Dagen van koffie en van brood

Maarten Embrechts, pseudoniem voor Luc Mertens, is dichter-kunstschilder. Pas de zestig voorbij, is hij gaan publiceren. Vanaf 2008 verschijnen zijn gedichten in diverse tijdschriften en wordt hij opgenomen in een paar bloemlezingen. In 2010 en 2011 wordt hij genomineerd voor de Melopeeprijs. Met Dagen van koffie en van brood volgt nu zijn debuutbundel.
Hij noemt het zelf een doorlopende vertelling in dichtvorm, die de ontwikkeling schetst van een opgroeiende jongen in de vijftiger en zestiger jaren tot aan het afscheid op latere leeftijd van zijn demente moeder. Embrechts doet dat in 5 korte cycli, die ieder een fase uitlichten uit het opgroeien van kind tot volwassene.
Vanaf het eerste vers is Embrechts duidelijk, deze gedichten gaan over hemzelf, zijn onzekerheid over wie hij is: Er is aan ons huis een haag waar ik in kan / kruipen en zelfs recht kan staan Na school / moet ik daar altijd even in en uit…en verder in het laatste vers van het openingsgedicht Hoe kan mijn hoofd van / jongens houden als mijn lijf iets anders zegt Moet / ik dan mijn voeten in mijn moeders schoenen zetten. Het zijn de schoenen van zijn moeder, damesschoenen, die de rode draad vormen doorheen deze bundel en metafoor zijn voor de zoektocht naar zijn identiteit, zijn geaardheid en de worsteling daarbij met zijn ontwakende seksualiteit: Van vrouwen kan ik de wandel niet meer / dragen Ze halen alle mannen bij me weg en in de derde kantelcyclus Malonne: Het moet volstaan voor de tussenwereld / die ik bouw halverwege man en vrouw.
De intense moederbinding en de totale afwezigheid van de vaderfiguur doordesemen elk gedicht. Waar in de eerste twee cycli  Het Duifhuis en De schoenen van mijn moeder de dichter zoekt en twijfelt, tracht hij te aanvaarden in de laatste twee cycli. In Jezus spelen wil hij in het reine komen met zijn vader Iedereen heeft een vader nodig / De mijne is pas laat gekomen / Eerst moest hij nog dood, in Oud papier met het afscheid nemen van zijn dementerende moeder De dagen zijn van koffie / en van brood / Wat rest is stilletjes / naar onkruid zitten kijken / De leegstand groeit.
Ondanks het sterk autobiografische karakter van deze bundel omzeilt Embrechts, op een paar clichébeelden na zoals de rechtse praat van Vlaamse Jezuïeten…en hun obsessie met seks, de valkuil van het therapeutische schrijven. Zijn gedichten zijn geschreven in een strakke eenvoudige taal, wars van onnodige epitheta of verbloemde beeldspraak, gedragen door een aangehouden sterk ritmische cadans. Ze stralen een soort ingetogen tristesse uit en emotionele spanning, die doet denken aan de 19de-eeuwse romantici. Daarom is het spijtig dat Embrechts nergens leestekens gebruikt maar daarentegen wel een nieuwe zin aankondigt met een hoofdletter. Het dient geen enkel doel, verstoort aanzienlijk de leesbaarheid en werkt contraproductief ten aanzien van de onmiskenbaar pregnante zegging, die van zijn poëzie uitgaat.

Dagen van koffie en brood, Maarten Embrechts, 2014, C. De Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2014, ISBN/EAN 978-90-5927-591-1

(Richard Foqué)

Een avond bij Claire

Ten tijde van de Russische revolutie van 1917 vluchtte Georgi Ivanovitsj Gazdanov (1903-1971) naar Parijs. Hij beheerste perfect het Frans, maar bleef in het Russisch schrijven. Daardoor raakte zijn werk pas later bekend. In 2013 werd zijn debuutroman Een avond bij Claire (1929) vertaald en uitgegeven door Uitgeverij Wereldbibliotheek in Amsterdam.
Een avond bij Claire begint met de ontmoeting tussen Kolja (= Gazdanov) en zijn jeugdliefde Claire, in het 16de arrondissement in Parijs. Claire is gehuwd met een zakenman, op reis in Ceylon. Kolja woont in een hotelletje in het Quartier Latin. Deze ontmoeting is voor Gazdanov de aanleiding tot het neerschrijven van zijn jeugdherinneringen.
Kolja is acht jaar oud als zijn vader  sterft. Zijn moeder is na de dood van haar twee dochtertjes ontroostbaar. Kolja wordt aan zijn lot overgelaten. Hij bezoekt regelmatig zijn oom Vitali, een ex-militair, in het voorvaderlijk huis in Kislovosk (Oekraïne). Kolja gaat naar de cadettenschool, daarna naar het gymnasium. In die periode ontmoet hij Claire en wordt verliefd. Eind 1919 kiest Kolja voor het Wit-Russische leger. Hij maakt deel uit van een artilleriecommando; met een pantsertrein trekt hij door vijandig gebied. Die winter hield ik op de gymnast Sosedov te zijn, schrijft Gazdanov. Hij stopte met boeken lezen, skiën, turnen, naar Kislovosk te gaan en Claire te zien. De Bolsjewieken behalen de overwinning en Kolja vlucht met een stoomschip naar het Westen.
Het levensverhaal van Gazdanov leest als een spannend boek. Zijn stijl is vitaal, als geen ander weet hij zijn personages tot leven te wekken. Toch is Een avond bij Claire niet louter een autobiografie. Opvallend zijn bijvoorbeeld de bevreemdende droomfragmenten: ik verzonk onmiddellijk in de diepe duisternis. Hierin bewogen zich een soort trillende lichamen, die soms niet eens overgingen in reële gestalten... maar zomaar weer verdwenen... Inslapend verkeerde ik in een toestand die ik wakend nooit zal kennen. Ook heeft Kolja het over de ziekte die mij op een onwaarschijnlijke wijze tussen het denkbeeldige en het werkelijke deed verkeren. Hij denkt een bepaald psychisch zintuig te missen en beseft dat hij zich in de onmogelijkheid bevindt door te dringen tot het wezen van de abstracte ideeën, met als gevolg een gevoel van onzekerheid en machteloze dromerigheid. Om de haverklap onderbreken Gazdanovs gevoelens van vervreemding de verhaallijn. De afstandelijkheid en onontvankelijkheid tegenover de banale realiteit maken van deze roman eerder een proustiaanse recherche du temps perdu, een verhaal doordrongen van een langoureuze melancholie.
Maxim Gorki vergeleek Nabokov met Gazdanov, met een lichte voorkeur voor de laatste. Deze twee auteurs met elkaar vergelijken is als kiezen tussen een praline en een lepel crèmehoning. De eerste heeft een vulling, een omhulsel en bestaat uit verschillende laagjes. De tweede is geurig, smeuïg en smelt in je mond; als je je ogen sluit droom je van bloemen- en klavervelden. Nabokovs romans zijn stevig gestructureerd, Gazdanov maakte van Een avond bij Claire een collage boordevol dromen en nostalgie.

