Voltooid landschap


Catharina Boer debuteerde in 1976 als Karina Alberts om daarna 3 bundels te publiceren onder de naam Karina Baggermans. De titel van haar tiende bundel duidt op een bevrijding: Voltooid landschap. Toch is dat maar schijn, immers een landschap verandert met de seizoenen en is blijvend in beweging. Alleen een schilder die zijn doek gereed waant, zet zijn handtekening onder het landschap, voltooid. Een landschapsfotograaf drukt af en legt één moment vast van het landschap dat voor zijn ogen verandert. Als Catharina Boer haar bundel de titel Voltooid landschap meegeeft, zal zij daar zeker een bedoeling mee hebben. De bundel is het landschap, de gedichten vormen de elementen die het landschap voltooien.

De bundel telt 30 gedichten verdeeld over 4 afdelingen die alle een motto meekregen uit het werk van een gewaardeerde collega: Ida Gerhardt, Bert Bevers, Helma Michielsen en Hannie Rouweler. De gedichten ademen een zekere berusting, zoals in het eerste gedicht, Herfst, dat eindigt met deze strofe:
           
Sterven gaat zo stil:
een vogel die het land verlaat,
een kind dat zoet ter ruste gat
en niet meer zingen wil.

Of in Oud huisje, dat zo eindigt:
           
Nest, voor altijd verlaten, verdwijnend
uit zicht, dat wij woordeloos groetten.

Verleden en heden wisselen voortdurend van plaats en intentie in haar gedichten, herinneringen die in het nu ontstaan, beelden uit het verleden die nu weer worden opgeroepen. Berusting wil in haar gedichten niet zeggen, dat het ook loslaten is. Het is juist die binding die haar poëzie een intrigerende ondertoon geeft.

Hoe cyclisch haar poëzie is, wordt ook duidelijk in het gedicht Moederdag waarin zij het thema van de plaatsvervanging beschrijft:

Na jaren zit ik op jouw stoel
en waar jij opdoemt in laat middaglicht,
schaar ook ik kinderen om me heen en
knipoog deze dag glimlachend dicht.

In haar derde bundel, Water en steen, wordt slechts één gedicht van een titel voorzien, het is wel het openingsgedicht, Moeder
           
leek jij stip
in de haven
waar ik
was uitgevaren.

Moeder, kinderen, herinneringen aan het landschap van haar jeugd, afstand doen en hechten zijn terugkerende thema’s in haar werk. Daarbij ligt de dood op de loer, zoals in de herinnering aan haar verongelukte dochter in het gedicht herdenkingsplaats in haar debuutbundel Ladders van papier en naar haar tweede bundel die in zijn geheel gewijd is aan dat verlies, Een lied als jij.

wankelend over wegen
waar jouw klein spoor
dood liep op de klippen,

zie ik haar
als een duc-dalf in zee

Terug naar de tiende bundel; in de laatste afdeling neemt zij gedichten op voor haar kinderen, het gedicht Loslaten is er daar een van. Daarin verwijst zij naar het lot dat haar dochter destijds is overkomen.
Zo sluit ook die cirkel in haar landschap, haar poëzie. Voltooid landschap is meer dan een schilderij in  30 gedichten. Het dient zich aan als voltooiing van haar poëzie, zoals zij het zelf verwoordt in het titelgedicht:
           
Even nestel ik me graag
als in moederlijke armen
me voedend met oude aarde
waaruit alles steeds ontwaakt.

Traag boort nog een vliegtuig
de toekomst in, laat streep
verleden de woelige wolken.


Voltooid landschap, Catharina Boer, Demer Uitgeverij, Leusden, 2019, ISBN 978 0 244 77442 4

(Wim van Til)

Kinderjaren van ons en alle anderen


De bundel Onze kinderjaren van Xavier Roelens kwam op de shortlist van de grote poëzieprijs terecht. Op het moment dat deze tekst geschreven werd was de winnaar nog niet bekend. Maar mocht het outsider Roelens zijn dan is dit dubbel en dik verdiend: Onze kinderjaren is een uitstekend werkstuk met een vindingrijk opzet. Nu besef ik wel dat voor sommige lezers dit geschrift niet meteen in overeenstemming is te brengen met wat doorsnee over poëzie gedacht wordt. Roelens zoektocht leidt naar elders en is anders. Wat de lectuur van zijn werk nu net boeiend maakt.

