichterschap onder de loep: (…) De taal is niet van hen./ Ze lenen haar van ver, gebruiken ongevraagd, verraden/ licht, ze spreken fel en schreeuwen goed// gesneden van de tongriem en vol zand de mond// in de woestijn. Ze zijn weerbarstig, bieden geen houvast./ Ze haperen en wankelen mee. Enige relativering is de dichter ook niet vreemd: (…) Ook ik berust/ in de gedachte dat ik door mijn poëzie het leven/ van mijn éénenvijftig lezers nog ondraaglijker heb gemaakt./ Beter hadden dichters een gedegen vak geleerd. Poëzie// is geen safe seks.

Ook nu zijn er gedichten over de liefde - in een laatste cyclus Wat ik liefde noem - evenzo sterke gedichten over de dood van zijn vader (Nog even 1 & 2) en gedichten waarin zijn engagement doorschemert: (Voor Oostende 1) Troost te koop: Voor de hopeloze die het licht schuwt van de stad,/ voor al de sans-papiers die schuilen onder struikgewas/ en halve muren van graffiti, op hun voorhoofd sporen/ van het leven door te veel afscheid afgebroken. (Voor Oostende 2) Leopold II: Als hij ooit van zijn sokkel is/ Gehaald, vergeet hem, wis hem maar/ Voorgoed, de klootzak, de barbaar.

Op de binnenflap vermeldt Guy van Hoof onder meer de ‘eigengereide interpretatie van de werkelijkheid’ van Colman én: “Hij schrijft ongenadig. Dat levert eerlijke, heerlijke poëzie op”. Dat kunnen we alleen maar beamen en dat Colman dat weer eens bewijst in een stevige bundel als deze is een zeer te waarderen prestatie!


Zonde van het leven, Etienne Colman, Uitgeverij C. De Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2023, ISBN 978 90 6174 447 4

(Roger Nupie)

Weerloos tegenover alles


Victor Emanuel van Vriesland werd op 27 oktober 1892 in Haarlem geboren, hij stierf in Amsterdam op 29 oktober 1974. In de jaren ’30 van de vorige eeuw ontwikkelt hij zich tot een vooraanstaand literator en werkt hij mee aan diverse literaire kronieken. Als dichter debuteert hij in 1909 met gedichten in De Nieuwe Gids, zijn eerste bundel verschijnt in 1929: Voorwaardelijk uitzicht.

In 1939 verschijnt de eerste versie van het eerste deel van zijn Spiegel van de Nederlandse poëzie, het werk waarmee hij breed aanzien verwierf. Het tweede deel verschijnt in 1953. Dan begint ook de periode dat zijn ster alom schittert. Hij wordt voorzitter en adviseur van diverse organisaties en ontvangt de ene onderscheiding na de andere. Zijn verzamelde gedichten verschijnen in 1968, zijn laatste bundel, Bijbedoelingen, in 1972 ter gelegenheid van zijn tachtigste geboortedag.

Victor van Vriesland wilde in zijn jonge jaren vooral een romantisch dichter worden, zijn eerste verzen schrijft hij als tienjarige; hij laat ze zijn broer lezen die daarmee zijn eerste lezer wordt. De relatie met zijn broer speelt een belangrijke rol in zijn leven.

In deze drie alinea’s zijn evenveel rode draden genoteerd die in de biografie van Victor van Vriesland verder worden verwerkt tot een samenhangende deken die het leven van deze dichter-literator uitstekend dekt. Daarbij worden ook de (vier) vrouwen met wie hij trouwt, geportretteerd in al hun tragiek. Dat is zeker het geval met zijn eerste vrouw, Marie Huguenon Dumittan. Een huwelijk dat kinderloos bleef; Marie sterft in 1931 na een lange periode van depressies. Ook het huwelijk met Tonny van der Horst blijft kinderloos. Zij scheiden in 1946, waarna Van Vriesland trouwt met Anneke Baan, die moeder wordt van hun twee kinderen. Ook dat huwelijk houdt geen stand, in 1951 scheiden zij. Tenslotte trouwt hij met Adrienne Canivez.

Hoe deze lijnen doorheen het leven van Van Vriesland een grote rol spelen, wordt helder in het boek dat Rob Groenewegen over Victor van Vriesland heeft geschreven. Weerloos tegenover alles leest als een zorgvuldig gecomponeerde roman, boeiend, pakkend geschreven. Het volgt het leven van de man die jarenlang het literaire leven in Nederland beïnvloedt met zijn kritieken, zijn adviezen en toch ook zijn gedichten. Het behandelt de tragiek die zijn leven beheerst heeft: het verlies van het familiekapitaal door de beurskrach van de jaren ’20 en ook de Tweede Wereldoorlog die hem dwingt tot een vlucht die hij eigenlijk niet wil maken. Het geeft ook duidelijk weer welke invloeden Van Vriesland onderging en welke vriendschappen voor hem onontbeerlijk waren.