Een avond bij Claire, Gajto Gazdanov, Wereldbibliotheek, 2013, ISBN 978 90284 4068 5

(Nicole Van Overstraeten)

Dat of stoppen met zingen

Met Het is dat of stoppen met zingen is filosoof-psycholoog-dichter Sven Cooremans aan zijn derde bundel toe. Hij debuteerde in 2003 met Myeline, waarna in 2005 Erlangen 7 volgde.Ondertussen verschenen verhalen en gedichten van hem in diverse literaire tijdschriften. Hij werkte mee aan de niet onopgemerkte bloemlezing Op het oog. 21 dichters voor de 21ste eeuw.
Met deze nieuwe bundel bevestigt Cooremans zijn dichterschap. Voor hem is taal het middel om het leven vorm te geven, om de onbegrijpelijke kosmos toch te kunnen omvatten en vooral om de liefde daarin een plaats te geven. Zijn poëtica drijft op de zoektocht naar geluk in kleine en grote dingen; hoe ze samenhangen en telkens weer uiteenvallen: ten slotte nog iets over het devoon / en over het ontstaan van de eerste bossen / de maan stond toen nog dichter / een open dak en hier doorheen / mijn vroeger graaien. Elk gedicht vertrekt vanuit een waarneming, een vaststelling, om deze dan te bevragen in verwondering, in juxtapositie te plaatsen met een ander feit, met een bedenking, die er ogenschijnlijk niets mee te maken heeft, of toch? De vraagstelling zelf verdwijnt doorheen de verzen, verliest zijn betekenis en wordt ook het antwoord schijnbaar overbodig: …tijdens deze overweging: het ontstaan van het besef van het ontbreken van een vraagstelling. Zo transcendeert Cooremans zijn eigen leefwereld tot een universeel gegeven. Het gedicht het vraagstuk van de voorbijganger is daar een treffend voorbeeld van.
Klara-presentator Bart Stouten omschrijft het als een veelvoud van stemmen waarvan het ik een broos eindresultaat is. Meer nog dan in zijn vorige bundels schrijft Cooremans over wat er niet is, wat er gemist wordt, wat niet zichtbaar is maar toch aanwezig is. Consequent drijft hij dat door in vorm en stijl. Plots ontbreekt een woord in een vers, maar dat geeft precies het vers een meerlagige betekenis, zoals bijvoorbeeld in de korte cyclus liefde in Siberië of in het sleutelgedicht Margritte herondekt: in een museum / waar de werkelijkheid in vraag wordt / gesteld door de werkelijkheid / waar mits een toelating die tijdig / moet worden aangevraagd / een pen mag worden vastgehouden…/…lopen de rillingen als gedachten / aan rillingen over mijn ruggengraat.
Het is merkwaardig hoe Cooremans zijn gedichten opbouwt in simpele speelse structuren, daarbij gebruik makend van een op het eerste gezicht eenvoudig taalgebruik. Het zuigt echter de lezer ongemerkt binnen in een fascinerend universum van schijn en wezen, van ongrijpbaar maar hevig aanwezig geluk in de dagelijkse dingen en het samenzijn met de geliefde: ik lepel mijn warmte tegen de jouwe aan: deze aanraking / en het lawaai van eeuwen toekomst / een steeds luider vergeten van deze aanraking. Cooremans is een meester van de aanwezige afwezigheid, van het vreemde vertrouwd maken en het vertrouwde vreemd. Het is voor de dichter dat of stoppen met zingen: een uitzonderlijke bundel van een uitzonderlijke dichter.        

Het is dat of stoppen met zingen, Sven Cooremans, Uitgeverij P, Leuven, 2013, ISBN/EAN 978-94-91455-25-4

(Richard Foqué)

