Volkomen heldere raadselen


Toen ik Wiskunde van lyriek van Henk Ester pakte en willekeurig opensloeg viel mijn oog, op bladzijde 70, het eerst op de regels Wie een steen wil spreken / opent goddelijk lege zalen. Ik ‘begreep’ die on-mid-del-lijk en was gelijk verkocht.

Volgens de flaptekst neemt Ester ‘je mee in een wereld die stilstand vol van beweging is, waar een eind een begin is, en een begin een eind, maar dan wel tegelijkertijd. In de steen de wind. Meer nog dan voorheen gaat de dichter terug naar de essentie, tastend naar de exacte schoonheid van de wiskundige formule.’ Volkomen duidelijk, ook voor deze lezer met alfabrein. Maar met de zin waarmee de tekst vervolgt kom ik in de knoop: ‘Zo min mogelijk franje, want dat is niet waar het hem om gaat.’ Die brengt me semantisch in verwarring. Waarom wordt er naar franje terugverwezen met dat en niet met die? Waar gaat het hem nou niét om? Om franje? Om zo min mogelijk franje? Hier moet ik nog een paar nachtjes over slapen. Wellicht zie ik dan het licht.

Overigens is er in se niets mis met dichters die je in verwarring brengen. Wellicht is het in verwarring brengen van de lezer zelfs een van de kerntaken des dichters. Ester spreekt voor sommigen wellicht in raadselen, maar mij zijn het volkomen heldere. Wel ontgaat me de logica van zijn hoofdlettergebruik.

Wiskunde van lyriek is het vierde luik van de reeks Bijgeluiden, ingezet met Bijgeluiden (2013) en vervolgd in E-groot is rood (2016) en Het vermoeden van Witten (2018). Ester is duidelijk een systematisch man. Hij componeert zijn bundels strak. Wiskunde van lyriek bestaat uit veertien reeksen Bijgeluiden (LIV tot en met LXVII): vier van drie, twee van vier en acht van vijf gedichten (die allemaal anders van vorm zijn). Die laatste reeks is telkens van 1 tot en met 5 gerangschikt waar de eerste twee respectievelijk 1, 3, 5, weer 1, 3, 5, dan 2, 3, 4 en 3, 4, 5 en 1, 2, 3, 4 en 2, 3, 4, 5 zijn genummerd. Dat er cijfermatig iets ‘gebeurt’ zie ik wel, maar wِát blijft me onduidelijk. Die ordening zal vast een betekenis hebben, maar welke? Dat ik die niet kan bevatten doet ook niet ter zake want ik ben zo ouderwetsch dat ik gedichten gewoon los lees, als zelfstandige entiteiten. Dat de dichter met de structuur van de bundel een kunstwerk op zich beoogt weze hem van harte gegund, als ik die maar op mijn eigen manier mag benaderen.

En dan kan ik simpelweg genieten van beelden als een spin ligt niets / voor meer te wachten of Het offer van vuur / viert de standaard / van een meter of op hoogte fluiten goden de ligging van gelijk / tussen lijnen huizen zij, ijken behang aan bijgeluid of Een lichte sprong is het zijn te wonen. Bijzonder graag gelezen. De kunst is niet een dans te leiden / maar de volheid van surplace. Zo is het maar net, Henk.


Wiskunde van lyriek, Henk Ester, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2021, ISBN 978 9029 545075

(Bert Bevers)