Rob Groenewegen geeft Victor van Vriesland de plaats terug die hij in de literaire geschiedenis van Nederland verdient. Een plaats die hij ooit innam en jarenlang behield, maar die in ‘onze tijd’ langzaam maar zeker naar de vergetelheid dreigde te verschuiven. En hij doet meer dan dat, hij schildert een man met ambitie, die belezen is, over een imponerend netwerk beschikt en worstelt met een gezinsleven, met een liefdesleven. Een man die langzaam maar zeker uit de woorden in het leven stapt.


Weerloos tegenover alles, Rob Groenewegen, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2023, ISBN 978 9045 020 525

(Wim van Til)


Op zoek naar Maurice Gilliams


Een verrukkelijk boek is Het is een vlakte waar geen moeders wonen – Op zoek naar Maurice Gilliams van Hans Kleiss. Voor wie niet vertrouwd is met leven en oeuvre van deze monumentale Antwerpse dichter (Ik herlees zijn poëzie regelmatig), essayist en prozaschrijver (Het bekendste boek van hem is vermoedelijk nog steeds Elias of het gevecht met de nachtegalen) is dit een puike gids, en voor wie Gilliams en zijn werk geen terra incognita zijn een fijn feest van herkenning. Hans Kleiss, die zich al decennia in Gilliams specialiseert en ook een bijzonder aanbevelenswaardige website onderhoudt, verluchtte zijn boek uitgebreid met vele interessante illustraties.

Hans Kleiss’ Het is een vlakte waar geen moeders wonen – Op zoek naar Maurice Gilliams is ook een leerzaam boek. Zelfs voor bewonderaars van Gilliams, als uw dienaar, die in de buurt wonen waar ook de man die in 1980 de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren ontving zijn woning had. Zo kom ik quasi dagelijks door de Lange Gasthuisstraat, waar baron Maurice Gilliams van 1960 tot zijn dood in 1982 op nummer 13 een appartement op de vierde etage had. Van Hans Kleiss steek ik op, er staat ook een fraaie foto van in zijn boek, dat er vroeger in de Lange Gasthuisstraat 28 een zwembad was. Mét zwemdokken en Turksche, Russische en Kuipbaden.

Ruim aandacht ook voor literaire vorsing en duiding Zo wordt Gilliams’ iconische gedicht Sterven te Antwerpen van diverse zijden belicht en verklaard. Bij de stenen engel die in het begin van het gedicht te middernacht zijn balans heft ‘voor die bezwijken’ staat een foto van de stenen engel aan de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal waarop een en ander gebaseerd is. Verderop in dit gedicht staat Gelegerd op de terpen van het zwijgen / ten voeten uit onder een schors van slaap, / het strottenbloed gestremd, de schedel kaal / geplukt [….] en dat stuk van het vers blijkt geïnspireerd op het schilderij Chicken hung before a brick wall van Chaim Soutine.

Leuk vind ik in dit soort boeken ook details als een menukaart van een maaltijd na een vergadering van de redactie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Het is een bijzondere literaire menukaart want alle 19 aanwezige letterkundigen zetten daar hun handtekening op. Daarop prijken behalve die van Maurice Gilliams ook die van illustere collegae als Johan Daisne, Bert Decorte, Willem Elsschot, Marnix Gijsen, Hubert Lampo, Herman Teirlinck en Gerard Walschap. Wie wil weten wat de pot toen schaftte blijft niet op zijn honger zitten want Hans Kleiss verzuimt niet het menu te vermelden.

De auteur belicht in 22 hoofdstukken even zo vele relevante aspecten uit leven en werk van zijn held, en hij doet zulks op een aangenaam geschreven en wel onderbouwde manier. Het boek kan zelfs gebruikt worden als gids voor een aparte stadswandeling vermits Kleiss in een afzonderlijk stuk beschrijft hoe je langs alle pleisterplaatsen van Gilliams kunt kuieren.

Een fijn boek!


Het is een vlakte waar geen moeders wonen – Op zoek naar Maurice Gilliams, Hans Kleiss, Antwerpen/Amsterdam, 2023, ISBN 978 90 9037605 9

(Bert Bevers)