Wachten tot de wereld rond is


Bies van Ede (1957) is een veelzijdige, zeer productieve Nederlandse schrijver. Toch publiceerde hij pas onlangs zijn derde dichtbundel,  Wachten tot de wereld rond is. Eerder verschenen van zijn hand Herinnering aan leven (1977), Verhinderd te ontvangen (1982) en Naar huis (2006). Deze nieuweling werd uitgegeven door Kleinood & Grootzeer. Qua vormgeving is het werkelijk een juweeltje. Mij bekroop onmiddellijk een gewaarwording van luxe toen ik het aangereikt kreeg. Smal boekje, lekker in de hand. Bladzijden en stofomslag op geschept papier, gevergeerde structuur. Mooi lettertje, Utopia serif, titels roodgedrukt. Voorzien van een extra kaft van stevig plastic, waardoorheen de poëet ons ernstig aankijkt. De
bundel tel vijfenveertig verzen, gegroepeerd onder vier titels.

Het krijsen van de Wereld beschrijft momenten van zwijgen, vergeten, er-niet-zijn, ontwijken, ontkennen. In de bundel zullen vele ongerijmdheden en paradoxen opduiken. Niet voor niets draagt het openingsgedicht de titel Nieuwe berijming. Wist ik zeker dat je/ niet luisterde, ik zou/ tot jullie bidden, en: Ik lees voor omdat ik weet/ dat niemand luistert. Rond biedt ons wellicht de sleutel tot de naam van de bundel: Als jij niet huilt zal ik niet lachen, niet fluisteren/ als jij niet schreeuwt, want het hoeft niet meer./ Onze belangrijkste taak hebben we volbracht:/ De wereld rond gekregen. De vier reeds eerder gepubliceerde verzen Camera Obscura 1 t/m 4 gaan over het vervliegen van de tijd en het verlies van wat ooit was.  En de eenzaamheid van de achterblijver. Iedereen is weggegaan/ die had moeten blijven, en oud zou/
moeten worden in mijn plaats.

Rondom het interbellum weerspiegelt ontreddering en verbijstering over de waanzin van Wereldoorlog I en II en opent met drie gedichten onder de titel Opvoedingsrituelen, met als thema bezorgdheid om gevaren die kinderen in het leven te wachten staan. Voel de schubben op de handen die je schudt,/ luister naar het grommen van muziek/ die door de straten lijkt te lispelen, wantrouw/ - / iedere kleur op het eerste gezicht./ Zorg voor werkende ogen.

Momentopnamen en agendanotities. A-chronologisch worden aan maanden van het jaar gedichten gewijd. Citaat uit Oktobertakken: Rondom stort de wereld in, wij oefenen/ het binnenrijm van gesloten deuren als de wind waait./ - / Wees voorzichtig met elkaar en met/ de resten van de zomer.  Mei, september, november en december ontbreken op het appel. De dichter sluit af met Najaar (Met Seniorenkorting): Als ik een bos was, dacht ik, zou ik me een/ mooie vrouw voelen die in het laatste/ gouden zonlicht gedwongen wordt zich uit te kleden/ voor de strenge koude meester Winter. Ik zou/ huiverend proberen te weigeren.

Het bezoek neemt afscheid. Hier hebben in-memoriam-gedichten een plaats gekregen. Ze lieten bij mij de ontroering na die ik altijd voel bij de laatste drie minuten van Pink Floyds Wish you were here, een teder onherroepelijk afscheid. Uit Minnaars Dichters en Dwazen citeer ik tot slot:  Je hebt nooit meer geschreven, ook niet om te zeggen/dat je was overleden. Ik had je zeker teruggeschreven. Onvergetelijk.

Wachten tot de wereld rond is, Bies van Ede, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2019, ISBN/EAN 978-90-76644-94-3

(Will van Broekhoven)

