Roggeman en Vroman in duet

Achterin de bundel staan twee foto's van een jonge Willem M. Roggeman in het gezelschap van de Nederlandse dichter (en wetenschapper) Leo Vroman die zich had gevestigd in Brooklyn, New York. Uit 1966. Roggeman maakte toen een interview met Vroman. De Vlaamse dichter was bezig aan een avontuurlijke reis doorheen de V.S. Nu, meer dan veertig jaar later, ontstond een nieuwe confrontatie maar ditmaal via de hedendaagse communicatiemiddelen. Een contact op afstand, waarbij afstand en tijd hier gemakkelijk werden overwonnen. De bundel is prachtig uitgegeven, om niet het woord subliem te gebruiken, op het gebied van lay-out en belettering. Zo wordt de naam van Roggeman op de linkerpagina in het blauw gedrukt met daaronder een grote rode letter R, of in het rood Vroman met een blauwe V eronder, en telkens de respectievelijke gedichten op de rechterpagina in rood, of blauw wat een erg mooi effect geeft.

Het onderstreept de wisselwerking, het uitwisselen van woorden over de grenzen heen, of in feite door het universum van de ene computer naar de andere.Vroeger zou daar via de post heel wat tijd overheen gaan. Roggeman geeft de start, reikt de eerste zinnen aan, doet de eerste zet: geven en ontvangen van kleine stukjes taal (pagina 5). Het is al bij al een gesprek, een computerbrief, het overdenken van twee dichters die met de taal leven, er een band mee hebben; ze leggen stukjes woorden bij elkaar die gedachten overbrengen vanuit ieders achtergrond en bezigheden : Ja, wetenschap kan ontroerend zijn laat Roggeman weten, Zoals dat ene woord dat vastloopt / midden in een zin, die dan afbreekt / en een ruimte schept die ook niet weet / hoe ver de tijd zich verder nog uitstrekt. // Dan is er geen verschil meer / tussen spreker en luisteraar, / tussen schrijver en lezer. / Iedereen gevangen in zijn ogenblik. (pagina 9)

In zekere zin is het Roggeman die de boventoon voert, dat is voelbaar, en Vroman volgt. Van zijn kant heeft die voor twee computertekeningen gezorgd, een beetje grillig zoals zijn gedichten wel kunnen zijn. Een gedicht als dat op pagina 13 van Roggeman kan best zelfstandig functioneren, een staaltje van taalbeheersing, vind ik. Ik zou het in zijn geheel willen citeren maar in het smalle bundeltje in die rode letter op zacht verblindend wit papier krijgt het de glans van vanzelfsprekendheid, van een taal op zich, los van de maker.
Is de ruimte een grote bol die alles bevat wat je hebt gedroomd / in een straal waar je ooit eens kwam / of erger, waar je nooit bent geweest? Na een dergelijk gedicht zou de dichter het recht hebben om voorgoed te zwijgen; alles staat er, werd gezegd, een kosmos die je in één hand houdt, een leven gevat in luttele lettertekens. Maar Willem M.Roggeman zet zijn reis- en zoektocht altijd verder. Als een avontuur met woorden.

Woordenwisseling/Ruimtewisseling, Willem M. Roggeman & Leo Vroman, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2011, ISBN 978-90-76644-56-1

(Guy van Hoof)

Tien jaar huisdichters

Sinds 2000 benoemt de Rijksuniversiteit Groningen elk academiejaar een student tot huisdichter. Die huisdichters zijn nu verzameld in de verzamelbundel Ideeën op sterk water, met oudere en meer recente gedichten alsmede informatie over in hoeverre het huisdichterschap al dan niet een springplank in hun literaire carrière was. In het academiejaar 2000-2001 werden twee huisdichters aangesteld: Daniël Dee & Petra Else Jekel. Dee maakte al snel naam als bloemlezer (Vanuit de lucht, de eerste generatie dichters van de eenentwingste eeuw, uit 2001, waarin hij onder meer jonge goden als Ramsey Nasr en Andy Fierens opnam) en dichter (Monsterproof, 2010). Uitspraken als "Ik wil een spontane toon bewaren. Zodat mensen de essentie van een gedicht meteen kunnen vatten en bij herlezing dat er ook nog iets meer valt te ontdekken." (Daniël Dee) en "In mijn gedichten moet iets gebeuren. Een goed gedicht is een soort filmpje in taal. Met pakkende beelden, iets absurds soms, zodat je het onthoudt." (Guido van der Wolk) garanderen de frisse wind die dit jong gezelschap laat waaien in de al zo vaak wat muffe poëziekamers. Annelieke van Mens is nog resoluter: "Echt poëtisch kun je mij niet noemen… Ik bedoel dat ik helemaal niet houd van het werken met metaforen en andere klassieke literaire middelen. Ik gebruik heel gewone, platte taal. Door die net even anders te gebruiken, wordt het poëzie." Als voorbeeld haar gedicht Weertje hè: met overwerk / het dak opgestuurd / klimt de baas / over onze rug / want kreeg de zweep / van boven // tijd voor een sigaret // geef mij een vuurtje / lucht je hart / en ik voorspel je de toekomst / of je het wilt of niet. Veerle Vroon schrijft: "Poëzie moet verrassen en liefst ook ontroeren, zonder melodramatisch te worden. Ik hoop mensen te verbazen. Hen om zichzelf laten lachen. Of om mij." Dat lukt aardig, zoals in het gedicht Onbekende beller: ach kind wat leuk / dat ik je tref / hoe gaat het nu / met dat rare studeren? / ook raar is dat / mijn voeten zijn / zo blauw vandaag / echt helemaal blauw / heel akelig en / toen ben ik maar / direct een kopje / thee gaan drinken / bij die dokter, aardige man / die kaakarts waar ik je / al van vertelde en weet je / hij had koekjes bij de thee / zelfgebakken door zijn vrouw / zo'n schat en toen / zei hij dat ik maar / beter weer naar huis / dus zo gezegd / en zo gedaan maar ja / mijn tenen zijn zo blauw / dag kind / ik bel je gauw weer. "Ik wil de lezer een tintelend gevoel bezorgen", schrijft Ruth Koops van 't Jagt en dat is precies wat deze bloemlezing met gedichten van elf ex-huisdichters van de Rijksuniversiteit Groningen doet.