Baetens over oudermishandeling

Jeugdauteur Rob Baetens schreef samen met Frank Pollet De boeren krijg je zomaar niet klein (De Sikkel Histoflash, 1998), een spannend avontuur over de Boerenkrijg. Hij biedt adolescenten en jongvolwassenen onder meer verhalen over griezels en monsters: Ik schrijf in de living. Lekker handig als er een heks met bezempech aanbelt. Of een vampier die ik eens een interview wil afnemen. Wie kickt op fantasy kan dan weer zijn hart ophalen aan Heksengriep, het eerste boek in een reels van zes. Heksengroupie, Heksengebroed, Heksenkoorts, Sneeuwhex en Hexenbloed zijn de volgende delen.
Maar Baetens kaart evengoed in een aantal realistische jeugdboeken sociale en maatschappelijke problemen aan: criminaliteit en kindermisbruik (Patrick V., Clavis, 1998), racisme Erkan (Clavis, 2000), alcoholisme (Liefde in een fles, Clavis, 2000) en schizofrenie (Een regenbui van tranen, Clavis, 2001).
Dwars, zijn veertiende boek, is een roman over oudermishandeling, dat nog steeds een maar al te vaak doodgezwegen onderwerp is. Ouders die door hun kinderen geslagen worden, of grootouders die hetzelfde lot ondergaan van hun kleinkinderen, schamen zich om ermee naar buiten te komen en de daders zelf houden het voor zich, zolang hun wandaden maar opleveren wat zij beogen. Hoofdpersonage is Jarno, een pientere, sluwe, geraffineerde 17-jarige tiener, die er niet voor terugschrikt met – letterlijk – slaande argumenten gedaan te krijgen van zijn ouders wat hij wil, wanneer hij het wil en precies zoals hij het in gedachten heeft.
Al vlug is duidelijk dat er met Jarno meer aan de hand is dan diagnoses als opvliegend, agressief, ADHD. Hij besteelt, chanteert en terroriseert zijn moeder en als hij zijn zin niet krijgt vallen er klappen. Komt hij met de jeugdrechtbank in aanraking, dan laat hem dat koud.
Gênante en beklemmende scènes alom: Met een droge knak viel een duur stukje porselein in stukken op de vloer. Jarno stapte op zijn moeder af en gaf haar een vuistslag in haar maagstreek, net onder het middenrif. Vero was verrast door de actie van haar zoon, kromp ineen van de pijn en hapte naar lucht. Ze kon geen woord uitbrengen. Met haar beide handen tastte ze naar de pijnlijke maagstreek. De tranen schoten haar in de ogen! De schok die door haar ging, brak haar moederhart. Condooms nu! De volgende is op die lelijke smoel van jou! Fuck you!!!
Het boek eindigt op het moment dat Jarno de urne met de as van zijn grootvader in het aquarium kiepert en zijn vader dreigt hem aan de deur te zetten als hij achttien wordt. Deze dreiging heeft weinig effect op Jarno: hij stapt grinnikend en triomferend de woonkamer uit en gooit met een klap de achterdeur achter zich dicht. 
Rob Baetens laat nergens een mogelijk happy end doorschemeren. Hij drukt ons onomwonden met de neus op de feiten, en dat is meteen ook de kracht van het boek. Dat het betere jeugdboek ook prima lectuur is voor volwassenen, bewijst deze confronterende roman van Rob Baetens nog maar eens.

Dwars, Rob Baetens, Uitgeverij Kramat, Westerlo, 2013, ISBN 9789462420076

(Roger Nupie)

Een selfie van woorden

Het tobt en het ikt in de verzameling liederen die Els Moors lispelt in het lezend oor. De blues, althans een vorm van, komt onwillekeurig in gedachten bij het lezen van Liederen van een kapseizend paard.
‘Een diepe geest vergt net als een put / veel scheppen aarde’. Het staat in het laatste gedicht van de bundel. Er is dan al inderdaad veel over de lezer uitgestort. Maar hoe zit het met de diepte van deze poëzie? Tsja… er wordt een zelfbeeld, een innerlijke foto, verklankt waaruit vooral reserve spreekt. Tegen het leven aanduwen en aankijken, niet er - alsof het een roes is -  in opgaan. ‘Zinderend verslag van onomkeerbare ontmoetingen van lichamen die onder hoogspanning staan’ zo ronkt de flaptekst (zijn er dan omkeerbare ontmoetingen?). Zinderend? Amme hoela. Er wordt wat werktuigelijk geneukt, kennelijk zonder groot geluksrendement. En Julio Iglesias plus een daaruit gekloonde algemeen inzetbare Julio duiken hier en daar ‘veelbelovend’ op. En zo zwalkt het leven voort. Verwoord in soms dolgedraaide beeldspraak. De dichteres heeft een taalbeeldenmachine die gemakkelijk op hol slaat: chocolade billen, glad(?) zaad, een voet die hoog ligt te bloeien op het dashboard, de hommel schroeft zich een weg door het hout.
Laten we er vanuit gaan dat er een oprecht thema aan de liederen ten grondslag ligt. Dat zou dan (afgaand op titel) een levens-beleving zijn waarin vervreemding en onthechting een rol spelen. Tsja, zoiets kun je er wel uithalen, maar is dat allemaal zo prangend en bijzonder? Is dit niet de zoveelste selfie, een zelfportretje dat opborrelt uit de tuttemekneuterigheid die veel denkende mensen regelmatig bevangt. Het grijpt mij niet aan.

EUROPA IS EEN VROUW II / de aarde zakte en verzonk , diep in zichzelf als een verlepte / vrouw en zij verstikte ons // van haar jeugdigheid beroofd / en moddervet wilde ze haar / stoel niet uit kloeg // over valse tanden en een pruik / net zoals onze vrouwen en hun bekkens / ons omsluiten // mosselschelpen // wij weten wat het verlangen / met haar doet / zij wordt er onredelijk van (…).

Er zit veel modern vrouwelijks in de liederen. Er wordt thee getrokken, er is een ingewikkelde relatie met de moeder en er zijn problemen met eten (een eetstoornisje?). Ook de (vermoeiende) verstandhouding met het eigen lichaam speelt een rol in het kapseizend bestaan. engel leg een nieuw lichaam voor me klaar / gevoed door een verschroeiende kogel in mijn slaap / gedragen door sneeuw // een hoed om met lood en zonlicht in het papier te vlechten / een lange smalle jongen / en ik neem zijn hand / onthutsend zal ik openklappen / klap klap (…).

Els Moors kan zeker schrijven, maar ze verliest zich met deze liederen in een oppervlakkig soort gezanik. Het leven teruggebracht tot damesgedrens. De flap flapt nog even vrolijk verder: meedogenloos, liefdevol, speels, imponerend!

Liederen van een kapseizend paard, Els Moors, Uitgeverij Nieuw Amsterdam / Uitgeverij het balanseer, 2013, ISBN 978-90-468-1583-0

(Erick Kila)

