Bericht van de modernen

Meer en meer begin ik Erick Kila te zien als een middeleeuwse monnik die, staande aan zijn lessenaar, met een ragfijn penseel of pen en met vaste hand zijn gedichten neerzet als kostbare miniaturen. Met eindeloos geduld en grandioze precisie. Je zou hem kunnen plaatsen in een omwalde stad – Carcassonne, bijvoorbeeld - of op eenzame hoogten – Ganagobie, lijkt me wel wat.
Alleen, het gaat in deze gedichten niet over de middeleeuwen of over uitingen van devotie maar over de moderne tijden. In deze tijden horen de vuurtorens van twijfel en verwoede pogingen van de werkelijkheid om zich onder andere gedaanten voor te doen. Het gaat om een ideële wereld, droombeelden, pseudorealiteit, onvervulde verwachtingen. Kortom, de zoekende zwaailichten van Diogenes. Gedichten van Erick Kila zijn gedetailleerde spirituele miniatuurtjes die een hele wereld oproepen. Intimistische momenten die de dichter ertoe aanzetten een cyclus te  betitelen als Kamerpoëzie, zoals je kamermuziek hebt. Die moet het niet hebben van decibels of oprukkende fanfares maar van suggestieve, fluisterende  gedachten. Gedichten die mogelijk in kamerjas geschreven zijn.

Nog
de trein stopte bij
de grens, twee vlinders
moesten oversteken
het was stil, alleen
gelispel van moderne
vrouwen
alles stond nog te gebeuren
tussen de stations
en de taal van wachtenden
lag het voorbijgaan
het schitterde

Fijnzinnige verbeelding, het neerzetten van een immateriële werkelijkheid als materie: het karakteriseert dit tijdloze bundeltje  met korte, kostbare gedichten. Je mag ze alleen maar langzaam en zorgvuldig lezen zodat de tijd erin stilstaat. Ieder woord wegen, zien hoe het verandert  bij verschuivend daglicht. En hoe het de werkelijkheid verstilt, verdiept, verinnerlijkt.

Huis van Mesdag

je kunt een verbond sluiten
met het grijs
het gaat op kousenvoeten
echolicht herinnert

zee van verlaten
alle stilten zijn erin
het grijs schrikt even
als je komt
het verlangt

In deze pure poëzie voel je het verlangen om, van onder de woorden of opgeroepen begrippen, de echte wereld tevoorschijn te roepen :

Bericht

uit talrijke berichten viste hij
er een
het was een bericht van de modernen
over mechanieken die aan de hemel stonden
de wereld raadselde
er verzonk
een roerloze gedachte

Deze juweeltjes van gedichten uit de bundel Bericht van de Modernen vormen een mooie eenheid met de twee vorige bundels Beken! (2014) en Waarschijn (2012). Ze illustreren ten overvloede en op een fijnzinnig-ironische en zachtmoedig-melancholieke manier het nihilistische van de realiteit.

Het niets

terug tot weinig
woord op de plek van
het andere
ja dat
als spoor van
de machine die draait
en schakelt naar
niets    

We bergen deze bundel op maar houden hem binnen handbereik. Want hij kan ons ieder moment van vervreemding te pas komen. Zoals het vers uit In stof ons zegt:
                                               
dat de wereld groot is
en je erbij past
ook al sta je te kijk in
gemijmer
en ken je de antieken
die bewaard worden
in verbrokkeling
in stof


Bericht van de modernen, Erick Kila, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2017, ISBN 978 90 76644 80 6


(Marc Bruynseraede)

Een diepe vriend

Een poëziebundel is eigenlijk als een soort gebouw. Je ogen glijden er langs, je dwaalt er zoekend wat omheen. Is het een huis? Is er een raam of een deur? Je speurt naar een herkenningspunt, een ingang of desnoods een streepje licht in een kier.
Zo ook bij Ik, mijn broer, de eerste bundel van Martin Knaapen (Utrecht, 1964). In Knaapens gedichten overheerst een sfeer van innerlijkheid. Ze komen uit de diepte. De ernst en de vastberadenheid die uit dit debuut spreken, maken wel dat de lezer af en toe naar adem moet happen. Is een en ander niet al te zwaar opgetuigd?
Zo gebruikt Knaapen in bepaalde gedichten slotakkoorden en adjectieven die gewoonweg te nadrukkelijk zijn. Poëzie moet zichzelf (geraffineerd) verloochenen en relativeren. ‘Kill your darlings’ is ook in de dichtkunst een goede raad. Een al te voor de hand liggend ‘einde’ of een dubbele streep onder het voorgaande brengt de o zo noodzakelijke innerlijke stem om zeep.   Deze dichter is op zijn best als hij zichzelf ‘in frage stellt’.