Het is de minne die me rest


De eerste drie bundels van Maarten Embrechts vormden een drieluik waarin zijn verleden centraal stond. Belijdenispoëzie. In zijn nieuwste verzameling Liefde is een ander land blijft dat belijdende sterk aanwezig (het verleden raakt nooit af ) maar de thematische focus verschuift. Het betreft een bundel met vele bodems waarin -zoals de titel aangeeft- het thema ‘liefde’ er één vormt. Liefde in haar vele verschijningsvormen: platonische, voorbije, onbeantwoorde, mislukte, seculiere, uitblijvende liefdes. Verborgen liefdes: zoals homoseksualiteit bijvoorbeeld in de cyclus Love letters waarin we onder meer een hommage aan William Cliff (de Waalse Kavafis) lezen. Weinig sublimatie in deze teksten, op het verlangen naar sublimatie na. Liefde die wonden achterliet. Liefde als chimère, als kwelling. Liefde die de prille onschuld voorbij is: wie schrijft er nog met kinderhanden?.
Maar ook de liefde voor de schilderkunst (Embrechts is een dubbelkunstenaar) hoort daar bij. Over het schilderwerk van Lucienne Stassaert in de cyclus Triptiek voor Lucienne schrijft hij: Ze schildert de oceaan/en veel binnenmeren en komt steeds/bij hetzelfde uit: een schreeuw/die ze niet uit kan spreken. Het lijkt alsof Embrechts hiermee zichzelf typeert: zowel in zijn schilderijen als in zijn poëzie is er een streven naar iets dat niet kan worden uitgesproken, dat zich niet integraal kan laten zien. Plastisch neemt dit de vorm aan van een waas, een ‘flou’ – alsof de dingen zich enkel vanuit een verte kunnen laten gewaar worden.  In het slotgedicht waar het over zijn schilderkunst gaat, luiden de laatste verzen: zichtbaar zijn/ en toch uitgewist.
Die dubbelzinnigheid vinden we in zijn gedichten terug: in de beknoptheid, in de vele stiltes van het wit waarbij een queeste van mystieke aard hoort. De woorden worden achter glas gehouden: waarmee we in de gehanteerde taal die ‘plastische onscherpte’ terugvinden. De emotie die daarbij opwelt is melancholie. Waarmee alles onbereikbaar, niet aan te raken blijft, verstrikt in vergankelijkheid (veel dood ontwaren we in de bundel). Er kan alleen maar verwezen worden, naar dat ander land dat de gehele liefde is en waaruit de dichter zich verbannen voelt. Zou dat ander land zich aan de poorten van Hemel bevinden, in Bethel?

Deze gedichten zijn een zoektocht naar spirituele leegte, naar het zich leeg maken. Al mijn wonden wil ik open leggen heet het en leeg ben ik heel ontvankelijk. Is die mystieke weg een geloofskwestie? Uit eerdere bundels weten we het en hij herhaalt het hier met enige ironie: Aan God trekken we ons op Die is ook al gestorven. Maar de dichter blijft met God besmet: Alleen christus kan ik nog verdragen - Hij is de minne die me rest. Het beeld dat opkomt is dat van een ‘ecce homo’. Lijden maakt leeg. Dit is het wat ik te bieden heb/ afwezigheid//mijn leegte wil je leegte hebben/maar dat is al te veel gezegd.

Embrechts is een dichter met heel een eigen taaltuin. Zijn vakbekwaamheid wordt bundel na bundel vaardiger en subtieler. Een dichter die het volgen waard is.

Liefde is een ander land, Maarten Embrechts, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers Antwerpen Rotterdam, 2019, ISBN 978-90-5927-634-9

(Alain Delmotte)

Zoveel rijkdom


Absoluut een verrijking voor het literaire landschap is De Scharrelaar – Vogeltijdschrift voor lezers, het gloednieuwe blad onder redactie van Emile Brugman, Caspar Dullaart, Saskia van Loenen en Jean-Pierre Geelen waarvan dit jaar de eerste twee afleveringen het licht zagen.
Koos van Zomeren, over wiens deskundigheid als natuurbeschrijver geen enkele discussie mag bestaan, geeft in de eerste Scharrelaar al een college vogelschrijven. Er komen verschillende gevederde vrienden aan bod, waaronder behalve de titelgever onder meer de hop, de mus, de tortel en de spreeuw. Het blad heeft een hart voor alle soorten.
‘Mensen houden van vogels. Maar niet van álle vogels. Sommige moeten om uiteenlopende redenen verdomd goed hun best doen ook eens een gewaardeerde blik door een kijker te ontvangen. Of überhaupt in een vogelgids genoemd te worden.’ schrijft Saskia van Loenen in haar bijdrage De Nijlgans.
Welnu, ook dié komt voor in de waarlijk beeldschone uitgave De slimste vogelgids – Alle 192 broedvogels van België en Nederland van Jan Rodts. Van alle 192 wordt vermeld in welke mate ze in Nederland, Vlaanderen en Wallonië al dan niet bedreigd zijn. De nijlgans is in alle drie de gebieden niet meer en niet minder dan een invasieve exoot. Hij wordt wel net zo beschreven (het – eventuele – verschil tussen de geslachten, lengte, spanwijdte, lichaamsgewicht en omschrijving van habitatvoorkeur, voedsel, nest en nestplaatskeuze en broedsel) als de andere 191, en eveneens met twee foto’s afgebeeld.
En al die foto’s zijn vrijwel stuk voor stuk beeldschoon, en haast zondering het resultaat van monnikenwerk. Blijf immers maar eens geduldig als je in je vogelhut zit te wachten tot eindelijk die rode wouw, dat korhoen, dat elegante visdiefje of die roerdomp het zich verwaardigt om voor je lens te verschijnen.
Qua taal valt er natuurlijk alleen al heel wat te genieten aan de dikwijls fraaie namen als braamsluiper, tjiftjaf, vuurgoudhaan, woudaap en zaagbek. Rodts rangschikt de vogels in dit boek van klein naar groot. Van de slechts 9 centimeter lange goudhaan (Regulus regulus) tot de anderhalve meter lange knobbelzwaan (Cygnus olor).
Ik heb overigens eens geturfd hoeveel van die 192 er echte (dus niet deels of overwegend) stándvogels zijn. Het betreft (van klein naar groot) graszanger, zwarte mees, kuifmees, glanskop, matkop, boomkruiper, boomklever, ringmus, heggenmus, staartmees, huismus, kleine bonte specht, geelgors, goudvink, middelste bonte specht, grote bonte specht, steenuil, patrijs, holenduif, sperwer, kauw, groene specht, ransuil, gaai, notenkraker, kerkuil, hazelhoen, bosuil, halsbandparkiet, slechtvalk, zwarte specht, ekster, kraai, havik, korhoen, middelste zaagbek, krooneend, zilvermeeuw, raaf, oehoe en fazant. Dat zijn er van de 192 dus 41. Dat is 21%.
De slimste vogelgids is een geweldige aanvulling op het aanbod aan vogelboeken, en dermate handig vormgegeven dat  hij in de ransel mee het veld in kan worden genomen.