Een vervanger voor de man van je leven

In een vorig leven speelde Arthur Japin als acteur o.a. de rol van buurman Marcel Vonk in de tv-serie Flodder en een sekteleider in de soap Onderweg naar Morgen. In 1996 debuteerde hij met Magonische Verhalen, waarvan er later enkele werden verfilmd. 
In 1997 verscheen De zwarte met het witte hart, waarin Japin het verhaal van  Kwasi en Kwame, Ghanese prinsjes, in de 19de eeuw naar Nederland gebracht en als Nederlanders opgevoed tot een indrukwekkende roman verwerkte. Het boek kende herdruk na herdruk, werd vertaald in meer dan tien talen en gaf aanleiding tot dans- en theatervoorstellingen, een hoorspel en een opera. De zwarte met het witte hart werd in 1998 bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en een jaar later met de ECI-prijs voor Schrijvers van Nu. Ook Een schitterend gebrek, over de eerste geliefde van Giacomo Casanova, werd tot tweemaal toe bekroond.
Het werk van Arthur Japin heeft wel vaker een historisch gegeven als uitgangspunt, zoals in De overgave, over het leven van een Amerikaanse pioniersvrouw en Vaslav, waarin de verschillende vormen van liefde worden belicht die drie mensen uit de intieme kring rond Vaslav Nijinsky voelen voor de legendarische balletdanser.
De aanleiding voor De man van je leven is echter niet van historische aard. Japin vond zijn inspiratie in een tv-uitzending over een terminale vrouw die een nieuwe partner voor haar man zocht, iemand die haar plaats naast haar man kon innemen. 
Wat gebeurt er nu concreet? De terminaal zieke echtgenote Tilly nodigt Iris uit, de vrouw die zij als haar plaatsvervangster ziet. Deze Iris blijkt voor haar man Markus echter geen onbekende te zijn: ze waren minnaars. De verrassende confrontatie van het drietal vindt plaats in een vakantiehuis op een eiland. Wat zich afspeelt in amper een paar uur tijd heeft veel weg van een komedie.
Door de veronderstellingen, verwachtingen, bekentenissen en geheimen die Japin alsmaar laat opduiken en de vaak geraffineerde spelletjes die hij zijn personages onderling laat spelen op de raaklijn van passie en wraak, weet hij de (machts)verhoudingen keer op keer te wisselen. Hoe geestig het bij momenten ook is, het wordt er niet minder beklemmend om. Voeg daar Japins beschouwingen over liefde, leven en dood aan toe - in een taal die als steeds even eenvoudig als elegant is - en deze klucht is tegelijkertijd ook aangrijpend en beklijvend.
Of dit citaat over de dood - die hij als een personage terzijde laat opduiken - uit De zwarte met het witte hart ook opgaat voor deze roman, laten we de lezer zelf ontdekken: De dood brengt iemand soms nader dan het leven. Je draagt wat je lief was voortaan bij je. Nooit schiet je meer tekort. Niets valt er nog te verliezen. Niemand komt er nog tussen. Zo stelt de dood dat wat hij ons afneemt, ook voor altijd veilig.

De man van je leven, Arthur Japin, Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht, 2013, ISBN 978 90 295 8845 4

(Roger Nupie)

De trage zandloper van het geluk

Met dit essay over het literaire werk van Frank Decerf is Guy van Hoof niet aan zijn proefstuk. Andermaal slaagt Van Hoof erin om het oeuvre van de auteur niet alleen te duiden maar ook contextueel te plaatsen. Daardoor krijg je een behoorlijk goed inzicht in de literaire evolutie van Decerf. Van Hoof neemt ons bij de hand en gidst ons zeer gedreven door dat schrijvend leven. Hij doet dat zonder veel stijlacrobatieën, zonder hoogdravende theoretische beschouwingen of pseudo-filosofische bespiegelingen. Integendeel in een sober en afgewogen taalgebruik geeft hij ons als het ware een rondleiding in het leven en het werk van Frank Decerf. In een inleidend eerste hoofdstuk lees je hoe hij zelf met Frank in contact kwam, hoe dat contact bestendigd werd en hoe hij langzamerhand in de ban geraakte van Franks poëzie en de drijfveren, die zijn poëzie stuurden. Hoe het multiculturele, het kosmopolitische vanaf zijn geboorte zijn visie op de wereld vorm gaf. Geboren uit een Belgische vader en een Ierse moeder groeit hij op in het arbeidersmilieu van Dublin in de zestiger jaren.
Trefzeker schetst Van Hoof hoe daardoor het sociale engagement, het maatschappelijk idealisme en de humanistische levensovertuiging van Frank vorm krijgen, tot rijping komen en hoe zich dat gaat verwoorden in zijn later oeuvre. Het zet meteen de toon en de context voor de volgende hoofdstukken. De essayist Van Hoof schuwt daarbij de eigen mening niet. Het is interessant om te zien, hoe hij af en toe de poëzie van de dichter te baat neemt om zijn eigen opvattingen te verwoorden.
Eén voor één en chronologisch bespreekt Guy van Hoof dan ieder werk individueel. Het wordt echter geen saaie opsomming met kanttekeningen, want de essayist Van Hoof legt constant cross verbanden, koppelt voorwaarts en achterwaarts en brengt zo eenheid en continuïteit in de literaire progressie van Frank Decerf. Je ziet als het ware, naarmate het essay vordert, de foto van de auteur in al zijn details verschijnen. Hoe poëzie en proza voor Decerf eigenlijk twee vormen zijn om dezelfde boodschap te brengen: De stem van iemand die, wars van propaganda of persoonlijke motieven, oproept tot solidariteit en het uitroeien van  onrechtvaardigheid en aandacht vraagt voor een groep mensen, die dreigt te worden vergeten of afgeschreven.
Het is verhelderend om al lezende te ontdekken hoe Frank Decerf erin slaagt om persoonlijke ervaringen, en dat zowel op emotioneel als levensbedreigend lichamelijk vlak, te transcenderen. Het is daarbij ongetwijfeld de verdienste van Van Hoof om dat  scherp te stellen in een bijzonder aanbevelenswaardig werkstuk voor alle lezers, die het werk van Frank Decerf kennen maar zeker ook voor hen, die er willen kennis mee maken.
Joseph Brodsky zei ooit: “Poëzie, zowel het schrijven als het lezen ervan, onderwijst je nederigheid en doet dat vrij snel.” Dat is erg van toepassing op het oeuvre van Decerf en het essay van Van Hoof bevestigt dat.

