Het recht op avontuur

Uit Rechte paden doen ons niets en andere gedichten stijgt een beheerste baldadigheid op. Het is de vijfde bundel van Fred Papenhove (Den Haag, 1956) en het is er een met een apart geluid.
Het eigene van de bundel wordt behalve door een prettige ontspoorde Sturm und Drang-atmosfeer bepaald door het structureel gebruik van de eerste persoon meervoud. Het ‘we’ stuurt de verzen lichtjes naar een anonieme algemeenheid. Soms irriteert dat, maar door een verfijnd gebruik van ironie en lulligheid is deze gedempte vorm van de pluralis majestatis toch wel te pruimen. De flaptekst leert dat het meervoud betrekking heeft op ‘twee broers die de wereld verkennen’. Raar, zo’n poëtische bijsluiter. Het moet toch louter gaan om de werking van de gedichten die voor je liggen. Daar kunnen we een handleidinkje niet bij gebruiken. Maar goed, deze trip down memory lane wordt in ieder geval niet in eenzaamheid ondernomen.

Ontroerd danken we van harte
alle zeerovers uit onze jeugd

ze werpen ons hun zeilen en
kanonnen in de schoot.

We verkleinen tot wat we waren.

Met het ‘verkleinen tot wat we waren’ is de dichter een hele bundel lang bezig. Het wordt zeker geen dreun, want steeds als een gedicht al te zeer dreigt aan te leunen tegen nostalgie komt er een droog ironisch contrapunt. De werkelijkheid, ook die van de herinnering, is immers het best te vereren en te verteren als je er een subtiele draai aan geeft.

Buiten verstomt de wind, binnen zijn
we de richting kwijt.

Wat een feest, ook al zijn we
terughoudend.

De valstrik van de nostalgie, het gezeur over ‘vroeger’, ligt altijd op de loer bij poëzie van rijpere dichters. Papenhove komt er mee weg. Er kleeft iets jeugdigs en ondeugends aan de gedichten. Het gebruik van de (taalkundige) tegenwoordige tijd benadrukt het directe en vitale. De paradox van een tocht die je niet vooruit, maar terug brengt naar een gevoelservaring ‘uit den beginne’ werkt. 

Scherp als een mes
zijn de jaren voorbijgegaan.

We betasten onze
handen; gelukkig
bestaan er woorden.

Met zijn woorden bezweert deze dichter soepeltjes het ‘damals getreur’. Hij eist uit de losse pols het recht op avontuur op. Voordat je het beseft, kijk je in de spiegel die Papenhove je voorhoudt. Ja, denk je dan, het bestaan… hoe is het toch zo voorspelbaar en kabbelend geworden?

Bij thuiskomst komen de kamers
benauwd op ons over. De nood is
hoog.

We gaan op zoek naar plaatsen
waar grote gebeurtenissen worden
beslist.

- de overheid kan ook te veel beloven,
de vrijheid van meningsuiting kan ze
aardig bewaken, maar het recht op avontuur –

We zijn  gekke Henkie niet.

Vooral de grootste cyclus (Rechte paden doen ons niets) doet wat. De rest (en andere gedichten) is enigszins overbodig. Deze bundel maakt zeker nieuwsgierig naar de vier eerdere.

We doen wel en we doen
niet mee. Zo kennen we ons
weer.

Rechte paden doen ons niets en andere gedichten, Fred Papenhove, In de Knipscheer, Haarlem 2015, ISBN 978-90-6265-882-4

(Erick Kila)