Ideeën op sterk water - 10 jaar huisdichters aan de Rijksuniversiteit Groningen (redactie Maarten Praamstra en Sacha Landkroon), Uitgeverij Passage, Groningen, 2011, ISBN 97890 5452 225 6

(Roger Nupie)

Lucienne Stassaert in vertaling

Sedert Verhalen van de jonkvrouw met de spade (1963) heeft Lucienne Stassaert niet stil gezeten. Ze is ondertussen uitgegroeid tot een belangrijke dame, een gepassioneerd auteur en een authentieke dichteres die alsmaar schijnt te willen bewijzen dat ze van geen ophouden weet. Naast haar lange lijst publicaties die zowel proza, toneel, hoorspelen en hertalingen bevat is er alweer een nieuwe poëziepublicatie van haar op de markt. En gelukkig maar. Stassaert is vooral gekend als dichteres, alhoewel ze ook op tal van andere fronten artistieke talenten bewijst. In haar secure gedichten laat ze heel vaak de tegenstellingen hun ding doen. Gedurende haar lange schrijverscarrière is ze terecht meermaals in de prijzen gevallen en samen met dichters als Marcel van Maele mogen we hier terecht spreken van twee literaire reuzen. De laatste jaren was deze dame zeer productief en is haar poëzie toegankelijker geworden, maar dat had vooral te maken met de tijdsgeest en de veranderende inzichten. Ze blijft maar doorgaan en haar sterk poëtisch oeuvre (wat je het uitzicht benam / op een nog veel ruimer leegte / zo woest als een bedrogen god) de wereld in sturen. Naar aanleiding van haar 75ste verjaardag vonden enkele intelligente mensen dat het nodig was om een drietalige bundel van haar op de markt te brengen. Het werd een selectie van gedichten die in drie reeksen aan de lezer worden voorgesteld.
In de bundel In einem Atemzug vinden we de cycli Water en vuur, Tegen het licht en (de kortste) Leven. Elk gedicht werd telkens vertaald in het Duits door Fred Schywek, terwijl de Engelse vertalingen door Annmarie Sauer werden verzorgd. De bundel oogt zeer fraai en de uitgever World Internet Books heeft geen moeite gespaard om tot een degelijke uitgave te komen. In één adem kadert in het Europese vertaalproject Binnenvaart dat in het kader van Ruhrgebied 2010 Culturele Hoofdstad van Europa ontwikkeld werd.
In Water en vuur lezen we over het spanningsveld tussen donker en hoop, waarin hoe zwaar ook de opdracht toch is de toekomst dat ietsje beter is dan het nu. In die zin is Stassaert uiteindelijk altijd een positieve dichteres: zij lacht met de dreiging, zij tergt het verderf, zij stelt zich boven het noodlot. Zij laat de sterke beelden uit de natuur de cadans zetten en aantonen dat leven zonder, onmogelijk is. De tweede cyclus Tegen het licht telt eveneens 6 gedichten, dit keer laat Lucienne het licht ontzenuwd worden. Ze laat elke vorm van duisternis de parade passeren. Ze neemt ons bij de hand, want haar leiding is nodig. Deze gedichten nemen afscheid, maken de optelsom en stappen geruisloos naar een eindfase. De lezer mag zijn weg niet verliezen. In einem Atenzug wordt afgesloten met Leven, een serie conclusies en eindafrekeningen met wat ons allen bezighoudt en waarvoor we heel erg bang zouden moeten zijn. Lucienne Stassaert verwittigt ons door middel van haar gedichten, we zouden best luisteren…

In einem Atemzug, Lucienne Stassaert, World Internet Books, Duisburg/Antwerpen/Hamburg, 2010, ISBN 9 783842 334021

(Frank Decerf)

Heyman verzameld

Op 25 februari 2009 overleed Erik Heyman, uit Roosdaal, in een Brussels ziekenhuis. Enige tijd daarvoor was bij hem een hersentumor geconstateerd. Hij mocht niet eens de kaap van de 50 jaar ronden. Erik Heyman, die van beroep kernfysicus was, debuteerde in 1981 bij de poëziestichting Vers met de bundel Neergeschreven. Hij was beslist geen veelschrijver: IJstijd (Uitgeverij WEL) verscheen in 1984, Dagmaat (De Arbeiderspers) pas tien jaar later en Mantis (Poëziecentrum) nog eens twaalf jaar later. Zijn vroege werk is amper meer verkrijgbaar. Het was dus een goede beslissing van uitgeverij De Contrabas om zijn oeuvre, aangevuld met ongepubliceerd werk, te bundelen.
Heymans vriend sinds jaren Frank Pollet (eind jaren tachtig zaten ze samen in de redactie van het literaire tijdschrift Quarant-Dash) nam de zware taak op zich om de literaire nalatenschap te ordenen. Behalve over de bundels beschikte hij over een kartonnen doos vol bruine envelopjes met daarin kladjes vol aanzetten en eerste versies van vroeg werk, een A5-ringmapje vol handgeschreven min of meer definitieve versies daarvan, bestanden op Eriks computer en een rood stoffen boodschappentasje vol enveloppen en losse papieren met diverse versies van recent werk.
Het is bizar om te merken hoe vroeg Heyman al gepreoccupeerd was met de dood. De Verzamelde gedichten openen nota bene met Voor later na m'n dood (Want weten dat je sterven zal doet altijd pijn: / Hoe, waar, is onbekend, je kan geen dagen tellen. / Ik hoop alleen maar dat ik dan mezelf nog ben.). Pollet ontdekte dat Erik dit vers (waarvan de eindversie is gedateerd op 21 april 1979) schreef toen hij nog slechts achttien was. In zijn debuut staat een gedicht Kijk: de dood!, en in IJstijd staan regels als En dan is dood wellicht / Geen stilstaand woord. Ook navrant om te lezen (in het hoofdstuk Vroege gedichten): [....] want ik wil altijd weigeren / nog verder te geloven / dat ik dan toch altijd m'n lief / altijd zal blijven wat ik was: // samengeraapt - een urne voor mijn eigen as.
De kwaliteit van Heymans werk stond voor mij op basis van zijn bundels altijd al vast. Het is een triest genoegen om te constateren dat die ook waarneembaar is in al het werk dat hij niet of nog niet geschikt achtte voor publicatie. Heyman had een geheel eigen manier van kijken, doorspekte zijn oeuvre graag met elementen uit de wetenschap en wist (lees in dit verband vooral Mantis) persoonlijk leed (hij verloor een zoon) onthecht te verheffen tot ontroerende poëzie: [....] Wij raken aan dit / doodgaan niet gewend en waren // nooit zo ver geweest - ik had hem / onderdak beloofd. Wie weet dat / hij nog ooit in mij geneest besluit Memoriam.
Frank Pollet verdient een compliment voor het monnikenwerk dat hij voor zijn dode vriend verrichtte: deze liefdevol samengestelde bloemlezing is een monument voor een getalenteerd dichter, wiens werk hem hopelijk nog lang zal overleven.