De trage zandloper van het geluk, Guy van Hoof, VKH Kunst Houtland, 2013, ISBN/EAN 978-94-9144-303-9

(Richard Foqué)

Namen noemen

Marie-Cécile Moerdijk, Nederlandse, is zowel bekend voor haar muzikale carrière als voor haar literaire. Zij is een personaliteit op het gebied van volkszang, schreef gedichten, romans, trad op voor radio en TV en had gedurende een  jaren radioprogramma. Ze woont al jaren in Vlaanderen, in Lommel, waar zij stadsdichter is.
In dit boek schrijft zij over haar ontmoetingen met bekende en minder bekende personaliteiten.  In haar carrière heeft zij veel belangrijke personen ontmoet en  heeft telkens in een soort dagboek het meeste relevante van die ontmoeting genoteerd. Na jaren heeft zij deze notities gebundeld in NN / Namen noemen. Zij kent wel degelijk de namen en noemt ze ook!
Het zijn allemaal korte beschrijvingen, anekdotes die echter de situatie prachtig schetsen: haar optreden voor soldaten, haar opmerking tegenover de minister van op het podium … kortom je beleeft het mee.
Het begin van een boek is altijd belangrijk en in dit geval het eerste, korte stukje. Ze beschrijft haar optreden als jonge zangeres voor een groep soldaten. Je kan het je levendig inbeelden: de ambiance die haar optreden uitlokte. Na twintig jaar krijgt ze commentaar van een van die soldaten. Het maakt het verhaaltje enig. Je krijgt echt zin om hier en daar een deeltje te lezen want dit is geen boek om in één adem uit te lezen. Neen, je leest één of twee deeltjes en legt het weg, niet te ver. Want je moet het altijd bij de hand hebben om eventjes tot rust te komen met een leuk verhaaltje of anekdote.
Vele van de besproken personen zijn minder bekend of zelfs onbekend in Vlaanderen maar door de vlotte pen van de auteur krijgen we een levendig beeld van die persoon of zijn functie. Trouwens dat doet er niet toe. Het verhaal op zich is belangrijk: ontmoeting met Jacques Brel, koningin Juliana, ministers, een klasfoto bekijken…
Veel verhaaltjes gaan over haar optreden als zangeres en over haar ontmoetingen met andere zangers. We lezen over de toestanden die je niet te zien krijgt maar die zich achter de decors afspelen. Telkens weet de auteur ons een toestand voor te stellen waar een plezierig kantje aan zit. Zelden zal ze de persoon in kwestie te schande zetten, wel met humor ironiseren maar nooit met de bedoeling te kwetsen. Soms laat ze de naam wel weg maar meestal kan je wel raden over wie het gaat. Ze neemt geen blad voor de mond als ze bepaalde feiten aanhaalt en zal dan als verontschuldiging zeggen: “Hadden ze maar niet moeten doen”.
Ook over haar blunders vertelt ze zonder schroom, ze weet echter alles te relativeren. Het is in feite een verhaal over haar leven, kris kras verteld. Je leert haar kennen als een lieve dame die een degelijke kijk heeft over haar medemens, over collega’s, over iedereen die ze op haar weg tegenkwam en graag vertelt over iets belangrijks of in de meeste gevallen iets ‘leuks.

NN / Namen Noemen, Marie-Cécile Moerdijk, Uitgeverij De Bezige Brem, ISBN 978-90-70471-15-6

(Ferre Denis)

Aangenaam Lawaai!!

Een geheel eigen universum. Dat roept Louis Radstaak (° 1948, Westendorp) op in zijn dichtbundel Lawaai!! Nadere bestudering leert dat het veel wegheeft van de Achterhoek, dat prachtige gewest in het oosten van Nederland, en het nabije Duitse hinterland.
In 69 gedichten evoceert Radstaak een beeld van een streek, met veel aandacht voor jeugdherinneringen, het landschap en dieren. En niet te vergeten machines. Brommers en motoren (Berini, Brough Superior, Ducati, Moto Guzzi en BSA) en landbouwvoertuigen (wat te denken van de Bolinder-Munktell, Massey Ferguson, HoLa, Lanz Bulldog en andere intonarumori – lawaaimachines) passeren meermaals de revue.
Radstaak biedt daarbij regelmatig doorkijkjes in de geschiedenis. Zo komt (hakkeplof, hakkeplof, hakkeplof, hakkeplof) een Böhmerland voorbij: op de zandweg rijdt een monument uit de historie / model Langtouren uit 1928 had een zetel voor drie / het jaar dat Hitler er twee in de Rijksdag verloor.
Er doemen in Lawaai!! ook veel dieren op. Zo vindt Radstaak een dode brandgans (zijn leerachtige poten waren warm van de zon), vraagt hij zich af of een paard dood kan gaan als het lang in dezelfde houding ligt (intussen speelt het toneelgezelschap / Dood Paard ergens in het land / een stuk van Arthur Schnitzler) en knipoogt hij met de ziel ontsnapt op tijd en neuriet kinderlijk: / “La Cucaracha, La Cucaracha, / ze gooiden hem een dode hond na.” naar Malcolm Lowry’s klassieker Under the Vulcano (waarvan de laatste zin luidt Somebody threw a dead dog after him down the ravine). Maar ook voor planeetgenoten van geringere omvang heeft de dichter aandacht: de libelle, de pad, de pissebed, sprinkhanen. Ook noteert hij liefdevol de zang van de lijster: piejoet, piejoet, piejoet / tuuduut, tuuduut, tuuduut, / pjiew, pjiew, pjiew.
Hoewel hij van middelbare leeftijd is (uit een tijd in de vorige eeuw // waarin de mens naar de maan ging / toen vele ochtendmisselijke moeders / het middel Softenon argeloos slikten.), is Radstaak vertrouwd met de technieken van de Moderne Tijd, kent hij Dreamweaver, Internet Explorer en het besturingssysteem OS X net zo goed als het fluitekruid in zijn omgeving en de plaats waar vader en grootvader Ter Braak zich verdronken.
Zijn observaties zijn gedetailleerd: de kuilgrasbalen zijn niet zomaar groen, maar pistachegroen. Erg precies zijn ook ’s mans jeugdherinneringen. Na het schaatsen komt niet zijn klas verkleumd terug op school, neen: het zijn wij: van den Berg, Demkes, van Dieren, / de Mos, Obbink, Radstaak, te Slaa / metaalbewerkers van klas 3a.
Lawaai!! biedt een waaierend perspectief. Je komt E.T.A. Hoffmann tegen, Lawrence of Arabia, Jan Hanlo, Captain Beefheart, Charles Darwin, Johan Sebastian Bach en Antonin Artaud. Je vertoeft in Lawaai!! in Eibergen, Haarlo, Borculo en IJzerlo maar ook Bologna, en Salzburg zijn plaatsen van handeling.
Met Louis Radstaak verbaas ik mij graag over loodrechte conjunctie, de datum waarop God de schepping voltooid zou hebben (zondag 25 oktober, 3950 voor Christus) en Thüringer Bratwurst in China. Ik las Lawaai!! met veel plezier!