In eerste instantie wijs ik op het inherent voorafgaande gebaar dat deze bundel bepaalt: Roelens vroeg lukraak aan 375 personen naar hun eerste herinnering. Met het gebaar om onbevangen en zonder vooroordelen naar de ander toe te stappen, bewijst Roelens zijn empathie voor de ander. Hij staat er op gelijke voet mee (en met de lezer). Een houding die toch schril afsteekt met de huidige, zeer ik-gerichte wereld waar de ander de concurrent, de rivaal of de demon is geworden. Dit gebaar houdt een maatschappijkritisch element in dat in de bundel nooit opzichtig of opdringerig wordt.

Met al die herinneringen die Roelens capteerde, ging hij aan het werk: die herinneringen, hoe banaal of soms ongeloofwaardig ook, maakte hij tot een collectieve herinnering, tot een gemeenschappelijk verhaal. Onze kinderjaren is een verhalenboeken. Een gegeven dat heel wat hedendaagse poëzie typeert: verhalen vertellen waarbij niet zozeer de verhaallijn centraal staat, dan wel het genoegen van het vertellen, van taal. Praatzucht, of liever praatijver, laat zich onderkennen. ‘Verdichting’ moet je hier dus niet zoeken, veeleer stoot de lezer op ‘uitdijing’: de leesruimte wordt breder. Breedschrift. Zeker, dat is wennen des te meer omdat in ‘reguliere’ poëzie het compacte en het elliptische eerder als norm fungeert.

De bundel biedt de lezer veel spelmatig taalplezier met een uitgebreid poëtisch-retorisch palet. Ook de creatieve typografische vormgeving (die in handen was van Roelens) werkt aan het geheel van dit palet mee. Proza en vers wisselen elkaar af. De spreektaal domineert. De zinsbouw valt wel eens anakoloetisch uit. Outer-speech, inner-speech, kindertaal. Het vaak herhalen van dezelfde woorden doet me aan de ‘pâtmot’ van Tarkos denken. Kortom een orale gerichtheid valt op: we lazen het al uit zijn vorig werk af.

Al de verhalen die de dichter uit die herinneringen distilleert, fileert, improviseert worden verpakt in een historisch-socio-culturele context. Daarbij wordt er vooral uit de populaire cultuur geplukt. We herkennen al dan niet veel: tekenfilms, films, televisie, barbiepoppen en dergelijke. En er is een knipogende intertekstualiteit. Eén voorbeeld slechts uit de vele: in de tekst die hoort bij het geboortejaar 1976 is het verhaal geënt op de verhalen van Toon Tellegen waarin de olifant, de eekhoorn en de mier de hoofdrollen spelen. Een kinderwereld wordt opgeroepen. Wat maakt dat het wel degelijk over ‘onze’ kinderjaren gaat.

Onze kinderjaren, Xavier Roelens, Atlas-Contact, Amsterdam,  2018 ISBN 978 90 254 5228 5

(Alain Delmotte)

Kozijnen van krijt


Hanneke van Eijken was te zien en te beluisteren op vele podia waaronder Lowlands en de Nacht van de Poëzie. Haar debuutbundel Papieren veulens werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2015 en de Zeeuwse Boekenprijs voor het beste debuut 2013. Zij is, behalve dichter, jurist en wetenschapper op het gebied van Europees recht.

De titel Kozijnen van krijt duikt op in het gedicht Zus op bladzijde 21:

Ze tekent kozijnen van krijt
en we klimmen uit de ramen
van tijd, de dag in

…..