Verzamelde gedichten, Erik Heyman, Uitgeverij De Contrabas, Utrecht, 2010, ISBN 90-7943-235-6

(Bert Bevers)

Doorslag van 10 jaar literaire passie

Eind 2010 vierde het West-Vlaamse literaire tijdschrift Dighter zijn tienjarig bestaan. Ter gelegenheid van dat lustrum werd een bloemlezing uitgegeven met geselecteerd werk onder de titel Watermerk, ontleend aan de titel van het gelijknamige gedicht van Diana Freys. De redactie noemt het zelf een doorslag van 10 jaar literaire passie. Passie en gedrevenheid zijn wel degelijk nodig om in dit lage land een tijdschrift van een dergelijke uitmuntende kwaliteit vier keer per jaar te laten verschijnen.
De bloemlezing Watermerk bestaat uit twee delen. In een eerste deel koos elk redactielid op basis van eigen criteria een aantal gedichten van dichters, die de voorbije jaren in Dighter hebben gepubliceerd. Alhoewel van sommige auteurs meerdere gedichten werden weerhouden, werd in alfabetische volgorde slechts één gedicht per dichter opgenomen. Het resulteert in een op het eerste gezicht wat wonderlijke poëtische verzameling, die erg uiteenlopend is qua onderwerp, taal en stijl. Maar tezelfdertijd biedt het een erg interessante en boeiende staalkaart van de Nederlandstalige poëzie in het eerste decennium van de 21ste eeuw, in al haar veelzijdigheid en uiteenlopende stijlen. Uiteraard ontbreekt een aantal gevestigde waarden niet maar het is vooral het nieuwe en jong talent dat de aandacht trekt in deze verzamelbundel en hem daarom zo aantrekkelijk en lezenswaard maakt. Zo hoort het ook. Is het niet een wezenlijke taak voor een literair tijdschrift een forum te bieden voor aanstormende dichters, die op de klassieke uitgeversmarkt nauwelijks of geen kansen meer krijgen? Getuige deze bloemlezing heeft Dighter zich met verve van deze taak gekweten.
In een tweede deel dat de titel Merktekens meekreeg, laten de redactieleden zichzelf aan het woord met telkens 5 gedichten, voorafgegaan door een eigen toelichting, hun persoonlijke poëtica, waarin ze hun visie op hun dichterschap en de plaats daarvan in hun leven duiden. Alhoewel compact geschreven duiden zij niet alleen de gedichten contextueel maar geven ze tevens ook een verruimd inzicht in poëzie als betekenisgevende constituante voor het individu en de maatschappij. Pleidooien voor het medium taal in zijn pure vorm, dat toelaat om te communiceren omtrent de ons omringende wereld maar in zijn poëtische verwoording die wereld kan transcenderen en daardoor drager van cultuur worden.
Watermerk gaat de controverse niet uit de weg. Ze zoekt haar op, zoals we dat van Dighter gewend zijn. In zijn voorwoord schrijft hoodredacteur Hugo Verstraeten: "Lezer en schrijver zijn verwikkeld in een circulair en dialogaal proces. Het bewustzijn van de lezer van de inhoud of betekenis van wat geschreven staat levert zelf een bijdrage aan de voltooiing ervan." Het vat meteen samen hoe deze bundel moet gelezen worden: De dichter, die de confrontatie aangaat met zijn lezer en in die confrontatie het gedicht tot leven brengt.
Watermerk is een eigenzinnige maar zeer aanbevelenswaardige uitgave, die de klassieke poëziebloemlezingen ver overstijgt. Het boek is bovendien zeer verzorgd en eigentijds vormgegeven, en wekt zonder meer nieuwe liefde voor de dichtende muze.

Watermerk - Een doorslag van 10 jaar literaire passie, Comsa!, Alveringem, 2010, D/2010/12.439/1

(Richard Foqué)

Over vallende mannen

Op de cover een foto van drie kerels die boven een grasvlakte zweven: Vallende mannen is de nieuwste bundel van Coen Peppelenbos. Met Doeke Sijens schreef hij de romans Tavenier (2003) en Harde actie (2005). In 2008 publiceerde hij Victorie, een roman met een flamboyante biseksueel als hoofdpersoon. Als dichter debuteerde hij met Sing Sing (2007), een bundel die werd geprezen om zijn heldere taal en ongecompliceerde gedichten. Het thema van het vallen komt meermaals terug in deze bundel: Ik ben een bezienswaardigheid in bed. / Ik kan niet vliegen, alleen vallen. Eén gedicht heet zelfs De valkunstenaar: Vallen is loslaten / het moment bepalen / dat je je overgeeft / aan zwaartekracht. // Ik ben te verdrietig / om je te vertellen / dat. // Vasthouden is de voorbode / van vallen. Vasthouden / is onzekerheid in de vingers. // De oceaan opvaren is / horizontaal vallen / je laat de onzekerheid / achter bij de mensen / die je uitzwaaien. // Je ziet mij huilen / je ziet mij vallen / je ziet mij vertrekken / dit laat je niet los. Dat Coen Peppelenbos iets heeft met vallen, vliegen en zweven is duidelijk. Zelfs de bloemlezing die hij in 2008 met Nick ter Wal samenstelde uit de poëzie van A. Marja kreeg als titel Ergens halverwege zweven. De dichter heeft niet veel nodig om er poëzie van te maken: een skater, de langste man ter wereld ("2 meter 46 en een half"), een duif, mussen, een klasfoto, een kangoeroe, standbeelden, een circus, een voetballer als Ronaldo etcetera. Hij heeft evenmin grote woorden nodig of een ingewikkelde poëtica om aangrijpende en ontroerende poëzie te schrijven die beklijft, zoals in het gedicht Schikking: Ze dekt de tafel altijd voor twee / in haar hoofd, laat een bord weg / een lepel een vork een mes een mens / praat tegen de weerman / herhaalt alles nog een keer / 12 graden, storing, isobaren / kijkt naar buiten / of de bui al komt. // Ze zet altijd te veel koffie / telt de muren, de jaren / controleert de telefoon / of hij het nog wel doet / streept adressen door / wacht op slaap. // Morgen bingo. We kunnen de criticus Rob Schouten, die in het tijdschrift Awater over Sing Sing schreef: "Aan mij waren zijn haast terloopse maar niettemin zorgvuldig genoteerde bestaantekortjes wel besteed", alleen maar bijtreden. In Vallende mannen is dat niet anders. Ik ben benieuwd naar meer van deze 'bestaantekortjes', die vaak baden in een zacht weemoedige sfeer. En intussen zien we samen met de dichter een duif die wegvliegt, geeft zichzelf applaus. // Door het dakraam zien we de hemel / en af en toe een vogel / op weg naar god weet waar. En de dichter zelf? Die droomt van lege kamers, verlaten gangen, / ruimtes zonder muur. / Niets valt om. Niets houdt stand. Heb deze bundel graag gelezen.