Marché noir

Als ik moet kiezen tussen Alain Delon en Alain Delmotte, dan is mijn keuze vlug gemaakt. Delmotte legt meer waarden in mijn schaal. Onnodig ook om over zijn uitgebreide literaire productie te verhalen en toch … Er zijn zo van die boekjes die door de mazen van het net glippen en dus door niemand of slechts door enkelingen worden opgevist. Naar de zwarte markt dus met die ondermaatse vis? Niks van. Marché Noir zou eigenlijk op de lijst van verplichte lectuur moeten staan en daarmee is alles gezegd. En toch is dat niet zo. Naast deze publicatie belicht ik hier graag de waarde van Delmotte als sociaal geëngageerd schrijver. Het begrip sociaal geëngageerd dichter is zo een catalogering die al decennia lang in de onderste lade van de appreciatie is geraakt. Wie zich uitgeeft voor geëngageerde schrijver schrikt meteen heel wat lezers en jawel ook organisatoren van poëzie-evenementen af. Dat dit een jammerlijke toestand is hoeft geen betoog. Maar terug naar Alain Delmotte en zijn Marché Noir. Sinds 1979 werkt Delmotte met personen met een verstandelijke beperking. So what? Welnu, deze – niet op zichzelf verliefde – dichter vindt het blijkbaar een must om met deze categorie van medemensen een pad te zoeken om hen tot bij de poëzie te brengen. Een opdracht die gekenmerkt door hard vallen en moeilijk opstaan, maar Alain Delmotte is een koppige volhouder. De lat wordt dus al meteen hoog gelegd. Hij organiseert workshops en ontwikkelde een techniek om deze mensen zelf gedichten te laten maken. In dat opzicht is hij dus echt een pionier die nieuwe limieten binnen bereik heeft gebracht. Deze verwerking gebeurt mondeling. Een dictafoon wordt daarbij een nuttige bondgenoot. Het maken van de poëzie is een middel om o.a. het taalvermogen te stimuleren. In de 16 jaar dat Alain Delmotte zijn workshops gaf, ontstonden meer dan 3000 gedichten waarvan, volgens hem, een honderdtal af is. In Marché Noir krijgen we een staalkaart van zijn vorderingen. We zien dat zijn techniek poëzie creëert bij mensen die op dat gebied door de maatschappij afgeschreven zijn. Marc, een man met het syndroom van Down, maakt een gedicht over soorten hemelen. Blinde Danny Meurisse is de kerel met een onuitputtelijke angst voor het donker:

Ik hoor
de vogeltjes
en zo.

Buiten.
Allemaal.

De koekoek
roept ’s morgens:

koekoek,
koekoek,         
koekoek.

Ik kan hem
niet zien.
Want ik kan
Niet zien.

Hij is wit.
Soms rood.
Vooral wit.

In Marché Noir komen ook Ellen, Arnaud, Tony, Ronny, Kim, Christa en Wim aan het woord. Maar we krijgen meer. Delmotte laat ons ook kennismaken met zijn drie geliefde Franse dichters: Francis Ponge, James Sacré en Christophe Tarkos. In de essayistische stukken gaat Delmotte op zoek naar de analytische betekenis van wat poëzie voor hem betekent. Een caleidoscoop aan favoriete auteurs passeert de revue. Delmotte uit zijn bewondering voor o.a. Jean Pierre Siméon, Allen Ginsberg, Paul Aster en Annie Ernaux. Marché Noir is een fijn boekje. Bedankt Alain.

Marché Noir, Alain Delmotte, Uitgeverij vzw Wit.h, 2015, ISBN copyright Wit.h


(Frank Decerf)

Tussen hond en wolf

Een stevig boek van bijna 100 bladzijden. Eindelijk! Een prelude, 3 cycli en een uitgebreide noot over de - voor mij tot op vandaag onbekende - kunstenaar Jan Mankes. Dit is geen bundel, dit is een vette kluif. Jager vertrekt vanuit een plan om strakke verzen goed uit te balanceren. Leestekens op de juiste plaats verankeren de stabiliteit. Zijn nauwkeurige beschrijvingen zijn de woorden van een meelevende observator; een reddende engel zonder religie. Hij trekt zijn gedichten open en verbant het te belemmerende persoonlijke, zo worden zijn verzen universeel. Natuurelementen en –taferelen verdringen de mechanische en technologische wereld waarin we leven. De nieuwe wereld van Jager is onthaast. Zijn ‘iemanden’ worden een pluriforme identiteit die anoniem een waarheid uitdragen. De dichter schept geslachtsloze getuigen. Ze worden belangrijke actoren waarmee rekening dient gehouden. Ze zijn de dragers van gedeelde wijsheden. Klaas Jager laveert in zijn schrijven tussen literatuur en filosofie.

Is dit hoe het hoort te gaan

Is dit hoe het hoort te gaan, de zin
van het leven eerst een onderwerp
en dan een lijdend voorwerp geven

iemand denkt daar amper over na,
het bloed wordt anders dik en traag
dus weg met die filosofie, effen het pad,
zorg dat het vooral geen zijwegen heeft,
neem een eerlijk belegde boterham mee,

kom iemand tegen die luistert naar een naam,
wissel een woord of twee, maak een kwinkslag,
verdeel de tijd, glimlach wanneer het tegenzit,
pluk de dag zo lang de dood zijn roes uitslaapt,

onderhoud het huis dat geen escapades gedoogt,
verricht het werk dat een zekere toekomst biedt,
droom van bloemrijke poëzie maar plant ze niet.