hoewel u mijn charme mist
en mijn gevoel voor humor
spiegelt u mijn ik
in donker licht

u maakt mij klein
droef en alleen
en vol gebrek aan nut

op een later moment
zal ik u
de waarheid zeggen

Deze fragmenten (uit het titelgedicht) intrigeren door hun subtiele zeggingskracht. In het hier niet geciteerde deel van het gedicht is de magie jammer genoeg niet aanwezig.
In het openingsgedicht toegang in ik is iets dergelijks aan de hand. Een aantal ragfijne strofen
wordt danig in de weggezeten door een ‘uit de klei gestampte’.

treed binnen via
mijn diep blauw
fonkelend zwart
de toegang in ik

het gras verkleurt traag dit jaar
en de winter herstart verlaat
gestopt bij de eerste zon

treed binnen
verwonder
en speel

maak er zinnen van en
gras met bomen

De tweede strofe verpiert de betovering. Het lelijke klinkerrijm, een woord als herstart, de wringende woordkeuze. Dat Ik, mijn broer toch een interessant debuut is, komt door gedichten als brief aan R.
Op een ingehouden manier neemt de dichter een (overleden) vriend de maat. Hij schakelt van negatief naar positief en bereikt hierin een bijna onaanraakbare waarheid. Het woord ‘vriend’ kan daardoor net zo goed staan voor ‘vader’ of zelfs voor iemands ‘andere ik’.

voor mij ben je nooit
dood geweest
altijd praat je mee
schrijf je mijn gedichten
(…)
je was geen goede vriend
je was een diepe

In dit gedicht ‘werkt’ het slotakkoord. Het knijpt de op gang gebrachte stroom van gedachten niet af.
In de echokamer vinden we een ander bewijs van de kracht van het verstilde. Vooral door een niet geforceerde afwisseling in vorm en door het gebruik van weinig adjectieven bereikt Knaapen in dit gedicht een mijmerende toon die de ruimte van de geest voelbaar maakt.

‘… zingen toch?
Dat is toch zingen?
Of is het de stilte?
De stilte zingt voor mij,
… over toen.’

Ik, mijn broer, Martin Knaapen, Uitgeverij Stanza, 2016, ISBN 978-94-90401-33-7


(Erick Kila)