Lawaai!!, Louis Radstaak, Blurb Boeken, Lochem, 2014, ISBN 978-94-6228-418-0

(Bert Bevers)

Fijne saus en het slaan van dichters

Het doet sympathiek aan als een dichter het essentiële uit zijn oeuvre in slechts elf gedichten bundelt. Een (krom geformuleerd) motto voorafgaand aan De essentiële Chrétien Breukers noemt ook nog strengheid als des dichters drijfveer. Ja, dan ga je toch even rechtop zitten. Het eerste gedicht, ‘Anorexia’, maakt de gewekte verwachting alleszins waar.
Nu je lichaam enkel nog bestaat / uit skelet en huid en wat organen, / is je bijna-leven de essentie, / ben je zichtbaar, een perfect gedicht. //  De strofen hebben nauwelijks gewicht, / hun woorden kennen geen pretentie. / Je kunt ze vorm en inhoud wanen, / vlak voordat het leven hen verlaat. // Je bent zo weinig dat je in me past, / toch kan ik jou niet eens omvatten. / Straks - iedere opening vol watten -  / is veel te laat, dus hou me nu maar vast.
Chrétien Breukers zegt veel met weinig. Hij raakt soepel, zonder grote woorden, toch maar even de kern van het bestaan.
Je zou Breukers meer gunnen van het ‘weinige’, het ‘anorectische’ dat vorm en inhoud hier zo betoverend verbindt. Helaas… in veel van de andere gedichten geeft het overdadige, in de vorm van vlees, de toon aan. Soms ‘vlees’ in de gastronomische betekenis, bijvoorbeeld als sukadelapje, dan weer vlees in de zin van het materiaal waaruit de geliefde bestaat.
De dichter deelt poëtisch mee zich gaarne, na zijn verscheiden, in onderdelen te laten consumeren. Met fijne saus! De plechtige consumptie zal te zijner tijd in de provincie Limburg plaatshebben. Inmiddels is de hogere ervaring van het openingsgedicht verdwenen.
In Eekhoornoase verantwoordt Mark van der Schaaf zich aldus: De gedichten in deze bundel zijn merendeels gebaseerd op Google-zoekresultaten, met zinnen of woorden die integraal werden gebruikt of zijn aangepast ten behoeve van het gedicht.
Pfew… Bladerend (met tranen in de ogen) zie ik de eerste regel van Privémythologie: Zij is een meisje dat dichters slaat. Gaarne richt ik mij nu tot dit meisje: Lief meisje. Sla Van der Schaaf gerust. Sla hem net zo lang tot hij taalvaardig wordt. En sla hem daarna nog enige tijd.
Het enkele gedicht dat poëzie bevat is Alle registers open. Het lijkt een toevalstreffer. De Google-roulette keert uit. […] Op een van die zeldzaam heldere dagen / fungeer ik als kruispunt op de snelweg naar de hemel / en overal vallen buiten zichzelf geraakte lichamen // zij – geabstraheerd tot een tijdloos idee / van edele eenvoud en stille verhevenheid.
Mark van der Schaaf maakt flarf.  In flarf zijn (volgens Wikipedia) zoekresultaten van het internet verwerkt. Flarf komt oorspronkelijk uit Amerika ‘en kan worden gezien als een moderne vorm van de readymade of collage’.
Oh ja? Dan geef ik mij gewonnen. Ik ben rijp voor de eekhoornoase. Maak deze recensie nu zelf af met behulp van de zoekmachine van Google.

De essentiële Chrétien Breukers, Chrétien Breukers, Uitgeverij Stanza, Amsterdam, 2013, ISBN 978-94-90401-13-9; Eekhoornoase, Mark van der Schaaf, Uitgeverij Stanza, Amsterdam, 2013, ISBN 978-94-90401-14-6

(Erick Kila)

De onpeilbare diepte van de dood

Bart F. M. Droog, toen stadsdichter van Groningen, nam in 2002 het initiatief om bij een eenzame uitvaart  (= een uitvaart waar geen nabestaanden aanwezig zijn) een gedicht voor te dragen. In 2009, op gedichtendag, ging op het Schoonselhof in Antwerpen een vergelijkbaar project van start.
Met De eenzame uitvaart, veertig verhalen en gedichten bij vergeten leven blikt schrijver en coördinator Maarten Inghels terug op de vijf jaar waarin hij eenzame overledenen mee naar het graf begeleidde. Medewerkers aan dit project waren niet alleen dichters Jan Aelberts, Bernard Dewulf, Andy Fierens, Lies Van Gasse, Joke van Leeuwen en Stijn Vranken; ook de uitvaartonderneming,de ceremoniemeester, de dragers, en het OCMW worden door de coördinator voor hun inzet geprezen. Inghels draagt dit boek op aan de doden, wier namen omwille van de privacy tot initialen zijn afgekort.
In de inleiding van de lijvige bundel motiveert Maarten Inghels zijn project. Een krantenbericht over een anonieme baby, begraven op het kerkhof Ruggeveld in Deurne, wekte bij hem het idee in Antwerpen dichters aan te sporen poëzie te schrijven over een eenzame uitvaart. De dood van Elhassan Ougfa, een Marokkaanse dakloze die een hutje bouwde aan de Brusselse Van Praetlaan, naast het Koninklijk Paleis, werkte evenzeer inspirerend.
De 40 hoofdstukken beginnen telkens met een reportage. De uitvaartondernemer tipt Inghels als er een vermoeden bestaat dat niemand op een uitvaart aanwezig zal zijn. Inghels verzamelt de nodige gegevens bij de firma, het rusthuis, het ziekenhuis. Soms stelt hij enige vragen aan de buren van de overledene. Deze kleine verhalen speelt hij dan door naar de dichter, zodat die niet hoeft te vervallen in algemeenheden of veronderstellingen.
Andy Fierens schrijft over Mijnheer A.D.S. , geboren op de Kaapverdische eilanden en drie weken na zijn dood gevonden in zijn huisje in Antwerpen: met een naam zo mysterieus en warm / stond je lotsbestemming in de sterren:/ ontdekkingsreiziger, van zuid naar noord. Meneer Ngyen Van Khan uit Laos was al twee jaar dood toen hij in 2010 werd gevonden in zijn appartement: Ongemakkelijk zijn we van uw verdwijning,/ uit verontwaardiging worden we plots/ betere buren, uw buurvrouw Jenny had/ koffie gewild als ze uw taal had gekend…. schrijft Inghels. Over Mevrouw P.D., geboren  in 1936 en overleden in het WZC Sint-Anna te Berchem op 28 januari 2012, schrijft Lies Van Gasse: U krijgt een eigen huis, dat zacht is, / een warmte die om u past. / U wacht niet meer, al jaren. 
Tenslotte brengt Inghels in de epiloog een eresaluut aan de afgestorvenen. Gewapend met een emmer, een schopje en diverse heideplantjes bezoekt hij nogmaals de begraafplaats.
De gedichten in De eenzame uitvaart zijn pareltjes van vermenselijking. Zij die bij leven al uit de boot waren gevallen krijgen een humaan gezicht, een postume vorm van eigenwaarde. Poëzie vertelt dus niet alleen hoe we moeten omgaan met het leven, maar ook met de onpeilbare diepten van de dood. 