In de wat langere gedichten zorgt Jager voor een bedwelmende cadans met wiegende ritmes. In de cyclus Er is geen metafoor voor geluk las ik enkele gedichten die me niet boeiden of hoe verliefdheid blindheid doet schrijven. In het derde deel van Tussen hond en wolf komt Klaas Jager weer op dreef en schiet raak. Het sterke Drieluik voor Jan Mankes vereist wel het lezen van de Noot achteraan het boek. Hoe een dichter lijden kan lezen we op bladzijde 72. Het prozagedicht Hoogstens een onhandige poging evoceert de onvrijheid van de schrijver om via zijn pen een reden aan zijn bestaan te geven: (…) nee, dit betreft ook geenszins een voortslepende gemoedstoestand, vanuit chronische kommer en kwel, na iedere slaap overgaand in een treurige aubade die met valse pretentie de nieuwe dag toezingt, hoogstens betreft het een onhandige poging van iemand, om zonder blindelings het uitgesleten pad te volgen dat met droge bronnen in verbinding staat, een uitweg te vinden die van nature bij hem past.. (…)
De stevige bundel sluit af met overpeinzingen, het zoeken naar zekerheden en het opgeven van tegenstellingen. Klaas Jager is een steppewolf in het landschap van de poëzie. Ik ben alvast blij Tussen hond en wolf  te hebben ontvangen.

Tussen hond en wolf, Klaas Jager, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2016, ISBN 978 90 6265 908 1


(Frank Decerf)

Ondefinieerbaar wit

Ondefinieerbaar wit is geen debuutbundel. Etienne Van den Steen heeft al een en ander uit zijn pen gekregen gaande van filmscenario’s zoals Jimmy’s Notes, Kamiano, A Kingdom without Mirrors en De Blieckaert, poëziebundels en een kunstboek over zijn overleden vader; namelijk Van het vagevuur naar de Hemel en terug. Hij is dus een productief schrijver die niet op zijn lauweren rust. Ooit wou hij enkel films maken, las ik ergens. In Ondefinieerbaar wit stel ik uitgesproken moeilijke menselijke communicatie over en weer vast. Meningsverschillen worden niet uitgeklaard en vormen een dreigende ondertoon doorheen de bundel. Van den Steen creëert een wereld van communicatieve stoorzender, van misbegrepenen. Het goedbedoelde dat niet altijd aankomt, het niet begrijpen en toch hoopvol volhouden of hoe scheiden de laatste optie wordt en inspanningen op voorhand wellicht gedoemd zijn. Een somber speelveld dus. De mens met al zijn beperkingen op zoek naar dat klein beetje geluk, dat klein succesje waarop hij recht heeft. Maar het blijft regenen in de wereld van Etienne Van den Steen. Het donker heeft een reden van bestaan. Het licht is een spaarzaam te hanteren medium dat voor nuances moet zorgen. De individuen blijven elkaar hartstochtelijk trouw in hun isolement, ze zijn gedoemd tot hopen op beter. Het houdt hen wakker en meer. Hoe moeten ze overleven? De relaties zijn hard. De hunkeringen naar toenadering en menselijke warmte zijn meer dan tastbaar.

DEJA VU

Wij kruipen uit bed zoals gewoonlijk
veel te vroeg struikelen over de laatste trede
voor de keuken waar niemand wacht

wij zuchten denken aan het vrijgevochten woord
waarmee onze dag zichzelf begint:
‘wij’

sluiten ramen en trekken jassen aan
zetten kragen recht draaien sjalen rond de hals
gaan naar buiten vergeten paraplu’s

het regent in de straat zoals in bruine déjà vu-verhalen
het tweede woord van deze dag verschijnt in zicht
als een halte die we niet meer willen ‘missen’

de menigte wacht en staart naar niets
zoals gewoonlijk remt een bus in plassen
een derde woord smeekt om het op te rapen

in de greppels ‘missen wij elkaar’ verloren.