De Scharrelaar – Vogeltijdschrift voor lezers, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam / Antwerpen, nummer 1 (voorjaar 2019); nummer 2 (najaar 2019), ISBN 9 789045 038285
De slimste vogelgids – Alle 192 broedvogels van België en Nederland, Jan Rodts, Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen, 2019, ISBN 978 90 8924 749 0

(Bert Bevers)

De slik keert in de keel


Het loonde de moeite om vijftien jaar te wachten op een nieuwe bundel van Lieve Desmet. In In de maat van de zee lezen we poëzie die tot volle maturiteit is gekomen. Sensibiliteit, subtiliteit en intelligentie kenmerken haar vakmanschap dat nooit de indruk van routine geeft: elk woord in haar gedichten werd uitgekiend, de thematische gelaagdheid erin is verfijnd, doordacht. De bundel bestaat uit vijf titelloze afdelingen en één introgedicht. De zee (plus de elementen en woordvelden die er naar verwijzen, alsook de symboliek die ze met zich meedragen) speelt, zoals de titel aangeeft, een belangrijke rol. Letterlijk: in de consequent gebruikte beeldspraak. Figuurlijk: in de golfslagen waarop woorden zich laten lezen. We deinen mee. Omdat de zee zich in deze bundel voortdurend laat zien en gewaarworden, lijkt elk gedicht wel op een bootje van papier.

Desmet is er met brio in geslaagd om een bundel samen te stellen die we op meer dan één leesniveau kunnen benaderen. Op het ene niveau lezen we gedichten die zich in en met de tijd betrokken voelen. Herinneringen duiken op een onbeschreven blad op: bijvoorbeeld aan de kindertijd (het kind manifesteert zich als motief), aan een zus, aan de schooltijd, aan zeevakanties, aan een opstandige puberteit. We ontwaren in verschillende gedichten de contouren van moederfiguren. We lezen observaties over Oostende, een nachttram, een waslijn. We vermoeden sociale bewogenheid, onder meer in de ‘eenzame uitvaart’-gedichten (en andere gedichten met necrologisch karakter). De vluchtelingen- en daklozenproblematiek herkennen we in het Brusselse Warandepark. In het sterke gedicht fort Europa bloeden de zeeën. Er is empathie met het ouder wordende deel van de mensheid. Al noteert Desmet zelf: roep mij en ik schrijf met zoetigheid, is haar taalwereld verre van zoet en sappig. Zeker, een prevelende fluistertoon - wat zij als éénzang omschrijft - zijn deze gedichten niet vreemd.

Maar Desmet kiest niet uniform voor een afgelijnde weg: met modder tussen de tenen kies ik voor de holle weg – elders de dwarse weg genoemd. Het gefluister wordt dan schreeuw boven de boomgrens uit, op zoek naar zijn bereik. Een stem op tast naar een bedding, naar gehoor. Iets schor klinkt in deze gedichten door want onderhuids laten deze teksten stekels en putten zien. Tussen de lijnen, in de branding van deze gedichten smeult weerbarstigheid: in dit geprevel kraken gedachten/ de slik keert in de keel. Van bitsige luciditeit geeft haar poëzie dan blijk. Hier daagt iemand de taal tot spreken uit – of het is de taal die iemand tot tweespraak aanmaant. Hiermee kwamen we op een tweede leesniveau terecht met een duidelijk reflexief en meta-poëtisch karakter. Wat maakt dat haar poëzie niet zomaar voor de hand ligt.

Een dwangmatig aanvoelende tegendraadsheid siert dit werk en dat laat hard waaien en stormweer toe: Desmet verweert er zich tegen. Illustratief voor deze houding is het prachtige gedicht tegendraads: woorden uit de bolster schrijven van deze rauwe tijd//om ze met gepelde tongen uit te spreken.