De eenzame uitvaart, Maarten Inghels, De Bezige Bij, Antwerpen, 2013, ISBN 9789085425311

(Nicole Van Overstraeten)

Flinterdun: Dee & Van 't Hof

De Eendagsvliegreeks is een initiatief van Uitgeverij Nadorst dat  werk van zowel bekende als onbekende Nederlandstalige auteurs op het literaire universum loslaat, in een oplage van welgeteld vijftig genummerde exemplaren. Bij de bundel van Daniël Dee, 13, krijgt de lezer er een los gedicht als bonus bovenop.
Op de website van Daniël Dee lezen we dat hij in deze bundel poëzie pleegt over liefde, drank, seks, vaderschap & verdommenis, maar ook over de goddeloze schoonheid van vrouwenbillen & de funeste zuigkracht van een zacht bed. Hij voegt eraan toe: dertien puntgave gedichten die ook vormtechnisch zeer bijzonder genoemd kunnen worden. Enige relativering is hem evenwel ook niet vreemd, getuige het laatste gedicht uit deze leuke reeks van 13:

Al het voorafgaande is gelogen. Er zit geen
groots en meeslepend verhaal in mijn geschiedenis.
Ik heb eens een grote liefde verloren en een
andere gevonden. Dat is het wel zo’n beetje.
Verder zit ik voor de tv, speel ik games en drink –
vooral veel bier, soms wijn. Ik verlies me voortdurend
in mijn eigen opgelegde regelmaat. Als er
wereldkampioenschappen verliezen bestonden
dan was ik regerend titelhouder, met gemak
en twee vingers in de neus tot mijn interesse
verwaait. Geen plaats voor revolutie in de staat van
Oblomov. De gedachten in mijn brein zijn troebel
als het vissenpoepwater in mijn aquarium.

Bij de Uitgeverij Stanza verscheen een al even dun boekje: Mijn poëzie van Ton van ’t Hof. De dichter gebruikt hier een procedé dat hij leende van de Canadese dichter David Bromige (1933-2009), die in 1980 My poetry (The Figures Press) publiceerde. Bromige en in navolging Ton van ’t Hof nemen als uitgangspunt kritieken op hun poëziebundels; die worden verknipt en samengevoegd tot een nieuwe tekst. In zijn Verantwoording schrijft Ton van ’t Hof over zowel het gedicht van Bromige als het zijne: beide gedichten zijn een collage, waarbij knipsels uit recensies van het eigen werk aan elkaar zijn geplakt. 
Het resultaat is een klein essay, waarin de schrijver zijn eigen werk situeert en  analyseert. Van ’t Hof is niet vrij van ironie en provocatie - op de flap staat: Mijn poëzie is Ton van ’t Hofs negende poëziebundel, een formulering waar hij de ernstige lezer van poëzie(bundels) maar wat graag mee treitert.
In elk geval heeft dit procedé een boeiende kennismaking met en overzicht van zijn werk opgeleverd en mocht van ’t Hof in het geniep deze literaire trukendoos bovengehaald hebben om de lezer nieuwsgierig te maken naar zijn poëtische ontboezemingen, dan is hij daar in geslaagd. Hij verraadt het zelf al een beetje:

Je erft geen publiek, je bouwt het op, lezer voor lezer. Ik heb dit gedicht samengesteld voor vier, vijf maten. Wellicht luistert er nog iemand anders mee. Deze schijnbare onverschilligheid ten opzichte van de lezer werkt vaak goed. Doe mee.

13, Daniël Dee, Eendagsvliegreeks 3, Uitgeverij Nadorst, Rotterdam, 2013
Mijn poëzie, Ton van ’t Hof, Amsterdamse Renaissance Chapbooks 7, Uitgeverij Stanza, 2014, ISBN 978 94 90401 15 3

(Roger Nupie)