Vallende mannen, Coen Peppelenbos, Uitgeverij kleine Uil, Groningen, 2011, ISBN 978 90 7748 7976


(Roger Nupie)

André van der Veeke: Rotterdam vertrekt

De dichter André van der Veeke (º 1947, Rotterdam) is relatief 'laat' beginnen publiceren. Zijn eerste bundel Reizigers voor alle richtingen dateert van 2004. Nochtans was hij al jaren zeer actief als drijvende kracht achter het literaire tijdschrift Ballustrada. Al die jaren heeft hij blijkbaar in de luwte een aanzienlijk poëtisch oeuvre opgebouwd, dat nu in gebundelde vorm beschikbaar wordt; getuige daarvan Moerasbeest verdriet (2006) en zijn net verschenen bundel Blauw als ijs (2011). Zijn bundel Rotterdam vertrekt (2010) past in die rij en sluit er qua thematiek en stijl naadloos bij aan.
Van der Veeke blijft ook hier de nostalgische dichter, die mijmerend op zoek gaat naar zijn verleden tijd, maar in die zoektocht ook langzaam afstand neemt. De dichter wordt de observator, met zijn eigen kritische mening over dingen en gebeurtenissen, maar die in berusting aanvaardt. Desondanks en wellicht juist daardoor de lezer een spiegel voorhoudt. In die zin is zijn poëzie dubbel gelaagd: Uit de berusting groeit opstand, uit het begrijpen revolte. Maar nooit vervalt ze in cultuurpessimisme, integendeel, verval en dood leiden voor Van der Veeke altijd naar heropstanding, vernieuwing: de fenix zal uit zijn as herrijzen. Dat geldt in de eerste plaats voor de naar de bundel genoemde openingscyclus van 15 gedichten Rotterdam vertrekt, waarin de dichter terugblikt op zijn jeugdjaren in Rotterdam vlak na de oorlog. Het eerste gedicht zet meteen de toon:
De glorie van het oude stadshart / -puin, puin, dierbaar overbodig puin - / verdwijnt in hongerige magen / Waar de doden opstaan weet niemand / Gele trams rijden weer vloekend : en rinkelend naar een toekomst. In een klare, directe, van alle barokke frivoliteit ontdane taal, ontwikkelt de cyclus zich langzaam. Simpele bijna voor de hand liggende gebeurtenissen worden in haarscherpe observaties maar metaforisch door de dichter gekaderd in een proces van nieuw leven:
Het proces van de bevruchting / is voorbij / De stad maakt ruim baan / voor de ontsluiting / Het grote persen kan beginnen. Om te eindigen met dat eenvoudige maar indringende beeld van een stad, die opnieuw vooruit gaat, maar waarvan hij afstand heeft genomen: Maar als de bevroren trein / met ons afbuigt zie ik Rotterdam vertrekken / Stipjes in de verte worden wij.
Ook de 30 gedichten in de tweede cyclus Onwennig tandengeknars ademen diezelfde sfeer. Van der Veeke is ontegensprekelijk een situationele dichter, gefocust op zijn eigen afkomst en omgeving. Zijn grote verdienste ligt erin dat hij die thematiek in elk gedicht een universele zeggingskracht geeft. Hij breekt telkens het keurslijf, waarin hij zich blijkbaar opgesloten voelt. Hij is daarbij consistent in het uitdrukken van zijn gevoelens. Meligheid valt nooit te bespeuren, in een staccato, condens en gebalde stijl verkent van der Veeke de diepten van zijn eigen ziel, de betekenis der dingen en poogt zo de lezer mee te trekken in een zich telkens herscheppende wereld.

Rotterdam vertrekt, André van der Veeke, Uitgeverij De Contrabas, Utrecht-Leeuwarden, 2010, ISBN 978 90 79432 34 9

(Richard Foqué)

Onzichtbare verbintenissen

Een opmerkelijke meertalige verzamelbundel is Onzichtbare verbintenissen, waarin van Paul Gellings, Joris Iven, Roger Nupie, Hannie Rouweler en Guy van Hoof gedichten in zowel het Frans, het Nederlands als het Zuid-Afrikaans werden opgenomen. De vertalingen naar het Zuid-Afrikaans nam Floris Brown voor zijn rekening. Hij kent zijn metier. De kracht van Liasons invisibles vormen de diverse stijlen. Bij elke bijdrage waardeert de poëzieliefhebber de stempel van elke individuele dichter en het werk herschept de typische stijlfiguren tot kenmerken eigen aan de diverse poëtica's. De melange van Nederlandse en Vlaamse dichters werd een rijk palet waaruit keuze genoeg is.
Een fragment uit Stichtstraat, waarin Paul Gellings herinneringen ophaalt aan zijn jeugd in het geliefde Amsterdam: Als kinderstemmen / verwaaid in de tuin / om je geboortehuis. // Of muziek verstomd / hoog op balkons / aan vestingmuren / flat genaamd. // Of als het landje / waar je speelde: / voorgoed bekleed // met steen. Waar nu / alleen nog tegels / overgaan in regels. Paul Gellings is naast dichter ook romanschrijver. Hij vertaalt zowel eigen werk als dat van anderen in het Frans.
Joris Iven is de vlijtige dichter die met een regelmaat van de klok interessante bijdragen aan literair Vlaanderen levert. Zijn lijst publicaties is indrukwekkend. Hij is ook een welgekomen gast op diverse poëziefestivals. In zijn gedichten herbewandelt hij de verlaten paden van zijn voorbije leven: Ook ik heb in deze straten gelopen, in het spoor van mensen / die mij zijn voorgegaan en die ik nooit heb gezien, of die ik wel / heb gezien en in mijn geheugen heb opgeslagen maar die ik / nooit heb gekend.
Roger Nupie's poëzie is verrassend, verfrissend en zet aan tot meer. Originele accenten kenmerken zijn werk. Hij weet als geen ander subtiele emoties op te roepen: Nog hooguit enkele maanden / en je brieven / worden schaarser. // Langzamerhand / wordt je moedertaal / een kleine kwelling. // Zo verander je / van taal [....].
De dichteres en gedreven uitgeefster Hannie Rouweler heeft de laatste jaren duidelijk haar bakens in het literaire landschap achtergelaten. Haar poëzie leest als een vloeiend beekje: de dingen zijn / in zichzelf hetzelfde – // maar al wat zich / daarin verliest // wordt gelijk aan 'n ster / in bodemloze tijd [....].
Guy van Hoof is de dichter die in de stad een natuurlijke biotoop zoekt en vindt. Zijn observaties worden versterkt door menselijke associaties die in zijn werk het kloppend hart vormen. Hij valt vaak terug op wat voor altijd voorbij is, zonder daarbij in melige nostalgie te vervallen. Zijn woorden zijn afgewogen, uitgebalanceerd, scherp als het moet en heel vaak zo helder als kristalsuiker: De doden worden niet geteld / hun aantal wordt geschat // Zij hebben de woorden die werden voorspeld / op de lippen / en zij vullen het journaal / de denkprogramma’s / en de magazines: business / as usual [....].