In de opbouw van de meeste gedichten beperkt de dichter het gebruik van leestekens tot een uiterst minimum. Hij laat zijn teksten vloeien en geeft de lezer genoeg ademruimte. Van den Steen zoekt geen geforceerde stijlelementen of onmogelijke associaties. Hij laat de taal volwassen zijn en zonder kapsones zijn ding doen. Woord en dichter werken samen en bereiken een poëtica wars van eigenwaan en drukdoenerij.  Maar hij werkt aan zijn  gedichten dat is duidelijk, hij zoek de perfectie op en concentreert zich op zijn belangrijke taak als dichter. Ondefinieerbaar wit is aangevuld met 10 monochrome grafische werken van Viviane Decramer. Jammer dat de bundel geen inhoudstabel bevat. Het is dus moeilijk om, gemakkelijk en vlug, gedichten op te zoeken en terug te vinden. Deze laatste publicatie van Etienne Van den Steen is geen bundel om te lachen; het is een bundel om te lezen.

Ondefinieerbaar wit, Etienne Van den Steen, Uitgeverij C. de Vries –Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2016, ISBN 978-90-5927-468-6


(Frank Decerf)

Beeldentuin

Wat is toch dat absolute kenmerk van poëzie? Het dichte (d.w.z. het compacte), het hermetische of juist het lyrische (in de zin van geladen met gevoel)?
Het lijkt erop dat Shari van Goethem (1988) elementen uit meerdere invalshoeken in haar werk verenigt.
Haar debuut Een man begraaft een boom blader je niet eventjes vlot door. Het begint al bij de geheimzinnige titel. Er spreekt een naderend onheil uit. Hier wordt ‘iets’ ongedaan gemaakt. Iets dat groeide en zich ontwikkelde. Het openingsgedicht (dat buiten de afdelingen van de bundel staat) borduurt op deze ingeving verder.

je kon iets horen vallen. geen stilte
maar een schel geluid. later werd duidelijk
dat hij het was. hoewel hij die dag
rechtop was blijven staan. de kamer buiten bleef

het bleek een aankondiging
toen was nog niet duidelijk van wat
dat die hem toebehoorde evenmin

sinds die dag is alles blijven vallen
tot op vandaag. nu alles samenvalt
de aankondiging, het vertrek
en de aankomst die uitblijft

Wat volgt is een stil spel. De spelers (in ieder geval een man, een vrouw en een kind) spelen een rol in een onbestemd verband. De man is (modern) de spelbreker. Er is een atmosfeer van afstand en afscheid nemen. Beeld en gevoel worden samengeweven tot een licht beklemmend scenario.
Van Goethem bedient zich van een vervreemdende zinstructuur (soms te veel een maniertje) en gebruikt geen hoofdletters. En er is meer ‘typisch’: de onregelmatige interpunctie, het herhalen, de regieaanwijzingen die je overal aantreft (in cursief).
Maar liefst drie duidingen van het werk staan bij wijze van poëtische ‘bijsluiter’ op de achterflap. Tsjonge jonge. Mag de poëzielezer alsjeblieft zelf lezen en doorgronden?
Dat er weinig uitgelegd wordt in deze gedichten is intrigerend. De lezer moet hier meer aanvoelen dan begrijpen.

‘wat moet er nog onder de grond dat niet gezegd kan worden
hoeveel bergen (andere bomen) moeten daarvoor blootgelegd (…)’

Geen bestaand verband kent absolute zekerheid, een hechte band kan verbroken worden, veel wordt niet gezegd: het zijn interessante en in te voelen waarheden om een beeldentuin mee te creëren. Van Goethems metaforen komen deels uit de natuur: bodem, bomen, zand, vogels. De natuur beheerst nu eenmaal begin en einde van alles. 
De sterke kant van deze bundel is de keus voor het onzekere en het onzegbare.

en maar grijpen
naar wat niet te grijpen valt
en maar lucht verplaatsen
veel. onnoemelijk veel

als zou er zich op een dag
zomaar een kasteel

Toch is dit debuut niet helemaal geslaagd. Het is jammer dat de kernverzen zo omgeven worden door tierelantijnen. Al die extra’s bederven de stilte. Het vanzelfsprekende verdraagt geen gekunsteldheid (de regie aanwijzingen, de overdaad aan maniertjes).

de vrouw plant een vuist
in wat aarde. giet zorgvuldig
water. tot vingers
de vuist onherkenbaar maken

terwijl ergens anders

de man kettingen en
palen. hoewel hij weet dat
geen man wolken naar
beneden kan halen

Deze tuin van metaforen vraagt om wieden.