De keren dat ik verwaai

Tot de zomer van vorig jaar was Esther Porcelijn (° 1985) gedurende vierentwintig maanden stadsdichter van Tilburg. Het werk dat zij in deze functie schreef is nu verzameld in De keren dat ik verwaai, haar debuutbundel. In 2013 won zij voor haar gedichten de aanmoedigingsbeurs voor poëzie van Hollands Maandblad, waarin ze regelmatig publiceert.
Behalve dichter is zij actrice en theatermaker (ze volgde de Toneelacademie in Maastricht), en alsof dat nog niet genoeg is studeert zij, in Tilburg, ook nog eens filosofie. Het is dan ook niet zo vreemd dat in haar poëzie meermaals filosofische en theatrale elementen opduiken. Haar toneelervaring brengt met zich mee dat ze haar gedichten op een aantrekkelijke, ongedwongen manier weet voor te dragen. Kijk maar eens op YouTube.
Over het algemeen genomen zijn haar gedichten lang. Dat heeft wellicht te maken met het gegeven dat ze zich die al schrijvend waarschijnlijk reeds op een podium ten gehore ziet brengen. Een vergelijkbaar fenomeen deed zich voor bij Ramsey Nasr, oud-stadsdichter van Antwerpen en ex-Dichter des Vaderlands van Nederland. Ook bij hem zie je altijd de acteur in de dichter.
Esther Porcelijn liet zich inspireren door de meest uiteenlopende zaken. Een kunstwerk in museum De Pont bijvoorbeeld, of de voormalige textielfabriek AaBe, of het overlijden van een bevriend kunstenaar, of de kermis. Ze heeft het stadsdichterschap duidelijk met verve ingevuld. Ook het dialect van Tilburg (waarmee ik door familiebanden reeds decennia vertrouwd ben) heeft zijn sporen in haar werk nagelaten. In Taal van Tilburg bijvoorbeeld Er staat een man naar mij te loeren / Bert heet hij, Bert knikt en lacht ruim, / Bert is ne goeie meens en Oorlogen waaien verder, / Maar gòdnondedjuu wèddisser veul gezêever. en Daddis psies zo’n ding waar je niet omheen kan / Zô hèdde dè wel meej meer dingskes.
De keren dat ik verwaai fladdert alle kanten op. Zo is Bomensoep een sprookje, Afgetrapt is het nieuwe opgedirkt eigenlijk gewoon een verhaal, en Wirwar een fictief dagboekje. Met daarin een charmant liedje als Plaag me / Plaag me / Draai een rondje en wees blij / Gezond is ieder die / Erbij is als het hagelt / Pest me / Pest me / Drie keer om de tuin / Vier keer roepen / Dat je mooi bent / Pest me maar / En vraag dan / Hoe mijn oma heet.
Het boekje staat vol van dergelijke welhaast kinderlijk spontane verzinsels. En vol van zinnen waar je lekker lang op kunt kauwen. Kus je nog wel op mijn nare gedachten? bijvoorbeeld, of Vroeger heeft hier een andere naam of Gezongen wordt er daar door grote koren / Van mannen met wiebelende neus.
Ik heb De keren dat ik verwaai (overigens voorbeeldig vormgegeven door Jac de Kok) met bijzonder veel genoegen gelezen. Esther Porcelijn is een begenadigd dubbeltalent, en beslist iemand om in de gaten te houden. Laat Esther haar gang maar gaan!

De keren dat ik verwaai, Esther Porcelijn, TeleXpress, Tilburg, 2013, ISBN 978-90-76937-44-1

(Bert Bevers)

Het poëtisch decolleté van Uitgeverij P

Poëziebloemlezingen zijn in. Kwatongen beweren dat het een makkelijk en (foei!) commercieel  trucje is om poëzie aan de man te brengen. Alsof daar iets mis mee is. Als poëzie voor een keertje, per uitzondering, wel eens goed verkoopt, is dat aardig meegenomen.  Bloemlezingen verbreden als lezer ook je horizon, je ontdekt werk van dichters die je tot dan onbekend waren. Thema’s om te bloemlezen bij de vleet: van fauna en flora tot liefde en erotiek, van vriendschap en dood tot moeder en vader. Niet verwonderlijk dat ook borsten, het zo geliefde en tot de verbeelding sprekende lichaamsdeel, eens in het keurslijf van een bloemlezing zouden geprangd worden.
Zonder al te veel moeite slaagden wij erin om binnen een goed jaar 246 gedichten te verzamelen, waarin borsten prominent aanwezig zijn, hetzij expliciet benoemd, hetzij voorzichtig gesuggereerd, schrijven de samenstellers Reine De Pelseneer en Frank Pollet. Uiteindelijk werden er 33 gedichten van vrouwen en evenveel van mannen geselecteerd. Het eert de samenstellers dat ze niet allen voor grote en bekende namen hebben gekozen (Anna Enquist, Judith Herzberg, M. Vasalis, Hugo Claus,…), maar ook voor minder bekend of pril talent.
Boezeming is een bloemlezing geworden die veel variatie biedt - van lichtvoetig tot diepzinnig, een paar keer ondeugend en speels - en ons leert dat de borst niet allen voor begeerte staat, maar ook een symbolische plek is (de moederborst) waar troost gezocht wordt. Dat vrouwenborsten ook in deze verzamelbundel de kroon spannen zal wel niemand verwonderen. Toch werd er een klein assortiment aan poëtische mannenborsten weerhouden.
Bij Julia Beirinckx ontdekken we een deinende boezem; Eva Cox heeft het over een getepelde kelk. En zo komt de borst in vele gedaantes in beeld: als een uier (Christine D’Haen), prille borsten (Marije Langelaar), meisjesborsten (Jane Leusink), proefgeboren,/ dwingend, horizontaal,/ tegen het weefsel aan ((Gerrit Achterberg), volle borsten (Chrétien Breukers), harde tepels (Edwin Fagel), unieke borsten (Luuk Gruwez), ongezoogd maar wel gebeten (Delphine Lecompte).
Beslist niet minder knap dan de poëzie is de portfolio met ingetogen zwart-witfoto’s van Malou Swinnen.
Al kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat het allemaal meestal nogal braaf is, dan swingt Marjoleine de Vos met haar verrukkelijk erotisch gedicht Kooklust de pan uit:

Met gretige borsten staat begeerte aan het aanrecht
zoent het zaad uit tomaten, kijkt naar het zwellen
van beslag onder vochtig doek. Haar hand liefkoost
de haas van een jonge stier, zijn zoekende tong
is gemaakt voor de hare, verzaligd streelt ze
zijn ballen de pan in. Hartstocht
is een keukenprinses met aanraakbare huid,
donzig als deeg, geurig als boter, een weerloze
van bot bevrijde eend die naakt wil zijn
als een olijf in olie, een perzik op sap.
Ze wil zich ontleden op het hakblok, betast worden
door gulzige vingers en gloeiend verslonden.
Een vis zijn, zwemmend in roomsaus
gewiegd, gekend, begeerd, genoten.


Boezeming – 2 × 33 gedichten rond borsten (m/v), Reine De Pelseneer, Frank Pollet (samenstellers), Malou Swinnen (foto’s), Uitgeverij P, Leuven, 2013,  ISBN 978-94-91455-11-7

(Roger Nupie)