Onzichtbare Verbintenissen, 2011, Uitgeverij Demer Press, Diepenbeek, 2011, ISBN 978 1 4467 4851 0

(Frank Decerf)

Zwarte dichters uit Zuid-Afrika

We leerden Joris Iven in de jaren tachtig kennen als de vertaler van de Turkse dichter Nâzim Hikmet (in samenwerking met Perihan Eydemir, in 2003 heruitgegeven als De mooiste van Nâzim Hikmet) en de Marokkaan Tahar Ben Jelloun: De amandelbomen zijn aan hun verwondingen bezweken. Sindsdien kent zijn vertaaldrift letterlijk geen grenzen en kwamen zowel dichters uit Ierland, India (Sujata Bhatt: Naaktzwemmen in de geschiedenis, in samenwerking met Jacqueline Caenberghs, 2006) als de Amerikaanse poet laureate Charles Simic (Hotel Slapeloosheid, 2008) aan bod. Hij hertaalde eveneens de Minneliederen van Hendrik van Veldeke (2010). Dat hij zelf een knap dichter is bewijzen de bundels Galerie De Taxus (1987), Egyptisch zwart (1993), Perkament/Testament (2001), Alles bij elkaar (2005), Ninglinspo (2009) en Sluiter/Sluier (2009). Aan de Zuid-Afrikaanse Zulu dichter Mazisi Kunene wijdde hij de tweetalige uitgave De Voorvaderen en de Heilige Berg/The Ancestors and the Sacred Mountain - Zulu gedichten/Zulu Poems (2009). Kunene behoort, samen met Dennis Brutus tot de belangrijkste dichters van heel het zwarte continent. Beiden zijn opgenomen in deze uitgave, samen met James Matthews, Sydney Sipho Sepamla, Mongane Wally Serote en Oswald Mbuyiseni Mtshali. Uit de inleiding van Joris Iven leren we dat de Zuid-Afrikaanse regering met een aantal censuurwetten, zoals de Publications Act (1963), de moderne zwarte literatuur, die een begin kende in de jaren vijftig, van de kaart veegde. Bijna tien jaar lang verscheen er in Zuid-Afrika geen enkel literair werk van een zwart auteur. Begin jaren zeventig kende de zwarte literatuur in Zuid-Afrika een wedergeboorte met de city poets, de dichters uit de townships. Hun poëzie wordt gekenmerkt door sociale kritiek, gezet in een toon van afstandelijkheid, ironie en cynisme - zoals bijvoorbeeld in het gedicht Zwarten zonder stem van Oswald Mbuyiseni Mtshali: Gevangen zitten is geen schande, / net zo onvermijdelijk/ en onaangenaam / als naar de tandarts gaan. Samen met Mtshali zijn de andere belangrijkste city poets in deze bundel opgenomen: Sydney Sipho Sepamla, Wally Serote, Oswald Mbuyiseni Mtshali en James Matthews: Er wordt verteld / dat dichters schrijven over schoonheid / van vorm, van bloemen en van liefde / maar de woorden die ik schrijf / zijn er van pijn en van woede. Hun werk, eveneens door de censuur verboden, leefde verder via poëzielezingen. Doordat hun gedichten in de eerste plaats moesten kunnen worden beluisterd zijn eenvoud, beknoptheid, ritme en herhalingen typerend. Joris Iven heeft met deze uitgave zes zwarte dichters uit Zuid-Afrika op de poëziekaart gezet. De ontroerende en bezwerende kracht van hun werk laat diepe indruk na. De titel van deze bloemlezing is ontleend een gedicht van Sydney Sipho Sepamla: Ik ben dit land van mij / ik heb nooit een deel gevraagd / dat is nooit nodig geweest / ik ben het land. Iven heeft intussen ook poëzie van de Amerikaanse auteur Raymond Carver vertaald. Die uitgave, Dun als balsahout, mogen we dit jaar nog verwachten.

Ik ben dit land van mij - zwarte dichters uit Zuid-Afrika, vertaling en inleiding Joris Iven, Demer Press, Diepenbeek, 2011

(Roger Nupie)

Niels Hav: Als ik blind word

Ter verdediging van de dichters Wat moeten we met dichters?
Zij hebben het slecht,
Ze zijn zo hartverscheurend in hun zwarte kleding,
blauwbevroren door inwendige poolstormen.

De poëzie is een verschrikkelijke pest,
De zieken lopen jammerend rond,
Hun geschreeuw verpest de atmosfeer als uitstoot
van mentale atoomcentrales. Het is zo psychisch.
[....]
Poëzie is een plaag,
Erger dan gonorroe – een afschuwelijke pest.
Denk aan de dichters, ze hebben het moeilijk,
heb medelijden met hen!
[....]
O, wees barmhartig voor de dichters,
Ze zijn doof en blind,
Help hen in het verkeer, waar ze rond strompelen
met hun onzichtbare handicap: ze herinneren zich
van alles. Af en toe blijft er een staan
luisteren naar een verre sirene.
Heb geduld met hen.

Poëten zijn als geestesgestoorde kinderen
van huis verjaagd door de hele familie.
Bid voor hen;
ze zijn ongelukkig geboren –
hun moeders hebben om hen gehuild,
doktershulp en rechtsbijstand gezocht,
totdat ze het maar opgaven
om hun eigen verstand niet te verliezen.
O, huil om de poëten!

Voor hen is geen redding.
Besmet met lyriek als stiekeme melaatsen
Zitten ze opgesloten in hun eigen fantasie –
Een onaangenaam getto, vol demonen
en kwaadaardige spoken.

Wanneer je op een mooie zomerdag
een arme dichter uit een portiek
ziet wankelen, bleek
als een lijk en ontsiert door speculaties –
ga hem dan helpen!
Bind zijn veters, neem hem mee
naar het park en zet hem op een bank
in de zon. Zing wat voor hem,
geef hem een ijsje en vertel hem een sprookje;
hij heeft het zo slecht.
Hij is helemaal kapot van de poëzie.

(vertaling uit het Deens door Jan Baptist)

De Deen Niels Hav (º 1949) debuteerde in 1981 met proza. Daarna volgden nog vijf dichtbundels en meer korte verhalen. Jan Baptist zette een selectie uit Havs poëzie naar het Nederlands om. De auteur liet zich vooral inspireren door de natuur rondom hem. In zijn poëzie probeert hij dicht bij de werkelijkheid te blijven, hij houdt zijn taal strak. Hij mengt diverse vormen van humor en komt op die manier af en toe tot absurdistische beschrijvingen. De onderwerpen die hij hanteert zijn alledaags, maar hij observeert haarscherp. Hij zoekt antwoorden op de existentiële vragen die de mens bezighouden, maar houdt ons af en toe een spiegel voor en wat we zien is louterend. Zijn werk werd al in verschillende talen vertaald. Zijn poëzie werd al ettelijke malen bekroond, en herinnert aan het werk van Czelaw Milosz. "Als poëzie zin moet hebben, moet ze onder woorden brengen wat ons in het dagelijkse leven bezighoudt. De taak van de dichter is onze gemeenschappelijke ervaringen te ontcijferen," aldus Hav. Men kan besluiten dat deze auteur vooral een humanistisch dichter is die het sociaal engagement niet uit de weg gaat. Dat maakt zijn werk boeiend en tijdloos. Zijn onderwerpen graven echt dieper dan de eerste indrukken en frivole titels doen vermoeden.