Een man begraaft een boom, Shari van Goethem, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen 2016, ISBN 978-94-6001-431-4


(Erick Kila)

Bloedgroepen

Als bloedgroepen mensen kunnen verbinden, dan is deze bundel in feite een gebouw waarin vele menselijke typologieën samenkomen. De intermenselijke relaties en strubbelingen leiden tot moeilijke oefeningen en onzekere uitkomsten. En toch is er een ondertoon van hoop. De opbouw van de poëzie zorgt ervoor dat de lezer gespaard wordt. Korte leesbare strofen met daartussen genoeg ruimte om te reflecteren. En een vocabularium dat zichzelf niet voorbij holt. Het ontbreken van leestekens bereikt een dwingend karakter om de lezer op die manier tot traagheid aan te manen. Zo kan hij genieten van alle beelden die hij passeert. Wie in Bloedgroepen te snel wil lezen, zal over de kop gaan en opnieuw moeten beginnen. Je leest best met de cadans van een huifkar op weg naar een zonnige bestemming. De scherpe metaforen en verrassende wendingen verhogen het intellectueel genot tijdens de verwerking van deze bundel. Abstracte begrippen kneedt Beeckman tot gave poëzie. Een schijnbaar gemakkelijke oefening, maar de realiteit is anders. De bundel, ingedeeld in 5 cycli (Bekentenissen, Binnenland, Bloedgroepen, Vastgelegd en Winters) leest ook traag omdat de versregels ons in de ban houden. Het is moeilijk, eigenlijk onbegonnen werk, om ballast te vinden. Ik weet niet waar ik nog zou schrappen. Beeckman sluit geleerdheid en egocentrisme uit. Hij houdt van de eerlijke taal meer dan van zichzelf. Maar hij houdt ook heel veel van zorgvuldigheid en stilistische afwerking. Maatwerk valt niet op als het goed is geconstrueerd. Hij schept een gezuiverd territorium waarin weemoed en andere vormen van nostalgie voorbijgaan. Zijn taal is duidelijk en aanvaardt geen omwegen. Beeckman gaat recht op het doel af; elk woord een gezworen medewerker die weet wat van hem verwacht wordt. Appreciatie voor wat was, met het besef dat we verder moeten; dat lees ik in deze Bloedgroepen. Eigenlijk is alles ongrijpbaar en vluchtig en de dichter aanvaardt. Enkel de foto kan vastleggen en het gedicht wordt een verlengstuk daarvan. De bundel wordt afgesloten met volgend gedicht.

Tot slot

Dat je dan gaat zitten in de schroom
van stilte en je neemt een boek
dat een hele dag wordt voor woorden
waar je anders niet komt.

Met zorg voor de wijn en wat je kiest
op zijn tong leg je ook een kamer om
rinkel je aan het glas van het binnenrijm
je doet daarmee dicht.

Zet je ook warmte op en een lied
van Satie tot er niets anders op de
wereld ligt en onderuit komt die winter
het vers goed uit.

Je leest de witte rug is van buiten
deze poëzie schrapt geen zin en ik zit
daarbinnen met de tijd geen klok
terwijl het krimpt en zwijgt in de knop.

Geert Jan Beeckman is terzelfdertijd socioloog van de mens die hij kent en meemaakt. Hij ziet hun streven, hun vervreemdingen en vake mislukkingen, maar is dankbaar geduldig om hen in een gedicht te verheffen. Hij maakt hun driften onsterfelijk.

Bloedgroepen, Geert Jan Beeckman, Uitgeverij P, Leuven, 2016, ISBN 978 94 91455 69 8


(Frank Decerf)