De kat is de prachtige duivel

Uitgeverij Lebowski plande in 2014, twintig jaar na het overlijden van de cultschrijver van het ordinaire Charles Bukowski, de uitgave van zijn volledig oeuvre. Met de slogan Bukowski leeft zagen inmiddels reeds acht titels het daglicht: Postkantoor, Pulp, Kind onder kannibalen, Fuck machine en andere verhalen van alledaagse waanzin, De laatste nacht van de aarde, Aantekeningen van een vieze oude man en Factotum. Lebowski speelt kort op de bal: in december 2015 verscheen On Cats; in november 2016 verscheen de Nederlandse vertaling, Katers en poezen.
Bukowski’s genegenheid en zorg voor het favoriete huisdier van zovelen spat van de bladzijden, maar wie louter een sentimentele ode aan katers en poezen verwacht, is hier aan het verkeerde adres. Tederheid en ontroering wisselen elkaar af met bespiegelingen over het eigenzinnige en genadeloze gedrag van de roofdieren die hun prooi besluipen en hoe ze er tergend mee omgaan. Eveneens: de niets ontziende kattenmanieren om aandacht op te eisen: hoe ze geërgerd door het geluid van een schrijfmachine op manuscripten springen of hun baasje uit de slaap halen door hun nagels in zijn gezicht te planten. Ondoorgrondelijk, met een onvoorspelbaar gedrag, wisselend tussen aanhankelijkheid en afstandelijkheid: naar een dier kan ik urenlang kijken zonder iets anders te zien dan gratie en glorie, leven zoals het bedoeld is.
Katers en poezen is een bundeling van prozateksten en gedichten, voorheen ongepubliceerd of verschenen in een kleine tijdschriftenoplage. Het boek is verlucht met foto’s van Bukowski’s huisdieren, al dan niet met hemzelf of zijn echtgenote, en een poging van de schrijver om een kat te tekenen. Eentje maar, want andere pogingen tot kattenillustraties, zoals het schilderij op de titelpagina, leken uiteindelijk meer op honden.
Onder de ruwe Bukowski-bolster zit een heel gevoelig kantje verborgen. Rauw (het schrijnende verhaal van een klein wit katje met zijn rug tegen de muur in een hoek dat ingesloten wordt en ten prooi valt aan een agressieve hond) en teder wisselen elkaar af of vallen samen in die typische mengeling die het handelsmerk is van Bukowski en hem uniek maakt. Onmisbaar, niet alleen zoals de achterflap vermeldt voor iedereen die thuis opgewacht wordt door ten minste één kat en voor de trouwe Buko-fans, maar voor iedereen die voelhorens heeft voor een veelzijdig portret van de mysterieuze miauwers.
 Als je je niet goed voelt, hoef je alleen naar katten te kijken en je voelt je al beter, want zij weten dat alles is zoals het is. Niets om je over op te winden. Dat weten zij. Het zijn redders. Hoe meer katten je hebt, hoe langer je leeft. Als je honderd katten hebt, leef je tien keer langer dan wanneer je er tien hebt. Dat zal ooit worden ontdekt, en dan nemen de mensen duizend katten en worden ze onsterfelijk.
Deze 124 pagina’s puur leesplezier in huis halen doet beslist ook al wonderen.

Katers en poezen, Charles Bukowski (vertaald uit het Amerikaans door Gerda Baardman), Lebowski Publishers, Amsterdam, 2016, ISBN 978 90 488 3226 2

(Roger Nupie)


Stabat filius

De negende dichtbundel van Joris Iven draagt als titel Stabat filius, De zoon stond. Deze titel is afgeleid van het middeleeuwse gedicht Stabat mater, over de Moeder Gods, haar smart om de gekruisigde Christus. De beginwoorden zijn Stabat mater dolorosa, De moeder stond door smart bevangen. In de bundel van Joris Iven is hij het, de zoon, die vol droefheid aan het sterfbed van zijn moeder staat.
De kaft van Stabat filius is toepasselijk zwart. Het mysterieuze moedergelaat draagt een rode oorbel. In zeven verhalende cycli overloopt Joris Iven het leven van zijn moeder; elke cyclus start fraai met een filosofisch-beschouwend gedicht. In Adembenemend vertelt de dichter hoe zijn moeder wordt geboren in een mijnwerkersgezin, over haar jeugd op het platteland: Je oorsprong moeder, ligt in heidegrond./ Maar er is ook weiland, er zijn akkers. Leergierig schetst het kleine meisje dat zijn moeder was: En loop, zoals zij, in jurk en klompen, iedere dag/ langs de verharde weg naar school,/ langs heide, bremstruiken, vijvers/ lisdodden en riet. Haar eerste job in een kostschool beschrijft de dichter als volgt: Hier kwam je je kost verdienen,/ de kapel schoonmaken, leerlingen wekken,/ in hun chambretten, lange rijen tafels dekken,/ stof vegen, borstelen en dweilen…
In Behaagzuchtig wordt de moeder verliefd en huwt ze. De jonge vrouw werkt in een keramiekfabriek, haar man schildert. Een zoon en een dochter worden geboren. Het gezin verhuist naar een groter huis, een zaak wordt opgestart. Gedenkwaardig zijn de jaren waarin de middelen komen, voorspoed zet zich om in een idylle van geluk: Je torent niet boven iemand uit, maar je troont/. Alles draait om het nieuwe huis, de nieuwe buren./ De auto staat voor de poort om met jou/ te poseren. Je dochter zwaait hoog in de schommel/ en ik sta naast je bij de boom in de tuin./ Je draagt een grote zonnehoed te midden van/ al die luxe. Maar het leven dramt verder. Ondanks de groei en het professionele succes, blijken ongeluk en ziektes dit nijvere gezin te teisteren. In Zieltogend maakt Joris Iven de balans op: Wat vroeger werd/ opgebouwd, stort in./ Wat ongeschonden was, loopt schade op.
Doodlopend vertelt over de onafwendbare neergang: de ouders hebben ernstige gezondheidsproblemen, de zoon en de dochter flirten met de dood. De finale bereikt zijn hoogtepunt in de laatste cyclus, Hartverscheurend. Moeder is sterk, recht altijd haar rug: Niemand zal je tegenhouden, maar/ de kring waarin je draait, wordt kleiner. De zoon neemt zijn moeder mee op verre reizen, zij genieten van uitstapjes en restaurantbezoek. Maar de dood lonkt. Op een donderdag stort de moeder in: zij wordt met spoed naar het ziekenhuis gevoerd met hart- en longproblemen. De zoon kijkt toe en ziet met enig ongeloof hoe zijn moeder, ondanks de goede zorgen, de strijd uiteindelijk moet opgeven. Het afscheid is zwaar: We verlaten elkaar door alleen te blijven/ en niets van wat we waren blijft ons over.
Stabat filius is een schitterende, hartverscheurende bundel