Als ik blind word, Niels Hav, Uitgeverij Jan Baptist, Veendam, 2010, ISBN 978 90 815357 1 7

(Frank Decerf)

Godsheide

Miel Vanstreels herinner ik mij nog van zijn bundel Demente bejaardenflat (1975). In De Windroos, de nu door Henk van Zuiden geredigeerde poëzkiereeks van de Uitgeversmaatschappij Holland in Haarlem, publiceerde hij een bundel met de op het eerste gezicht vreemde titel Godsheide. Gelukkig leert de tekst aan de achterzijde ons dat dit de naam is van het geboortedorp van de dichter die nu in Maastricht woont. De twintig gebundelde gedichten voeren ons helemaal terug naar zijn kinderjaren en de opwinding die hij destijds onderging bij het luisteren naar de sportuitzendingen op de radio. Het is pure nostalgie!

Vanstreels heeft bepaalde gegevens en details goed in zijn geheugen vast weten te houden: live -tv bestond nog niet, / de transistorradio moest nog / uitgevonden worden (pagina 10). Maar de gedurende de radioreportage herhaaldelijk genoemde namen van renners gingen een eigen leven leiden. In een gedicht is een opsomming van namen, die verwijzen naar overwinningen,valpartijen, strijd in de bergen of een flitsende sprint al een lust voor oog en oor. Italiaanse namen op zich klinken als poëzie : vooral de Italiaanse namen / gilde ik met plezier / de weg over, // Arnaldo Pambianco, Graziano / Battistini, Nino Defilippis, / Gastone Nencini, / Ercole Baldini (pagina 10).

In een gedicht over Hans Junkermann die niet zo'n winnaarstype was, noteert hij: zijn erelijst was niet bijzonder /of groot, het moeten / de klanken zijn // want zijn naam zingt nog / in mijn hoofd. (p.17). Soms gaat het om grotere jongens als Coppi of Gaul, maar daarnaast heeft Vanstreels gedichten gewijd aan de wat mindere goden die knechtenwerk moesten verrichten en zich ermee konden troosten de kampioenen aan hun overwinning te hebben geholpen: hun namen verzachten / met de jaren de nederlagen / die hij leed. (pagina 14)

Als jongetje ondergaat hij op zijn fiets de sensatie zelf de mastodonten te beklimmen of aan de streep sneller te wezen. Verbeelding vermag veel. Zijn vader, zelf renner, leert hem hoe te fietsen, en ik wil dit fietsen / nooit meer kwijt. Daar spreekt een overtuigde liefde uit. De hele bundel baadt overigens in een sfeer van grote sportmomenten tegen de achtergrond van een dorpse sfeer vol cafés, processies, kermiskoersen, volkse commentaren. Het zijn momentopnamen, herinneringen van de ouder wordende dichter aan een mooie periode, maar je moet het toch maar kunnen om in enkele trekken, eenvoudig verwoord renners te portretteren, zoals Van Steenbergen die enkel voor zijn startgeld opdook, of Beheyt die het had gewaagd de Keizer dwars te zitten. Want niet om het even wie mag winnen, bij voorkeur de favorieten. Een sobere bundel met rake typeringen .

Overigens onderhoudt Miel Vanstreels ook een boeiende weblog met zijn fietsavonturen. Wie daarvoor belangstelling heeft moet maar eens surfen naar http://www.fietsvarianten.blogspot.com/. Daarop zijn ook verwijzingen naar zijn bundels, als deze Godsheide, terug te vinden. Miel Vanstreels beslist is een van de interessantste wielerdichters in ons taalgebied.

Godsheide, Miel Vanstreels, De Windroos (Uitgeversmaatschappij Holland), Haarlem, 2010, ISBN 978 9025 111 076

(Guy van Hoof)

Paul Cox' Herinneringen aan morgen

Uitgelopen
Tussen twee paden in
hebben we elkaar bemind.

Het gras was uitgelopen
en groen als ongewassen enkels.
Het gras was groen
en uitgelopen als lenige gedachten.

Je bond in mij
de uiteindes van twee liefdes vast.

De zomer was verlicht
en vol van blank geworden lusten.
De zomer was vol
en verlicht van ongewassen enkels.

Tussen twee paden in
hebben we elkaar bemind.

Het gras boog neer
van ingevallen manestralen.

Als het even kan moet poëzie pretentieloos zijn, geruisloos gewoon en toch volledig fascineren. Een goed gedicht doet je omkijken of er achteraan lopen en in Herinneringen aan morgen vond ik dat allemaal. De dichter Paul Cox staat in het volle leven, werkt met de materie en houdt zijn poten stevig op de grond. Eerdere publicaties bij het Poëziecentrum Gent waren: Niemand kon dit weten (2003), De morgen van het paard (2005) en Genade met wijnvlek (2007). En nu is er dus Herinneringen aan morgen.
Paul Cox. Geen ijdelheid bij hem, bijna vroom, zekere authentieke kracht. Zijn gedichten doorstaan windstoten, rukwinden en belonen de aandachtige lezer. Hier geen woordentsunami’s of grof geschut. Nergens voorspelbare elementen. Nergens losse flodders. Hij komt tot verrassende combinaties. De dichter deelt rake klappen uit, steeds onverwacht en trefzeker. De stilte tussen de woorden zorgt voor de punch. Paul Cox legt een geheel eigen parcours af. Hij erkent de vergankelijkheid en de aftakeling, maar probeert toch nog een stil gevecht aan te gaan in een vastbesloten poging om van elk moment een getuigenis af te leggen; een voetafdruk die niet weggespoeld zal worden. Hij kent zijn metier, hanteert stijlelementen zonder bombast.
In de intro van de bundel lezen we: Versmelten van geest, zinnelijkheid en bloed. Liefde, zeer zeker. Het gemoed voorbij het modische strekken, het vluchtige, synoniem van deze tijd zonder tijd. Totaal omhelzen van het instinctmatige en het puur geestelijke, zo innig dat zwijgen niet meer kan. Dan hoeft men de kip niet meer te verwijten dat de wereld met een ei zit.
Cox hanteert een misleidend simpel woordenpalet. Zijn gedichten zijn gelaagd en houden om elke bocht een verrassing in petto. Zijn observaties raken tot aan de laatste lettergreep en maken het herlezen van de poëzie tot een herademing. In deze bundel laat Paul Cox alle onderwerpen hun bestaan verdedigen. Hij is niet bang om alle onderwerpen aan zijn poëtica te onderwerpen. Hij schuwt de uitdaging niet en aanvaardt geen makkelijke vlucht in voorspelbaarheid. De authenticiteit vormt de ondertoon, de onderlaag waarop de kwaliteit steunt. De lezer van Herinneringen aan morgen wordt voor zijn inzet beloond, beseft dat hij met deze bundel een merkwaardige en waardevolle stem uit ons letterenland onderdak verleent. Uitgeverij Het Moment nam de wijselijke beslissing om deze bundel te verluchten. De 5 goede tekeningen die in dit werk hun rechtmatige plaats opeisen zijn van de hand van Manu Cox (1947 – 2001) die naast tekenaar ook kunstschilder, muzikant en denker was.