Daar is 'm terug

Het is al weer acht jaar geleden dat Wannes Van de Velde op 71-jarige leeftijd de laatste adem uitblies. Wannes, geboren als Willy Cécile Jeannes Van de Velde, maakte vooral naam als de spilfiguur van de Vlaamse folkrevival die in gang werd gezet met zijn langspeelplaat Laat de mensen dansen (1969). Naar het voorbeeld van onder meer The Incredible Stringband gebruikten Wannes – die dol was op flamenco - en zijn muzikanten allerhande destijds eerder in onbruik geraakte instrumenten als doedelzak, draailier, luit, viool en wasbord. In zijn kielzog volgden destijds andere groepen die voor hun repertoire teruggrepen op oude volksliedjes en -teksten als De Kadullen, Het Kliekske en Wannes Raps. Ook Walter De Buck hoorde tot die scene.
In Wannes – Hier is hem terug, gelardeerd met talloze illustraties en foto’s van onder meer Herman Selleslags, schetst Dree Peremans sr. (voormalig VRT-producer) ’s mans levensloop en de relaties die hij onderhield met collega-artiesten als Kris De Bruyne, Dario Fo, Flor Hermans, Roland Van Campenhout en Willem Vermandere.
Peremans zet helder uiteen dat Wannes niet alleen actief was als muzikant en zanger (die ons zulke onvergetelijk mooie liedjes als Ik wil deze nacht in de straten verdwalen en De brug van Willebroek schonk) maar tevens als columnist, decorontwerper en -bouwer, schilder en tekenaar. Het boek is niet alleen een biografie van Wannes Van de Velde, maar tegelijk ook een geschiedenis van de cultuur in Antwerpen in de tweede helft van de vorige eeuw. Legendarische pleisterplaatsen als Gard Sivik en De Muze passeren de revue, galeries als De Zwarte Panter en natuurlijk Wannes’ stamcafés als ’t Half Souke in de Hoogstraat, aan de zijkant waarvan nog steeds Van de Veldes tekst De zwerver is te lezen: Tussen zonnen, tussen manen, / is de zwerver op reis. / Altijd zoekt ’m ander banen / langs de grens van ’t paradijs.
Wannes Van de Velde heeft een stevige stempel gedrukt op het culturele leven van Antwerpen en bij uitbreiding Vlaanderen en Dree Peremans schetst daar in dit kloeke boek een helder beeld van. De auteur was en is duidelijk een fan: “Zonder Wannes zou ik nooit geworden zijn wie ik ben. ‘En zijn kleine kantjes dan?’ vragen mensen wel eens. Ach wat, die zijn niet erger dan die van ieder ander mens, maar niet ieder ander mens heeft zoveel moois nagelaten.” Zijn liefdesverklaring aan Wannes eindigt op bladzijde 540 met een tekst van de maestro zelve:
Als ik zou sterven, / stort dan geen gebeden, / vraagt genen uitleg / aan de goden van ’t verleden. / Waarom klagen? / Iedereen moet van de wereld af, / maar ’t is zo koud, / en veel te stil, zo’n deftig graf. 
Wannes is al een tijdje van de wereld af, maar nog lang niet vergeten. Wannes – Hier is hem terug is een monument van een boek waar hij zonder twijfel fier op zou zijn geweest.

Wannes – Hier is hem terug, Dree Peremans sr., Uitgeverij, EPO, Berchem, 2016, ISBN 978 94 6267 064 8

(Bert Bevers)


Een zoektocht naar liefde

Vanaf september 2016 is Alicja Gescinska te zien op Canvas. In het programma Wanderlust ontmoet deze Pools-Vlaamse filosofe schrijvers, wetenschappers, filosofen en kunstenaars van diverse pluimage en met diverse religieuze en filosofische achtergronden. Lieve Joris en Connie Palmen passeren de revue, evenals François Englert, de Belg die in 2013 samen met Peter Higgs de Nobelprijs voor de Natuurkunde kreeg, de beeldhouwer Alexander Stoddart, de Poolse cineast Krzysztof Zanussi en de Amerikaans-Irakese journaliste en documentairemaakster Anisa Mehdi.  Lang heeft Gescinska over deze overstap naar de media niet hoeven na te denken: Het voelt voor mij aan als een heel natuurlijke voortzetting van wat ik als filosoof de afgelopen jaren altijd heb gedaan: lezen, denken en een dialoog met anderen aangaan om zo mijn medemens en de wereld beter te leren kennen. Het is verfrissend om mijn studiekamer te kunnen verlaten en buitengewoon inspirerende en intelligente mensen te mogen ontmoeten.
In 2012 debuteerde zij met De verovering van de vrijheid, een filosofisch pleidooi voor een vrijheid die geen gratuit gegeven is maar iets dat moet veroverd worden. Positieve vrijheid draait om een vermogen dat je in staat stelt om zelf van je vrijheid te kunnen genieten. Het boek werd bekroond met de Prijs deMens.nu voor het beste non-fictieboek van de afgelopen twee jaar in de Nederlandse taal en belandde op Shortlist Socratesbeker 2012, de prijs voor het meest prikkelende filosofische boek van het jaar. Voeg daar de artikels aan toe die ze schrijft voor diverse tijdschriften en kranten: Gescinska heeft naam gemaakt als een van de belangrijkste jonge intellectuelen in Vlaanderen en Nederland.
Na haar opwachting in Alleen Elvis blijft bestaan, de talkshow van Thomas Vanderveken, konden we alleen nog nieuwsgieriger uitkijken naar haar literair debuut: Een soort van liefde. Het voorplat had geïnspireerder gekund: snel vergeten. 
Elisabeth ruimt na de dood van haar vader, een professor Duitse cultuurgeschiedenis, zijn huis op. Dit gaat haar aanvankelijk makkelijk af, omdat ze niet echt een goed contact met hem had. Als ze echter een brief vindt die aan hem geadresseerd is, wordt ze geconfronteerd met een haar onbekend feit: de liefde tussen haar vader en een jonge studente, Anna.
In de hoofdstukken, beurtelings over Anna en Elisabeth, worden de twee thema’s, de dochter-vaderrelatie en de liefde van de vader met zijn studente evenwichtig uitgebalanceerd, om uiteindelijk samen te komen en tot een verrassend - en tragisch - open einde te leiden.
Als het nog eens mag: een mooie, oerdegelijke roman over het vinden, verliezen en herontdekken van dat ongrijpbare gegeven dat de liefde is. Is het langer dan liefhebben, dat mensen na je dood nog van je blijven houden? Maar dan hangt dat liefhebben nog altijd af van degene die leeft, dus in zekere zin is de liefde niet langer dan het leven, maar even lang als het leven van de langste die liefheeft.
Te volgen, deze Alicja Gescinska.