In de maat van de zee, Lieve Desmet, Uitgeverij P, Leuven, 2019, ISBN 978 94 92339 92 8

(Alain Delmotte)

Landschap van de ziel


In de poëzie van Albertina Soepboer (Holwerd, Friesland, 1969) raak je aangenaam verstrikt. Er ontvouwt zich een weefsel van taal waarin geest en tijd blijven haken. De werkelijkheid wordt waargenomen en aangetipt om daarna te verspringen in een associatieve mengeling van herinneringen en verdromingen.

een toen wat wegraakt in zandkorrels – wat achterblijft, stom en
op de natte stenen: een web van mist en verre stemmen

Een ‘toen’, je ontkomt er niet aan. Wat gebeurd is, blijft op een geruisloze wijze bestaan. In vertakkingen ontbreken (in de titel en in de poëzie) hoofdletters. Het komt volkomen overeen met het wezen van Soepboers verzen. Er zit een fluïde dieptestructuur onder de oppervlakte van het waarneembare, een stelsel van vertakkingen waarin alle angsten, herinneringen en schaduwen op een gelijkwaardige manier samenspelen.
Je moet er wel een antenne voor hebben, voor deze gedichten. Het diepe, het onzichtbare, zingt zich alleen los voor de ‘gevoelige’ lezer. Deze omgang met woorden (gebruikt als toegang tot het domein van het onzegbare) is gewaagd en avontuurlijk. Het is goed dat er nog uitgevers zijn  die ruimte bieden aan poëzie die afwijkt en zoekt. 

ik trek de woorden open, strak en onherbergzaam
ik puzzel ze uit elkaar – de dekens zijn geen schuil
de nacht is medogenloos licht  – er valt geen touw  
 
We vergeven de dichteres graag de taalfout in meedogenloos, want juist dankzij hun duwen tegen taalregels en conventies gaat er een verstilde kracht uit van deze titelloze gedichten. Ook de taalgrens wordt hier en daar doorbroken: het Fries en het Engels komen op een vanzelfsprekende manier in de ‘vertakkingen’ voor.

in de nazomer mag je spelen, het wad kent geen einde
de veerboot kruipt langs, de koffie is zoet en langdradig
de bus gaat voorlopig niet vertrekken – ik neurie de tijd
voorbij – sweet dreams are made of this who am I to dis
agree – gaan we nu vertrekken mem, mem, gaan we rijden
op een strook  zeemos waar moedig mussen rondhippen
tijd is mijn bijzaak die vraagt om een grondige opheffing
en je stem – fluweelvast – zingt mij het zilte uit, naar huis

Tijd is een bijzaak die moeiteloos wordt weggewoven. De grondtoon is het enige dat telt bij Soepboer. En in het woordeloze gevoel dat zich opdringt als je je laat meevoeren op de stroom van gedichten, zijn heden, verleden en toekomst alle opengesteld en beschikbaar.
Ergens staat zoals de werkelijkheid tegen een struik aanleunt. Bij het lezen van vertakkingen bekruipt je het gevoel dat de werkelijkheid af en toe moe moet zijn van het ophouden van alle schone schijn. Soepboer laat haar daarom regelmatig rusten om vrij baan te geven aan het ‘diepe’.

het silhouet – waarom verzamelde ik mijn  taal
zoekend naar onderstroming – het gras dat nu
bruin ademt – vruchtbaar roept iets in de diepte

Taal als aanleiding voor een gedachtenreis naar de onderstroom van de werkelijkheid. Lezen wat niet zichtbaar, maar wel voelbaar is. Een intrigerende bundel is het resultaat.

vertakkingen, Albertina Soepboer, uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2019, ISBN 978-90-254-4618-5

(Erick Kila)

Rijmen en dichten


Miel Vanstreels (1951) is een Limburger pur sang. Hij werkte meer dan 40 jaar in de (ouderen)zorg. In zijn vroege gedichten zijn ouderdom en dood regelmatig terugkerende thema’s. Sinds de eeuwwisseling schrijft hij voornamelijk fiets- en wielerversjes. Enkele titels: Een bidon met zen (2012), Rijmend de berg op (2015), Een toerist met altijd tegenwind (2016) en Lekker afzien zuivert het gemoed (2018). Hij beheert de blog De wielergedichten. In de bloemlezing De honderd mooiste wielergedichten (uit de Vlaamse en de Nederlandse literatuur) kreeg hij van samensteller Patrick Cornillie het meest aantal pagina’s toebedeeld.

In Het groot wielerwoordenrijmpjesboek neemt hij de lezer, die natuurlijk een wielerliefhebber is, mee in de wereld van de ‘grote’ en de ‘kleine’ koers. In deze bundel laat hij zijn licht schijnen over 100 wielerbegrippen. Die licht hij toe met een korte omschrijving en een rijmpje. Dat Miel zelf ook veel tijd op de koersfiets doorbrengt hoeft geen betoog. Hier is een kenner van binnenuit aan het woord. Iemand die vertrouwd is met het totale wielrennen. En hij spaart zichzelf niet. Miel weet wat afzien is en de door hem opgevoerde woorden zijn hem dan ook op het lijf geschreven. Je ziet en voelt hem door zijn woordenrijmpjesboek fietsen.