De bundel bestaat uit zes cycli met respectievelijk, acht, vijf, zeven, drie, drie en drie gedichten. Een aantal van de gedichten verschenen in eerdere versie in literaire tijdschriften of in bundels zoals Op de breuklijn van het ijs (Uitgeverij Mauritsheech, 2016), Dichterbijen/Poet Bees (Literatuurhuis, 2017) en Hortus Conclusus (Uitgeverij Magnolia, 2016).

Het sterkst vind ik haar in de korte gedichten. Eén beeld dat scharniert als een deur en een kamer in een huis opent. De cyclus Tafel, Zee, Tijd springt daarin boven de andere reeksen uit. Ik citeer van bladzijde 20:

Moeder

Haar stem is een fluisterzachte doek
om in te schuilen, haar armen
vormen een fort

ik pas in haar botten
ik klink in al haar ritmes

ze ruikt naar nieuwe dagen
die glinsteren als eilanden
aan de rug van een kust

Verder krijgen in deze reeks vader, zus, broer een stem. De dichter schetst in eenvoudige bewoordingen haar liefdevolle relatie met haar verwanten. Ze fluistert niet maar spreekt zacht en indringend tot je. Verlies en ongeluk zijn ver. Voorbij het water, achter de einder. Toch besluit ze deze cyclus met het gedicht Alles op de juiste schaal. Ik citeer :

…..
vandaag gaat niemand dood
vandaag zijn er wanden van stro
en we wonen onder een inktblauwe hemel

Landschap en zeegebied zijn voor haar bronnen van inspiratie. Meeuwen zijn ‘de grote vogels met hun gemberkleurige ogen’, elders worden ze wel ‘meeuwen’ genoemd. Toch is er onder de allesoverweldigende aanwezigheid van deze natuurelementen onheil aanwezig, een tegengewicht dat doet beseffen dat wij klein, maar niet hulpeloos, want samen zijn.

er rinkelen skeletten van zeedieren bij de achterdeur
de meeste zachte dieren zijn vertrokken
wij zijn hier – samen
een heel kleine roedel

(bladzijde 15, Dit is geen landschap voor kleine, zachte dieren)

De dichter blijft ver van somberheid. Ze is heel feitelijk, voortdurend op zoek om te benoemen. Ze geeft andere en diepere betekenissen. Poëzie is overal te vinden. De regel ‘het regende licht’ uit het gedicht Alles paste in een kom van vier handen is afkomstig uit een arrest van de Hoge Raad, 19/11/2004:  ‘…. (verweerder) voerde geen verlichting, het was donker en het regende licht.’ krijgt in dit gedicht een heel andere waarde:

ik denk aan je op de plek waar vroeger gras was en nu zand
ik voel je handen nog, het regende licht
we wisten de hele wereld samen


Kozijnen van krijt, Hanneke van Eijken, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2018, ISBN 978 90 446 2827 2

(Frans August Brocatus)

Portretten vormen een zelfportret

Willem M. Roggeman is de auteur van een omvangrijk oeuvre: dichtbundels, verhalend proza, essays, interviews en vertalingen. Zijn literaire productie omvat meer dan 65 werken sinds zijn poëziedebuut in 1958, de bundel rhapsody in blue. Een indrukwekkende hoeveelheid gedichten heeft deze dichter al op zijn naam staan. In zijn jongste bundel voegt hij daar 14 nieuwe gedichten aan toe. Toch bestaat die bundel, Portretten, uit 30 lange biografische gedichten. De andere zestien zijn geplukt uit diverse bundels, vooral uit Geschiedenis (1996-2002) en Het relaas van Ammanakth (1987).
In de chronologische opbouw herken ik de structurist Roggeman, in de geschetste portretten de romanticus die zoekt naar bronnen van inspiratie. De keuze van personen biedt ook een inkijk in Roggemans historisch-culturele voorkeuren. Tekenend dat hij de reeks begint in Altamira, met de bekende grottekeningen. De oermens, jager die