Herinneringen aan morgen, Paul Cox, Uitgeverij Het Moment, Merendree, 2010, ISBN 978-90-8085-017-0

(Frank Decerf)

Nieuw werk van Tine Hertmans

Tine Hertmans debuteert in 2006 met De dagen zijn van spinrag. Een jaar na De geur van akkerwinde (2010) verschijnt Tuin van Eden, met intrigerende illustraties van Tony De Bruycker. De dichteres omschrijft deze bundel over seksueel misbruik als een document, een getuigenis en weet haar werkwijze trefzeker te analyseren: door de bewuste keuze voor een strak stramien krijgt het geheel een zeker monotoon ritme, alsof de droge snikken van een kind zelf erin verschuilen.
Het verhaal van het misbruik wordt in al zijn facetten verteld, bijna gepreveld, in 46 gedichten van tweeregelige strofen die rijmen zonder dat de lezer een gevoel van rijmdwang krijgt. Deze opzet mist zijn effect niet: je wordt als lezer meegezogen in dit leed - aangericht door een man, een serial killer, of ook: een man met vele facetten / levend naar eigen goeddunken, eigen wetten - waarin ook de moederfiguur niet vrijuit gaat: moeder, waarom kom je niet voordat ze sterft / van angst en pijn, terwijl je weet van dat verderf.
Met mijn rugzak vol verdriet / zal ik gaan tot daar waar je me niet meer ziet, schrijft ze in het gedicht levensloop. Dit verleden is niet uit te schakelen: ook al heeft de dood hem lang geleden zijn handelen ontnomen / als poltergeist leeft hij voort, nacht na nacht en in mijn dromen. Toch heeft Tine Hertmans de moed gehad dit in de mate van het mogelijke van zich af te schrijven. In het titelgedicht lezen we: mijn hof, tuin van eden / voer mij weg uit het grauwe verleden. En even verder, met een zeldzaam sprankeltje hoop: Op een dag ben ik vrij van zorgen / dan slaap ik vredig onder jouw voeten, morgen. Verplichte lectuur voor (poëzie)lezers met het hart op de juiste plaats.
Tine Hertmans is ook opgenomen in een bundel protestgedichten, Over alles wat niet deugt. Samensteller Hannie Rouweler nodigde dichters uit een tekst te schrijven met in het achterhoofd de uitspraak van Mark Meekers: Een kunstenaar die niet revolteert en protesteert is geen kunstenaar.
Achttien dichters schreven over o.a. asielbeleid (Mark Meekers, Tjarda Eskes), corruptie (Hilde Boulanger), discriminatie en kinderarbeid (Staf De Wilde), fascisme en uitbuiting (Frank Decerf), incest (Edith Oyen, Jenny Dejager, Julie Goderis), moord (Joris Iven) en kindermisbruik (Catharina Boer, Thierry Deleu, Hannie Rouweler, Suzanne Pyra). Poëzie als wapen tegen het onrecht en de waanzin die van alle tijden zijn. Uit Eenentwintigste eeuw van Christina Guirlande:

Twee Somalische tienermeisjes, / veertien en achttien jaar, / werden vandaag geëxecuteerd. / Men vond ze uiterst gevaarlijk: / spionnen voor het regeringsleger. / Het hele dorp werd verplicht / de terechtstelling bij te wonen. / De angstkreet van de twee kinderen / dreunt door het continent.

Om met Louis Paul Boon te spreken: twee bundels die de lezer - terecht - een geweten willen schoppen.

Tuin van Eden, Tine Hertmans, Demer Uitgeverij, Diepenbeek, 2011, ISBN 978-1-4466-7344-7; Over alles wat niet deugt, samenstelling: Hannie Rouweler, Demer Uitgeverij, 2011, Diepenbeek, ISBN 978-1-4466-0474-3

(Roger Nupie)

Een late doorstart

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig was daar ineens Richard Foqué aan het poëziefront. Met Alleen kringen, in 1967 in Lier verschenen bij De Bladen voor de Poëzie, plaatste hij zijn eerste sporen in het literaire landschap. Twee jaar later verscheen bij dezelfde uitgever De dieren komen, waarna de Gentse uitgeverij Yang in 1972 nog Drie millivolt van oneindig op de markt bracht. Dat was het dan. Foqué's werk werd welwillend gesignaleerd (onder meer door de onvolprezen Leopold M. Van den Brande, in diens tijdschrift Morgen), maar van een grote dichterscarrière kwam het niet. Sterker: ze stopte! Wel maakte Foqué naam als architect, in welke hoedanigheid hij een mooie loopbaan uitbouwde. Toch droogde zijn dichtader nooit echt op. Want bijna vier decennia na zijn derde bundel is er nu plotsklaps een vierde: Te laat het landschap.
Foqué gaat uitermate economisch met de taal om. Zijn poëzie is verstoken van onnodige tierelantijntjes, en gaat in strakke bewoordingen recht op haar doel af. Dat was al zo in zijn vroege werk, dat is nog steeds het geval in zijn jongste. Wel is er een verschil in benadering. Was Foqué aanvankeljk een naar binnen turende buitenstaander, nu is hij de ingewijde die juist naar buiten kijkt. Zijn werk neigt eerder naar het hermetische, maar is open genoeg om je binnen de kortste keren naar binnen te trekken. Het is aardig om te constateren dat Foqué nooit zijn andere passie, de architectuur dus, weg heeft gestopt. Al in zijn debuut duiken allerhande elementen op die zijn latere werk doen vermoeden: groet de deuren van mijn huis; deze zetel zal onze kamer zijn; dit is waar / deze raaklijn bestaat; mijn deur is getekend.
De bundel is strak gecomponeerd en telt vijf cycli: Ik teken een landschap, In de aarde geëtst, Uit lucht gebeiteld, Door de tijd verlaten en de titelreeks met respectievelijk vijf, vijf, zeven, negen en weer zeven verzen van telkens twee zesregelige strofen.
Te laat het landschap lijkt op bepaalde momenten haast organisch op de oude bundels aan te sluiten. De dichter tekent zijn taal nog steeds als een architect (Ik teken een landschap / een landing langs de banen), en ziet nog steeds kaders en lijnen alom (Maar kwetsbaar de lijn / die het beeld verdeelt bijvoorbeeld, en Wat rest is een schilderij / het raam zorgvuldig ingelijst / in een landschap getekend).
Foque's gedichten hebben een merkwaardige ondertoon van een onloochenbare vanzelfsprekendheid. Deze poëzie met pregnante zegging is onmiskenbaar van de hand van iemand die zich bewust is van het feit dat wij hier niet alles zijn, dat er eerder mensen sporen nalieten, dat er generaties zullen volgen: Verdwijn in het landschap / kras een dier in de rots. Absoluut niet vergeten mag worden een pluim op de hoed van graficus en uitgever Gerrit Westerveld (die de bundel ook illumineerde) te steken, die Te laat het landschap voorbeeldig vormgaf.