Zestig pagina's is wel wat weinig voor een groot wielerwoordenrijmpjesboek maar: wie het kleine niet eert is het grote niet weerd, toch? Het is een vermakelijk boekske. Schoon cadeauke voor de Sinterklaas of voor onder de kerstboom. Vooral nu het koersen op de weg voorbij is. In het veldrijden is het immers de vraag wie aan de sterke benen van Mathieu van der Poel kan gaan zagen. Allez vooruit om af te sluiten een paar fragmenten:

Cartouche, een – afschieten

Krachten slopende inspanning die men beter tot later in de finale had kunnen bewaren.

Na mijn eerste
cartouche

kon ik meteen
naar de douche

José

-      de Cauwer, wielercommentator bij de VRT, ook in Nederland geliefd vanwege zijn deskundigheid en humor.

Als Belg in Holland
moet ik kiezen tus-
sen de twee:

luister ik naar ge-
leuter of zap ik
naar José?

Madonna del Ghisallo

Bedevaartsoord voor wielrenners.Het kerkje hangt vol met fietsen, truien, trofeeën etc. van wielerkampioenen.

Niet alleen in Ghisallo heb ik
de H.Maagd al fietsend
geëerd

ik peddelde ook door Lourdes
Banneux Scherpenheuvel
en Heppeneert

Monument(en), de –

Milaan-San Remo, Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Luik-Bastenaken-Luik, Ronde van Lombardije.

Wie zich hier
op de erelijst rijdt

wint een ticket
voor de eeuwigheid

Seniorengroepjes

Herkenbaar aan hun E-bikes (altijd), gele hesjes (meestal) en onzekere rijstijl (soms).

Oud en slechthorend
fietsen ze breed voor je uit

wees genadig
met bel- en roepgeluid

Regen geselt de ramen, ik stap op mijn hometrainer, glimlach in mezelf. Na een uur trappen staat er 32 kilometer op de teller. Terwijl ik douche is Miel zijn fiets aan het poetsen...


Het groot wielerwoordenrijmpjesboek, Miel Vanstreels, Haute Folie Maastricht, 2019

(F.A. Brocatus)

Op de toppen van de Parnassus


1.
Mijn vader meldde zich na de bevrijding als vrijwilliger voor uitzending naar Nederlands-Indië. Hij genoot zijn militaire opleiding in Engeland, in Wolverhampton. Van daaruit werd hij uitgezonden. Heel veel meer weet ik eigenlijk niet van zijn ‘Indische tijd’, want hij sprak er nauwelijks over. Het zijn slechts fragmenten van zijn verhaal, het meeste is een gesloten boek dat hij in zijn hoofd had, nooit heeft willen ‘bevrijden’. Pas jaren na zijn dood ontving ik kopieën van brieven die hij naar zijn oudste broer gestuurd had, waarin hij open over zijn geloofstwijfels schreef, maar weinig over zijn dagelijkse beslommeringen. Wel weet ik, dat hij via de kerk contact had met een plaatselijke familie, waarvan de dochter een oogje op hem had. Althans, dat liet hij eens doorschemeren in een van de weinig vertrouwelijke ogenblikken die wij deelden. Zij wilde wel, maar hij dorst niet. Terug in Nederland ontmoette hij mijn moeder. Thuis herinnerden een paar voorwerpen (een asbak, theelepeltjes, een kleedje, wellicht meer, maar dat ben ik vergeten) aan zijn tijd in Indonesië.

2.
Tijdens en na mijn lerarenopleiding bouwde ik een vriendschap op met mijn dramadocent die ook allerlei projecten ontwikkelde en door studenten liet uitvoeren. Wij maakten samen een poëziespektakelstuk voor leerlingen van groep 8 en/of de brugklas, dat door 6 studenten werd uitgevoerd. Hij was in 1934 geboren te Bandung. Tijdens de oorlog werd hij met zijn moeder in een jappenkamp opgesloten, zijn beide broers waren ouder en zaten al in het mannenkamp. Ook hij was niet zo mededeelzaam over de periode van de onderdrukking en van de tijd erna. Het enige, wat ik van hem weet, is dat het bezit van een lepel het verschil maakte tussen leven en dood: zonder lepel kon je het eten niet binnenkrijgen …

3.
De verhalen die ik niet te horen kreeg als kind en als kameraadje, tekent Ellen Deckwitz in haar jongste bundel, Hogere natuurkunde, wel op. De bundel is haar relaas van het verhaal dat haar oma en lotgenoten haar in diverse ontmoetingen vertelden en dat zij in een lang gedicht in 12 delen mengt met reflecties op haar leven en dat van haar moeder. Hoe DNA herkenbaar terugkeert in de moderne tijd, in de dagen van haar eigen leven. In enkele scènes blikt zij terug op de geschiedenis van haar oma tussen geboorte (in 1921) en dood in 2014.
De bundel is de weerslag van de symbiose van dichter, grootmoeder, kleindochter in een behuizing die de muze waardig is. Het is meer dan een poëziebundel, het is de krachtbron die ervoor zorgt dat woorden in beelden en herinneringen samenkomen in een liefdesverklaring aan de herkomst en de toekomst van de dichter. Opdat wij nooit vergeten, wie wij zijn: naaste afstammelingen van onszelf. Het verhaal dat Ellen Deckwitz heeft opgetekend uit de mond van haar grootmoeder, uit vertellingen van overlevenden, is kunstig vervlochten met haar herinneringen aan de middelbare schooltijd, waarin de natuurkunde (vooral de geluidsabsorptie) een eigen positie innam. Zeker in deze terugblik. Een gekmakend goede bundel!

