Voor waar genomen


Beeldend kunstenaar en kunstpsychologe Inge Boulonois schrijft sinds 2000 poëzie. Ze is medewerker van het literaire e-zine Meander en redacteur van Het vrije vers, een platform voor light verse en gebonden poëzie. In 2014 verscheen Heerhugowaardse gedichten, een selectie gedichten uit de periode dat ze Stadsdichter was van Heerhugowaard (2011-2015), een jaar later gevolgd door Lichte en Bonte Gedichten. Na Idioom van geluk (2016) volgde een tweede light verse bundel, Vers gekruid.

Kunstwerken vormden al eerder een inspiratiebron en dat wordt nog eens bevestigd in haar nieuwste publicatie, Voor waar genomen, een bundel met een selectie van dertig gedichten uitsluitend door kunst geïnspireerd. De werken zijn in kleur afgebeeld en daar waar dat eeuwige en ronduit ergerlijk en vervelend gedoe rond auteursrecht roet in het poëtisch eten gooit en de afbeelding daarom niet mocht opgenomen worden, kan het kunstwerk via een QR-code online getraceerd worden.

Na een kunstenaarsatelier op de omslag, anno 1881, opent het beeldend kunstenaaruniversum dat de dichteres inspireerde, heerlijk eclectisch: van de grotschilderijen van Lascaux (ca. 15.000 v. C.) en een mummieportret van de 2de eeuw v. C. tot 21ste eeuwse kunstenaars als Panamarenko, Egon Schiele en Lucian Freud. Van zelfportretten, landschappen en een miniatuur tot stillevens en een compositie van Mondriaan.

De poëtische toon is al even verrassend. Nergens “beschrijft” de dichteres; ze interpreteert, laat haar fantasie botvieren en bezint zich over de kunstwerken. Soms kort en gevat, zoals bij Rembrandts laatste zelfportret (1669): Loodwit/ gele oker/ siena/ omber/ Kasselse aarde/ beenderzwart. en Ready made, Vincent van Gogh (1888): Het is even interessant en even moeilijk/ om iets goed te zeggen als om iets te schilderen.

Het Meisje met de parel van Johannes Vermeer (1665) komt bij Inge Boulonois tot leven in:

Zwijg mij aan. Geef toe/ aan de neiging lang bij mij/ stil te staan. Voor jou kijk ik/ over mijn schouder. Ik ben// schatplichtig aan het licht dat is/ verdeeld als kleur en nimmer opraakt/ aan de luister die het geeft.// Dit ogenblik staan onze pupillen stil,/ zien wij elkaar, elk binnen/ het raam van eigen bestaan./Wie ben jij, wie ik.

Aan de rauwe, vervreemdende sfeer van de vaak genadeloze naakten van Lucian Freud voegt de dichteres de kwetsbaarheid van de naakte man toe:

Naakte man op bed, Lucian Freud (1989)

Wees maar moe, leeg de mailbox
van je hoofd, laat je stoere dag maar
op het eenzaam eenmansbed
uit je vreselijk vleselijke lijf verdampen.

Gegroefd, bestoppeld,
met feestelijke festoenen van ros haar
bepluimd. Bemoedervlekt.

Je lendenen centraal, de liefdesspeer
dommelend. Geen lust
een houding aan te nemen.

Mannetjesputterigheid
verfrommelde tot zwarte sok
die klungelig om je tenen bungelt

in het genadeloze licht
waarvoor jij zelf de ogen hebt bedekt.

Met evenzeer subtiele als gevatte poëtische beschouwingen biedt Inge Boulonois in Voor waar genomen de lezer een boeiende kijk op haar privémuseum. Laat de deuren nu maar opengaan!


Voor waar genomen, Inge Boulonois, Brave New Books, 2021, ISBN 978 94 641 8729 8

(Roger Nupie)

Toen dichters over engelen droomden


Ik hou van korte titels, Karel Wasch blijkbaar niet. Maar dat is eigenlijk niet zo belangrijk, het heeft meer te maken met voorkeuren en die moeten verschillen. Veel van de gedichten zijn gelouterd door een vleugje wanhoop. In een parlandostijl groepeert de dichter 33 gedichten waarin hij vooral filmisch beschrijvend te werk gaat.

Toen dichters over engelen droomden

Marius’ aankomst op mijn stoep, was
wat ik er meestal zo’n beetje van
had verwacht.
Maar ieder ander – bijvoorbeeld de haveloze
schilder Erik – zou geen grotere verrassing zijn dan
wat ik aantrof toen ik
de deur voorzichtig opentrok.
Het was de ongenaakbare dichter
Grotius. Dit maal geheel in het
zwart gehuld, met zelfs een Lavallière
om zijn nek in plaats van een stropdas.
Zijn gedichtbundels
hadden mij de afgelopen jaren – als een wervelwind –
om de oren gevlogen.
We dronken de rode port,
die hij had meegebracht en bedwelmden ons
met deze godendrank.
Jaren ervoor hadden we afgesproken nimmer nog,
nimmer, over iets triviaals of onbeduidends te spreken.
De port werkte nu in ons voordeel.
“Vertel me jouw droom en straks, ben je in de mijne!”
verbrak Grotius de stilte, gevolgd
door die prachtige zachte lach van hem.
Ik vertelde over de grote
toren waar ik plotseling een
sleutel van had en die ik beklom om boven
mijn engel te ontmoeten, die samen met
mij wegvloog hoog boven
de boomgrens, onder het geruis van de zee
en bladerwind.
Hij keek me even stil en
Aandachtig aan.
“Mijn engel raakte mijn voorhoofd aan!” zei
Hij. ”’t Was nog warm toen ik ontwaakte!”
En we zwegen lang in een uitdrukkelijke gelukzaligheid
en verbondenheid, waarna ik hem begeleidde
naar mijn voordeur. zodat ik
hem zag verdwijnen in
het avondlicht, dat karmozijn kleurde.
Liep of zweefde hij? Of was het de rode port?