Stabat filius, Joris Iven, Uitgeverij P, Leuven, 2016, ISBN  978-94-92339-14-0


(Nicole Van Overstraeten)

Een kalme constante

Met graagte ontdekte ik de Sporen in een holle weg van Christina Guirlande. Toen ik de bundel ontving was ik erg benieuwd en vol verwachting. Waar zal ik verrast worden, verbaasd, vertederd? Ik werd het allemaal en nog meer en dit al vanaf het eerste gedicht, het eerste van de vijf Verzwegen gedichten. Ik las en herlas het meermaals. Het is hartverscheurend mooi, het belicht de vaderfiguur, de man die bijna nooit sprak, maar die de geur van hout meebracht, spaanders in zijn haren had, en in zijn ogen de donkerte van verre wouden. De vader die vereerd en gevreesd werd, die met vereelte duim het voorhoofd van de kinderen merkte met een kruisje voor de nacht.
Alle vijf Verzwegen gedichten dragen in zich de nooit uit te wissen stempels van onderdrukte dromen. Hiermee zijn de gedichten niet meer verzwegen maar heeft de dichteres haar zwijgen verbroken en ons deelachtig gemaakt aan haar diepste gevoelsleven. Even verder worden we weer opgewekt en ontmoeten we de dichteres in september. In deze zit ze met haar tuin op de wip, de weelde van bloemen en de weemoed in de beschouwend.
In het tweede deel van de bundel, Haiku en Senryu, klinkt het: leve het leven, het ganse jaar door! Christina Guirlande evoceert hierin de loop der seizoenen.
De gedichten bij In beelden en doeken, het derde deel in de bundel, getuigen eens te meer van een meesterlijke hand. Ik een jongetje op de fiets voorbijrijden met ‘het trotse gebaar van de overwinnaar’, ‘een oude kar in weelderig gras’, ‘bloemen in hun dagelijkse bad van dauw’, een ballerina en zwanenmeisjes, een meisje gevangen in een onbewoond moment, een donkere dreigende zee, gevaar en gevaarte, moeder en zoon met de zon in de rug en ook de werelden van toen.
Het laatste deel, Ter plekke, leidt ons naar velerlei oorden. We ontmoeten zowaar Bach in Aardenburg. En even verder word ik verleid door haar Demersuite. Dit is een rijke bundel, waarin Christina Guirlande de lezer met sterke en zachte poëzie weet te verplaatsen in haar unieke sfeerwereld.
Christina Guirlande is een voorname naam geworden in de Vlaamse Letteren en daarbuiten, haar kunst hoef je niet te wantrouwen, in tegenstelling tot de ‘vondsten’ die we zo vaak als poëzie voorgeschoteld krijgen. Haar dichterlijke kwaliteiten zijn erkend en geprezen: klassiek én eigentijds, niet onderworpen aan modes en poëticamodellen. Zij is een poëet pur sang en hier citeer ik T. S. Eliot: ze is zich ten volle bewust, meer ontvankelijk voor elk gevoel, meer bewust van de geschiedenis van de taal, meer bewust van de betekenis van elk woord dat ze gebruikt.
Ik hoop dat ze nog veel poëticale projecten op stapel heeft staan want in dit woelige wereldje van literairen en literatuur allerlei is Christina Guirlande een kalme constante. Langsheen de holle weg werd taal bespeeld in alle nuances en liet zijn sterke sporen na, ‘het woord op zijn best’!