Een soort van liefde, Alicja Gescinska, De Bezige Bij, Amsterdam / Antwerpen, 2016, ISBN 978 90 234 9658 8


(Roger Nupie)

Het verdwenen beeld

De verdwenen stad is de nieuwste roman van Ton van Reen. Hij geschreven in de verleden tijd, in de derde persoon, en toont ons de denkwereld van een advocaat die een dag lang zowel psychologisch als fysiek verloren loopt in zijn eigen vertrouwde omgeving.
Timo Wolters vertrekt ’s ochtends naar zijn kantoor in Roermond, maar terwijl hij aan het rijden is, verdwijnt zijn stad: ze is uit zijn waarneming verdwenen. Hij doolt langs wegen die hij niet herkent. Nadat hij tegen een paal van een verkeersbord is gebotst, zet hij het op een stappen, op zoek naar herkenningspunten.  Dat dolen zal tot de avonduren duren en is meer dan een fysieke zoektocht: Timo zal al zoekend ook zijn eigen leven exploreren. In innerlijke monologen overschouwt hij zijn huwelijk, zijn gezin, zijn (professionele) leven. Hij ziet wat allemaal is misgelopen. Zwaar gefrustreerd stelt hij vast dat zijn leven één grote mislukking is. Van zijn vrouw houdt hij niet meer. Zijn collega’s, allemaal jonger dan hij, zijn hem voorbijgestoken en minachten hem. Met zijn kinderen heeft hij geen beste relatie. Alleen met zijn stiefdochter Rita en haar twee kinderen klikt het. Zijn ambities heeft hij geenszins kunnen waarmaken: hij wilde een succesvol bedrijfsjurist en gerespecteerd politicus worden, maar hij is een advocaat geworden van onbenullige middenstandszaken. Op politiek vlak staat hij nergens. In zijn leven draait alles om aanzien, geld, berekening en leugen. In de pikorde bevindt hij zich onderaan.
Erg is, dat hij al langer met die frustraties rondloopt, maar op deze dag komen alle lijnen bij elkaar en bereiken ze een hoogtepunt dat symbolisch al was aangekondigd door de droom van vorige nacht: hij kwam thuis, maar zijn huis en zijn gezin bleken verdwenen. Op de plaats van het huis was er nu weiland – maar de buren waren er nog. Niemand echter herkende hem.
Tijdens zijn dooltocht groeit zijn verwarring en hij vraagt zich af of de xanaxpillen die hij gretig slikt en die hem moeten kalmeren, de oorzaak zijn van zijn gevoel van verdwaald-zijn. Hij weet niet meer waar naartoe. Blijkbaar zijn er twee realiteiten: de keiharde werkelijkheid met een job in een advocatenkantoor en een gezin met een degelijk huis die Timo allerminst aantrekt, en een werkelijkheid binnen zijn hoofd, waarin al het onaangename ontbreekt.
Uiteindelijk wordt de ‘vermiste’ tegen de avond door zijn naasten teruggevonden. Gebonden en verdoofd wordt hij naar de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis gebracht. Het probleem van de naast elkaar bestaande realiteiten wordt opgelost: het is een kwestie van ontkenningsgedrag: hij sluit zich af van wat hem afstoot. Alleen voor zijn stiefdochter en haar twee kinderen stelt hij zich nog open.
Via een romantechnische ingreep waarin twee realiteiten tegenover elkaar staan, heeft van Reen een boek geschreven dat duidelijk maakt dat een schijnwereld van bedrog en list het ene individu doet opveren, maar het andere doet wegzinken in diepe kuilen van verwarring en onmacht.