Hogere natuurkunde, Ellen Deckwitz, Uitgeverij Pluim, Amsterdam, 2019, ISBN 978 949 292 80 54

(Wim van Til)

Gewoon logisch


Sinds 2010 is Janine Jongsma serieus met poëzie bezig. Daarvoor geselde ze andere katjes: proza, columns, blogs en artikelen voor online magazines gericht op jonge ouders. Schrijven is voor haar dus geen nieuwe hobby. Voor mij ligt Gewoon Logisch; haar poëziedebuut. Qua vormgeving is de bundel geslaagd. Keurig, strak, respectvol.
In een reeks van 5 cycli brengt de auteur precies 50 gedichten samen. Toevallig? Haar poëzie is, bij de eerste lezing, vooral anekdotisch. Ze portretteert haar wereld rondom. Ze analyseert daarbij de anonieme mens in al zijn grote en kleine kwetsbaarheden. Definieert diverse vormen van eenzaamheid en communicatiemoeilijkheden. Vaak worden dat chaotische, intrigerende en vooral verrassende familietaferelen. Ze zoekt naar acceptatie van de aftakeling die ze overal ziet. Daarbij schuwt zij het morbide niet. Ze speelt met absurde tegenstellingen en maakt raakvlakken met aparte, zwarte humor. Jongsma lapt de interpunctieconventies aan haar laars en volgt haar eigen inzichten. Ze is een gepassioneerde dichteres. Thema’s als de dood, het kind en de sterfelijkheid doen vaak hun intrede in Gewoon Logisch. Maar het kan ook luchtiger, fijner, speelser. Getuige Twaalfde zomer:

Het was mijn twaalfde zomer
die rook naar chloor en gevulde koek
In mijn nieuwe bikini voelde ik mij anders
anders dan alle zomers daarvoor

Toen waaiden de dagen speels weg uit mijn ogen
mepte ik met mijn handdoek naar muggen
Maakte ik een handstand in het gras
deed bommetje vanaf de duikplank

Nu knoopte ik plots een handdoek om mijn heupen
was ik mij bewust van beweging
Dook naar de bodem van het diepe
hield mijn adem in tot het niet meer ging

Voor het eerst liet ik twee mieren over mijn arm kruipen
enkel en alleen om mijn huid te voelen
Volgde ik met mijn ogen een wesp
die hoog wegvloog tussen sluiers van wit en blauw

En toen jij mijn blik  ving
voelde ik dat mijn wangen niet gloeiden van de zon
Die zomer liet de dagen vertragen
en alles in mij moest zich nog bevrijden


Haar parlando-poëzie heeft de juiste cadans. De keuze van een eenvoudig vocabularium maakt haar gedichten zeer leesbaar. Ze schrijft helder. Haar werk knelt nergens door hoogdravende boodschappen. Ze gaat onder de opperhuid van haar personages op zoek naar wat hen echt determineert. De isolatie van de vergeten mens wil Jongsma in de verf zetten. En dat kan heel simpel door vanuit alledaagse toestanden tot analyses te komen die de vinger op de wonde van deze eeuw leggen. Daarom is er bij Janine Jongsma een gelaagdheid die na lezen, herlezen en overdenken aan de oppervlakte komt. De gedichten bevredigen de oppervlakkige lezer, maar ook de kritische onderzoekende lezer zal beloond worden. De selectie gedichten uit de laatste cyclus Plaatsbepaling krijgt mijn voorkeur.
Janine zal wellicht nog meer bundels op de markt brengen. Ze heeft een talent voor het schrijven van poëzie dat nog verder moet ontwikkeld worden. Ze heeft de smaak te pakken, gewoon logisch.
Toch?

Gewoon Logisch, Janine Jongsma, Stichting Voetnoot, Antwerpen, 2019, ISBN 978 94 91738 55 5

(Frank Decerf)

Een omgekeerde Pinokkio


Zuiverheid die ontroering teweegbrengt, laat zich niet zomaar ondersneeuwen. In het exuberante, veelstemmige en soms lawaaierige Vigor anorexia van Norbert De Beule (º 1957) zit voor wie het aanvoelt en herkent de bottom line van een kwetsbaar bestaan verscholen.
De bundel is een pulserende woordenstroom, maar achter al het vertoon gaat iets kleins en breekbaars schuil dat raakt. Dit paradoxale vinden we al in de titel van de bundel. Vigor anorexia: ‘De kracht van het magere’. Er begint onmiddellijk iets te wringen. De ondertitel van de bundel (een misboek) prikkelt dan weer op een andere manier. Zo kan hij te maken hebben met het katholieke dat, al dan niet ironisch, door de teksten schemert, maar hij kan ook de gedachte aan een mislukking oproepen of verband houden met een beleving van gemis (het gemis van overleden ouders).
Het centrale personage (De Beule) beweegt zich als een fragiele, sukkelende, naar erkenning zoekende mens door de teksten, maar sukkelt dan wel met de nodige ironie, zelfspot en literaire virtuositeit.