De nostalgie laat Wasch moeilijk los. Hij herbeleeft wonden en herinnert zich het afzien in al zijn facetten. Bij hem lees ik originele vondsten: een neergestorte piano wordt onderwerp van zijn poëtisch verhaal, idem dito met een zoutvaatje tot zelfs een varken in ontbinding. Of hoe deze schrijver alles in zijn poëzie probeert te betrekken. De gedichten leunen sterk aan bij een soort van miniverhaal. De dood, in al zijn varianten, is in deze bundel sterk aanwezig. Ook de nacht is een geliefkoosd decor. De auteur maakt geregeld bruggen naar zijn persoonlijk verleden. In enkele gedichten zijn de versregels en het rijm wat te geforceerd, jammer. Wasch heeft weinig attentie voor vormvereisten. Hij schrijft ongebonden. Hij houdt er wel van om zijn gedicht te laten groeien tot een pointe. De vraag mag gesteld worden of Karel Wasch nu een dichter is, een verteller of een symbiose van de twee? In elk geval lezen we vaak mooie beelden zoals: De regen was gestopt en druppels dropen nog in zigzagbeekjes langs de vensterruit. Maar wat te doen met: Zelfs van achteren zag hij er hopeloos uit en bedroefd? Toen dichters over engelen droomden is globaal een bundel in evenwicht.

Toen dichters over engelen droomden, Karel Wasch, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2021, 978-94-93214-42-2.

(Frank Decerf)

Sanguines


Slechts kort na het verschijnen van Gevonden Voorwerpen, die ongewone verzameling opstellen rond alledaagse vertrouwelijke dingen, die elk van ons omringen, publiceert Frans August Brocatus zijn zevende dichtbundel Sanguines.

Sanguines heeft in het Frans meerdere betekenissen. Het staat voor een roodkrijttekening maar ook voor bloedsinaasappel, bloedsteen, roodijzererts. Maar alle betekenissen verwijzen naar de kleur van bloed, van leven. Alleen reeds deze meerduidigheid in de titel intrigeert, zeker als je ook nog merkt dat in sanguines het woord ange/engel verborgen ligt, nog eens extra benadrukt in de opmaak van de kaft. Maar er is meer dat deze bundel zo bijzonder maakt. Het is de merkwaardige symbiose tussen inhoud, vorm en structuur.

De indeling bestaat uit vijf cycli, die de totale structuur van de bundel dragen. Vier korte cycli van telkens vier gedichten: 1. Haar lichaam, 2. Engelen, 4. Landschappen, 5. Zijn lichaam. De middelste derde cyclus Sanguines vormt met zijn 24 gedichten de hoofdmoot. Maar eigenlijk vloeien de cycli in elkaar. Bij de bespreking van Gevonden Voorwerpen wees ik reeds op het bipolaire standpunt van de auteur: de buitenstaander, die beschouwend naar binnen kijkt maar tezelfdertijd van binnenuit zijn gevoelens en herinneringen evoceert.

In Sanguines wordt dit extreem doorgetrokken: standpunten wisselen voortdurend, hij vervloeit in zij en wordt één persoon. De dichter benadrukt dat nog in de structuur van zijn gedichten zelf. De derde cyclus, die eigenlijk uit 12 ‘koppel- gedichten’ bestaat is daarvoor exemplarisch. Het eerste gedicht beschrijft telkens een waarneming of handeling, het tweede het gevolg van die handeling als vaststelling. Bijvoorbeeld gedichten III en IV. In III: Hij leest voor haar rozen en tulpen / in een tuinprieel, ziet hoe zij luistert / zoals alleen zij naar tulpen en rozen // kan luisteren. In IV: Er is een tuinprieel op de kanteling // van lente en zomer. Kleuren worden / in lenzen gevangen. Zijn stem wordt // roder en bloost in tulpen en rozen.

Door de herhaling van begrippen en woorden binnen een veranderende context wordt deze bipolariteit nog versterkt. De ganse bundel is op die wijze zeer meticuleus opgebouwd. De dichter voert de lezer door een soort droomlandschap, aaneengeregen geheugenflarden en beelden, die opdoemen, verdwijnen en dan weer samenvloeien met anderen, zoals droombeelden dat doen. Het doet denken aan Le Grand Meaulnes van Alain Fournier. Het nostalgisch terugdenken aan een onbereikbare geliefde, maar die altijd aanwezig is gebleven. De onbestemde en magische sfeer van voorbije tijden en de vergankelijkheid van het leven. Het ongrijpbare en eeuwige vrouwelijke dat de hij-figuur wil vasthouden, maar hem telkens weer ontglipt: Hij kerft met een jongensmes / haar naam op heuphoogte, vraagt / het meisje aan die boom van vroeger // haar naam letter na letter te spellen / in de stam. Hij verjaagt de kraaien, / de buizerds met vonkende ogen.

De permanente juxtapositie tussen de hij en de zij, haar lichaam en zijn lichaam, het wisselende standpunt, de dichter laat het ineenvloeien en in de tweede cyclus bezegelen met het teken van de beschermengel. Je weet als lezer niet meer wie wie is.

Met Sanguines levert Frans A. Brocatus andermaal een klein meesterwerk af, dat zeldzaam uitsteekt in het hedendaagse vaak banale poëtische landschap.


Sanguines, Frans August Brocatus, Poëzie-uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 2021, ISBN 90-6230-103-7

(Richard Foqué)