De verdwenen stad, Ton van Reen, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2016, ISBN 9789062659111


(Philippe Cailliau)

Al wat ik wilde was dansen

Annmarie Sauer vertaalde poëzie van de Sherman Alexie, een Urban Indian uit Seattle, die opgroeide in het Spokane reservaat in Wellpinit, Washington. Van hem verscheen onlangs een tweetalige verzamelbundel, Over ruggen van zalmenDe bundel bevat vier cycli. De titels: The Business of Fairydancing, First Indian On the MoonThe Summer of Black Widows en One Stick Song verwijzen naar poëziebundels van Sherman Alexie. Annmarie Sauer schreef de inleiding en zorgde voor een verklarende woordenlijst én een bibliografie.
Sherman Alexie excelleert in het schrijven van genereuze gedichten. Poëzie en poëtisch proza vloeien moeiteloos in elkaar over. De niet geautoriseerde biografie van mij, flitsende notities over zijn jeugdjaren in het reservaat, telt vijf pagina’s! Sherman Alexie schrijft over de pijn, het verdriet en de woede van de Native Americans. Zijn schriftuur is zacht-ironisch, intelligent, lyrisch en verruimend.
 In de houdgreep van de Amerikaanse samenleving kunnen de indianen in de reservaten nauwelijks overleven. Armoede, alcoholisme en uitsluiting zijn schering en inslag: … voor deze moeder en vader die altijd vijf minuten voor sluitingstijd uit de bar naar buiten strompelden, ... / Maar wij hielden van hen, klampten ons vast aan hun alcoholische halsen en armen, als we weer naar huis reden, stalen de zes blikken bier die ze kochten voor onderweg en gooiden ze door het raam.
Het bestaan van de Natives is doorweven met rituelen en oude tradities. Over zijn grootmoeder schrijft Alexie: uren bleef ze in de zweethut / kwam naakt en schitterend in de zon naar buiten / … zij vlocht mijn zusters haar/ met handen die diep geurden / wortels begraven in de aarde/ zij vertelde me oude verhalen /… hoe tijd nooit wat uitmaakte. Indianen eten stoverij en fry bread, drinken bier, vervaardigen prachtige quilts en hunkeren naar liefde. Op de powwow-bijeenkomsten worden traditionele dansen opgevoerd en krijgen jonge indianen de gelegenheid de liefde van hun leven te ontmoeten.
Toch waarderen de Natives ook de Amerikaanse ‘toevoegingen’. Zij zijn dol op cola en chips, gaan naar de film en houden van Johnny Cash. Zij willen ook Amerikaan zijn: in de war en met gemengd bloed/ haat ik soms/ de blanke in mij/ als ik hun wreedheid zie/ en ik haat soms/ de indiaan in mij/ als ik hun zwakheid zie…. omdat ik de wreedheid en de zwakheid in mij begrijp. Ik behoor tot beide stammen. Het is mijn persoonlijk Wounded Knee, mijn eigen Little Big Horn.
De tweespalt is groot. Om afstanden te overbruggen, geloven de indianen dat zij de rivier kunnen oversteken op een plek waar zalmen zo dicht op elkaar zwemmen, dat je over hun ruggen kan lopen: als het ooit zover zou komen/ als je me ooit zou vragen/ die rivier over te steken/ niet over de een of andere brug/ tussen ons/ echt of metafoor/ maar op de ruggen van zalmen/ wij allemaal/ doodsbang en verbaasd... besluit Sherman Alexie in zijn sublieme gedicht Al wat ik wilde was dansen.

Over ruggen van zalmen, Sherman Alexie, vertaling Annmarie Sauer, Uitgeverij P, Leuvrn, 2015, ISBN 978-94-91455-74-2


(Nicole Van Overstraeten)