En hij maakte zich klein. Boog in de petieterigste gaten om zijn muize-
nissen te beschrijven. Zijn allerpiepste verdriet. Nee, pieper nog.
(…)
En op een avond klopte een engel aan zijn deur.
Eigenlijk twee engelen. Maar de ene engel zei niets, toonde hem alleen
een spiegel.
‘Jij hebt trieste ogen!’
Keek hem heel indringend aan.
‘Jij moet daar dringend iets aan doen!’

Even wou hij protesteren:
‘Maar ik heb hoogtevrees!’

Maar dan klom hij naar de zolder. Nam zijn pen.

In bovenstaande fragmenten brengt de dichter aan het eind van de bundel het overvloedige voorgaande nog eens terug tot de kern. Niet helemaal overbodig, want hij hanteert een collagetechniek die niet te zuinig is. Hij stoffeert zijn gemoedsbewegingen zelfs met originele handschriftjes uit zijn jeugd: (eindexamen biologie) Beschrijf de voordelen van moedermelk – meest gegeven antwoorden - smakelijk goedkoop, brandt niet aan, kookt niet over, de kat kan er niet aanzitten en de verpakking is aantrekkelijk.
De Beule heeft dit soort hink-stap-springen kennelijk nodig om bij zijn waarheid te komen. Zo veel geesten rukken aan de kettingen van zijn ziel (vrij naar Couperus) dat hij er een waar literair spektakel mee kan creëren. In dit bijna theatrale spektakel zijn vooral de latente waarachtigheid en de momenten van contemplatie te prijzen.

Hij was een soort omgekeerde Pinokkio aan de schrijftafel. En
met elk gedicht trok hij zich ook meer en meer terug in het leven van de
doden en de naamlozen.
Tot op een dag plots de lichamen van zijn beide ouders waren verdwe-
nen. En hij drie jaar lang heftig in paniek raakte.

Intrigerend, irriterend en inspirerend: verschillende etiketten kunnen tegelijk op Vigor anorexia geplakt worden. De Beule onderzoekt zichzelf vrolijk en meedogenloos. Hij komt in de meest benarde en gevoelige zones van de ziel, maar is niet bang. Mager gaat hier hand in hand met taai. Er is dus niets mis met dit misboek.

Vigor anorexia – Een misboek, Norbert De Beule, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2019, ISBN 9 789025 457204

(Erick Kila)

Altijd die ander


Wie een klein voorwerp moet oprapen en er met de vingers niet bij kan, neemt een pincet. De knijpbeweging zorgt ervoor dat het voorwerp geklemd blijft tussen beide ‘grijparmen’ en zo dus van het oppervlak getild kan worden. Door de duim en wijsvinger te ontspannen, valt het voorwerp op de bestemde plaats. Op dezelfde manier kun je met duim en wijsvinger op het scherm van je tablet of mobiele telefoon het getoonde beeld verkleinen dan wel vergroten tot je de gewenste afmeting hebt verkregen en het gewilde beeld in het juiste formaat verschijnt.

Zie hier de gevolgde werkwijze van Sander Meij in zijn tweede bundel, Pincetbeweging. Hij zoekt met beide vingers in zijn verleden om een antwoord te vinden op levensvragen van nu. Twee gedichten gaan 6 afdelingen gaan. In het openingsgedicht maken we kennis met die methodiek:

Beet

diep in het gat van de grabbelton
tast ik presentjes als herinneringen af
tracht ik te raden welke ingepakte schat
zicht tussen mijn vingers bevindt

waar ik naar reik maar niet aankom
wat ik vasthoud en weer loslaat
waar ik onwetend al tijden naar verlang
het laat nog naar zich raden hier

mijn hand trekt zich terug in het licht
en ik klem tussen duim en wijsvinger
de contouren van een klein universum
zorgvuldig verpakt in onwennig papier

iedereen denkt aan iets anders

We worden direct gewaarschuwd: er is een ik die zoekt naar houvast in herinneringen, maar iedereen denkt aan iets anders. Vergeet dan maar dat herinneringen concreet èn betrouwbaar zijn.
De lezer stapt een geschapen wereld binnen die langzaam volloopt met beelden die om bevestiging vragen. De ‘schotten’ tussen de afdelingen (die overigens rechts gecentreerd op de pagina staan) werken als reestappen in een drassig landschap, kleine stevige plekken om houvast te vinden voor de volgende stap of sprong. Toch is ook die zekerheid twijfelachtig:

Symbolen bevatten betekenis misschien, maar ik wil
van de kaart om de achterkant te zien. Wat blijft
 daarvan over, eenmaal over de rand?