Sporen in een holle weg, Christina Guirlande, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2017, ISBN 9 789460 792687

(Beatrijs Van Craenenbroeck)


Om en nabij

Hans Tentije, pseudoniem van Johann Krämer en overladen met literaire prijzen, de dichter noemen van de melancholie is een understatement. Met Om en nabij - het moet zowat zijn achttiende bundel zijn - bevestigt hij andermaal deze reputatie op meesterlijke wijze.
Naast het openingsgedicht Al met al bestaat de bundel uit vier cycli: Om de herinnering, waarin Tentije als het ware de Turijnse voetsporen volgt van Cesare Pavese, de Italiaanse dichter, die op jonge leeftijd zelfmoord pleegde, Mettertijd, Bij benadering, Voor wat het is en Tot zover, waarin hij Henk Bernlef gedenkt. Een aanzienlijk aantal van de gedichten in deze bundel verschenen reeds eerder, onder meer in Poëziekrant. Maar de bundeling ervan in één uitgave geeft er een extra dimensie aan: een inhoudelijke synergie, die de diverse gedichten verbindt tot één grote poëtische evocatie van een soort illusionaire werkelijkheid, die door de verzen tastbaar en reëel wordt gemaakt.
Tentije slaagt erin om de grenzen tussen realiteit en fictie, het gedroomde en het beleefde, te laten vervagen. Sleutel daartoe is het geheugen en de herinneringen: zichzelf, het zinnelijke, weten te ontraadselen, misschien is dat het / wat herinneringen willen, en in de prachtige concluderende slotverzen: als het kijken eindelijk het vergeten inwilligt / zijn alle beelden teruggebracht / tot hun essentie, het onderhuidse waar elk woord, elk lied / immer uit voortgekomen is / in een van zee, van over duinvalleien / en verstuivingen komend licht, dat alles verheldert / maar niets verklaart. Zoals de titels van de cycli al aanduiden en zelfs de dichter zijn pseudoniem is de tijd in al zijn gedaanten de achterliggende agens, de zintuigen zijn daarbij de ingangen naar het verleden, vooral de geur en het gehoor zijn pertinent aanwezig: Wie zal zeggen waarvandaan en uit welk verleden / de geuren en geluiden een enkele keer: ’s nachts komen overgewaaid, alsof ze ook buiten je om / moesten worden bewaard.
Het doet bijwijlen erg Proustiaans aan, maar doet ook denken aan het boek van Robert Venturi Learning from Las Vegas, waarin de auteur de stad beschrijft aan de hand van geur, geluid- en zichtprikkels. Voor Tentije zijn soortgelijke beschrijvingen aanleidingen tot een poëtische reconstructie van een wereld zoals die door de dichter beleefd wordt: wellicht was het zo, wellicht niet, maar het had zo kunnen zijn. Tentije slaagt erin om de illusie in stand te houden als een soort nieuwe werkelijkheid, doordesemd van een zachte weemoed, die warm en herkenbaar aandoet. Hij hanteert daarbij een filmisch traag meanderende stijl, die de lezer meezuigt in zijn universum, zoals in de cyclus Bij benadering: …werkelijkheid en verbeelding zijn innig / met elkaar verweven, soms worden er patronen zichtbaar / die onherkenbaar anders en tegelijkertijd / vanzelfsprekend lijken…
Dit is één van de weinige dichters, die er in slaagt om de grenzen tussen proza en poëzie moeiteloos te laten vervagen in een meeslepende evocatie van dichterlijke grootsheid à la recherche du temps perdu.

Om en nabij, Hans Tentije Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 2016, ISBN 978-94-6336-002-9


(Richard Foqué)