Te laat het landschap, Richard Foqué, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2011, ISBN 978-90-76644-55-4

(Bert Bevers)

Bloei en verval

Naast twee romans (Bloemsdag (2004) en De intocht van Christus in Amsterdam (2005)) verschenen van Erik Bindervoet vijf dichtbundels: Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje (1995), De saaiste jongen ter wereld (1998), De schilder en zijn model (1999), Aap (2002) en Voor altijd voor het eerst (2008).
Samen met Robbert-Jan Henkes vertaalde hij onder meer het zo goed als onvertaalbaar geachte Finnegans Wake van James Joyce (2002) en alle songteksten van The Beatles: Help! - The Beatles in het Nederlands (2003) en Bob Dylan, uitgegeven in twee delen: Snelweg 61 herbezocht, liedteksten 1962-1973 (2006) en Voor altijd jong, liedteksten 1974-2001 (2007).
Het motto van Charles Darwin in zijn nieuwste bundel, Het spook van de vrijheid, leert ons meteen iets over zijn manier van observeren: …anxious to observe / accurately / the expression / of a crying child / but sympathy with his grief / spoiled all my observation. Die tegenstelling is een rode draad in zijn poëzie en staat garant voor mooie 'ugly' poëzie. De dichter balanceert daarbij speels maar verdomd handig op de breeklijnen van kolder, ironie, meligheid en absurdisme, schuwt hier en daar wat kitscherige elementen niet, maar weet dat alles tegelijkertijd ook te overtreffen. Hij goochelt daarbij met stijlen: van klassiek aandoende sonnetten tot bladzijdenlange vrij prozaïsche gedichten die je door hun stevig ritme bijna zou kunnen rappen.
De wereld die Bindervoet ons voorschotelt is er een van bloei en verval. Hij liet zich inspireren door zulk uiteenlopend volk als Luís Buñuel, Fernando Pessoa, Miroslav Holbu en Seamus Heaney. Zelfs stripfiguur Lucky Luke duikt op. Tjechov mag de bundel openen en dat gedicht zet meteen een surrealistische toon, die ook elders in de poëzie van Erik Bindervoet opduikt:

De Russische toneelschrijver Tsjechov / Woonde in Baltimore / Met een emoe die kon apporteren. / Zelf gaf hij een cursus, / Laatste hulp bij zelfdoding. / Toen ik dit bedacht zag ik / Acht flamingo's boven de Ceintuurbaan, / Maar niemand geloofde me / En ik wilde bloemen.

Bindervoet schrijft (zelf)relativerend en ironisch over het dichterschap. In Tjitskes dichtkunst lezen we: Een lezer vroeg op een gegeven moment aan Tjitske: / 'Als ik niks in mijn hoofd heb, wat moet ik dan doen?' / Tjitske antwoordde: / 'Gooi het eruit.' / De lezer vroeg: / 'Maar ik heb niks, hoe kan ik het er dan uitgooien?' / En Tjitske antwoordde: / 'Draag het er dan uit.' Of ook: Ik ruk een tak van een boom / En weet dat ik elke keer/ Als ik de tak in het zand plant / Een gedicht heb.
Het is nu aan de lezer die het verhaal zelf afmaakt/ en de plaatjes kleurt. Die vrijheid biedt Bindervoet ons in deze wervelende bundel. En dan maar kijken waar we uitkomen. / Vanaf dan, tot dat moment, lig ik hier / Op bed, met een nest katjes in mijn nek.

Het spook van de vrijheid, Erik Bindervoet, Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 2010, ISBN 9 789061 699484


(Roger Nupie)

Het overstijgen van de tijdelijkheid

Frank de Vos is van vele kunstmarkten thuis. Hij is niet alleen schrijver van zowel poëzie als proza maar ook beeldend kunstenaar en musicus. Hij trad definitief uit de schaduw als dorpsdichter van Doel in de periode 2009-2011. Het resulteerde onder meer in de aangrijpende bundel Doelse gedichten Trek de wind niet uit de wieken, geïllustreerd met monotypes van Bert Bevers.
Frank De Vos is bovenal een sterk maatschappelijk geëngageerd kunstenaar, geïnspireerd door de Arte Povera-kunstenaar Michelangelo Pistoletto. Zoals hij het zelf verwoordt mag kunst zich nooit inbedden in de structuren van de macht, maar moet die blijvend in vraag stellen. Deze nieuwe en vierde bundel Excisa doet dat op een haast polemische wijze, die ook de dichter zelf niet spaart.
Aanleiding en inspiratie is een zin uit een overlijdensregister van de 18de eeuw: Excisa et baptisata est ab obstetrice (uitgesneden en gedoopt door de vroedvrouw). Het is het thema van de eerste cyclus, maar ook de volgende twee cycli, waaruit de bundel bestaat zijn reflecties hierop: de vergankelijkheid, het geluk als een ongrijpbaar moment, de zoektocht naar het overstijgen van de tijdelijkheid en het besef van de onmogelijkheid daarvan. Tot de schimmel door dit kind vol waarheid schiet, de leugen door een openbaring. En verder. Het ligt er in een laatste wiegelied, ingeslapen om nooit meer te waken.
In de tweede cyclus Vervoegd maar vooral in de derde met de intrigerende titel Einde loopbanen van tulpen confronteert de dichter zichzelf met de onontkoombare aftakeling inherent aan leven: het verwelken. Deze negen gedichten zijn zowel qua inhoud als verwoording een poëtische tour de force. Ze zijn geschreven in een contrapuntische stijl: de versregels ontwikkelen zich parallel, waarbij elk vers zijn eigen autonomie en zegging bezit maar in zijn vervlechting nieuwe betekenis creëert. Met een sprong van her en hier / en luister naar het keizerlijke rillen, / in het zog van zijn purper, /... / Door het dakloze scheurt de aarde open.
Het weglaten, het niet schrijven is voor Frank De Vos essentieel. Wat tussen de woorden staat, wat nog een invulling moet krijgen bepaalt in hoge mate wat er wel geschreven staat en tilt dat geschrevene op naar een universeel menselijk niveau. Excisa is dan ook geen makkelijke bundel. Hij noopt tot lezen en herlezen. In deze bundel sloopt Frank De Vos de zekerheden van het bourgeoisbestaan, van de jaknikkende goegemeente en confronteert hij de lezer frontaal en genadeloos met de leegte ervan: de Vanitas vanitatum. Hij hanteert daarbij een poëtisch fileermes dat in een niet aflatende cadans en met een taalkundige preciesheid, laag na laag de zekerheden afpelt tot de rauwe werkelijkheid blijft: Hoe eenzaam kijkt de maker. Het zet zich bij, nagelt zich / aan zijn taal. En zie, het sterft in elk gedicht. Excisa is een beklijvende bundel zonder franje, die je soms doet huiveren en emotioneel bij de keel pakt.

Excisa, Frank De Vos, Uitgeverij Litera Este, Antwerpen, 2010, ISBN 978 90 81596 00 8

(Richard Foqué)