De dichter keert in afdelingen terug naar zijn jeugd, zijn pubertijd. Ouders spelen een ondergeschikte rol, zij dragen slechts herinneringen aan. Zoals in het gedicht HET EINDE VAN VERHEUGEN dat verbeeldt hoe een vader voor zijn zoon een boomhut construeert, waarin de zoon (op de troon in het holst van je houten paleis / tot koning gekroond door een bladerdak // voor het eerst van je leven / geen idee wat nu te doen) de leegte ervaart die hem in zijn terugblik opnieuw aangaapt.
Zijn herinneringen bouwen geen consistent verleden, geen houvast. Die confrontatie is frustrerend, er geen verleden waarop je kunt bouwen. Hoe klein of hoe groot je de beelden ook wilt reconstrueren.
In een van de laatste gedichten (HOUVAST) wordt dat nog eens onderstreept:

“je moeder vraagt of je misschien nog weet
hoe slecht je terechtkwam die dag”

Pincetbeweging is een goed gebouwde onmogelijke zoektocht naar de ander die je ooit was, maar die niet herkenbaar in beeld wil komen. Jury van de J.C. Bloemprijs, leg deze bundel op je stapel!

Pincetbeweging, Sander Meij, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2019, ISBN 9789046824900

(Wim van Til)

De wereld is weer plat, ja


De wereld is weer plat, ja is een bundeling van 20 stukken over Nederlandse en Vlaamse gedichten die na 2000 zijn verschenen. Het boek is van de hand van Guus Middag, die hiermee een nieuwe loot toevoegt aan de toch al rijk bevolkte tak van essays over poëzie. Vanaf 1990 (Ik ben een napraatpapegaai) verschijnt een stoet aan bundelingen van zijn publicaties in dagbladen en tijdschriften aangevuld met nieuw materiaal. Aansprekende titels, zoals Alles valt in stukken uiteen, De eerste keer, Vrolijk als een vergelijking en Het wezen van de wolk, en al even aansprekende verhandelingen. De poëzieliefhebber kan smullen naar hartenlust.

Dat is ook weer het geval in deze nieuwe bundeling. Guus Middag laat in zijn voorwoord weten, dat de 20 stukken even zoveel onderzoekingen zijn naar het antwoord op de vraag waarom een gedicht hem geraakt heeft. De voorbeelden zijn gekozen uit bundels van hedendaagse dichters en tekstschrijvers. Ze behandelen ook verschillende functies van poëzie: ontroeren, verwonderen, informeren, begeesteren, amuseren. In H₂O, een liedtekst van Katinka Polderman, wordt de combinatie van die functies nog het meest helder. De bizarre humor wordt gekoppeld aan filosofische overwegingen en poëtische waarnemingen. Ontegenzeglijk speelt de reïncarnatiegedachte mee in de bespiegeling over waar water ooit eerder was en in welke vorm of gedaante. Soms weet Middag ook de aanleiding tot het gedicht of de omstandigheden waaronder het tot stand kwam, te melden. Dat is verhelderend, hoewel je je kunt afvragen of die kennis nodig is om het gedicht beter te kunnen vatten, te begrijpen. Aan de andere kant bevestigt zo’n toevoeging vaak wel het vakmanschap van de dichter, zoals in het geval van het (gelegenheids)gedicht van Ingmar Heytze of dat van Marieke Rijneveld en Menno Wigman.

Maar ook uit het rijke arsenaal van debutanten heeft Guus Middag zijn oogst geplukt: van Radna Fabias en Roelof ten Napel koos hij een gedicht, Marieke Rijneveld noemde ik al. En passant herstelt hij een gegroeide onnozelheid met betrekking tot een gedicht van Quirien van Haelen, door te benadrukken dat het onaffe gedicht toch echt de sonnetvorm heeft, ook al zijn de ‘witte regels’ in de bloemlezing van Ilja Leonard Pfeijffer, De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten weggelaten.

De kortste verhandeling geldt een gedicht van Rodaan Al Galidi, vergadering, tweeëneenhalve bladzij. Maar ook daarin werpt zijn blik een verhelderend licht.

Al met al leest deze bundeling van poëziebesprekingen heerlijk weg en geeft Guus Middag in veel van zijn stukken mooie handreikingen aan de lezer om een gedicht (nog) beter aan te pakken. Zo ontstaat er een meer, een zee, een plas water waaruit de poëzie als een fontein omhoog komt.

De titel en de ondertitel zijn ontleend aan de liedtekst Sterrenstof van De Jeugd van Tegenwoordig, waaruit de titel letterlijk is overgenomen:

Vieze Fur:
Caleidoscopisch oogs
ik kijk omhoog, m’n pupillen worden groot.
De wereld is weer plat, ja,
op je bolle bips na.
Een golflengte afstand
van je hemellichaam.

De wereld is weer plat, ja, Guus Middag, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2019, ISBN 978 90 28 292 192

(Wim van Til)