[…] met een knots in de hand
grommend een vrouw zocht voor de kou
droomde soms van een wild paard
want zelfs de dieren gehoorzaamden hem niet,
daarom legde hij ze vast met kleuren op de wanden
[…]

Daardoor is de dichter gelegitimeerd om de levens vast te leggen van hen die hem op de een of andere manier hebben geïnspireerd, gevormd tot wie hij anno 2018 is. Het zijn niet de minsten die hem voor gingen: Homeros, Plato en Dante natuurlijk, maar ook Hendrik van Veldeken en Jan van Ruusbroec, Vlaamse meesters. Roggeman absorbeert hun levensgeschiedenissen en leeft zich in in hun hebben en houden, leeft zich vervolgens uit in zijn eigen taal waarmee hij hen eert. Het zijn niet alleen literatoren, ook schilders (Vermeer, Goya, Picasso), componisten (Locatelli, Stravinsky) en een bouwmeester (Gaudi) completeren de rij. De laatste is Lucebert; het gedicht, dat eerder opgenomen is in de bundel Geschiedenis (1996/1998), bevat een detail dat door de onthullende biografie van Lucebert nu extra lading krijgt:

De lange nikkelen arm van Lucebert
waarmee hij de tijd in beweging bracht
vertoont een roestvlekje aan de bovenkant,
of is het een spatje bruine verf,
[…]

De portretten in deze bundel vormen een galerij voorbeelden uit de rijke cultuurgeschiedenis die uiteindelijk ook de dichter Willem Maurits Roggeman heeft voortgebracht. Een geschiedenis van intellectuele, menselijke kracht die van eeuw tot eeuw en hand in hand met liefde en vreugdevolle gebeurtenissen de menselijke verbeelding heeft gevoed en verdiept. Het is zeer wel te begrijpen dat de dichter-mens Willem Roggeman zich met deze bundel in die rij wil plaatsen.

Een laatste citaat dat de werkwijze van Roggeman illustreert uit het gedicht Het skelet van James Ensor:

Hij ploegt zwetend op de akkers van de dood.
De tijd draait walgend het hoofd weg.

Ensor stapt in zijn laatste schilderij.
Langzaam wordt zijn skelet zichtbaar.
           
De bundel is mooi vormgegeven; op voor- en achterplat schitteren pentekeningen van Jan Burssens met portretten van Albert Giacometti en Willem Roggeman.
Met de citaten die aan de portretten voorafgaan eert Roggeman twee dichters die geen eigen biografisch gedicht kregen: Wallace Stevens en William Wordsworth.


Portretten, Willem M. Roggeman, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2018, ISBN 978 949 2519 115

(Wim van Til)

De tsaar had last van staar


Eindelijk een bundel waarin lachen mag, neen moet. Wouters bewijst dat je met een onderwerp waarover je niks weet, toch ook wel zinnige dingen kunt zeggen. Daar is intelligentie en creativiteit voor nodig. De auteur richt zijn focus op Rusland en geeft aan zijn conclusies een aparte invulling. Het werd een hoogst amusante, ludieke reis doorheen de vergeten geschiedenis van een even verwaarloosd werelddeel. Deze gedichten lees je niet zonder zeer sterk te glimlachen. Het zijn verzen die een breed publiek zullen aanspreken. Ook didactisch is dit werk een prima bundel om mee in het secundair onderwijs aan de slag te gaan.

Er stinkt iets in de Sovjetstaat

Het Russische staatsapparaat
Vindt dat de opwarming van het klimaat
Zijn burgers ernstig schaadt
En besliste dus kordaat
Dat het probleem niet bestaat

Toch voelt de Moskoviet in de straat
Dat de kou niet langer door merg en been gaat
En dat de wodka die ’s avonds laat
Op de keukentafel staat
Minder vlot naar binnen gaat

Al is er aan wodka nog steeds een overdaad
Die leidt tot geleuter en gekkenpraat
Waarvan men bij nacht aan het gaspakken gaat
En ’s ochtenden met een houten kop opstaat
Zwijgzaam aan het koffieapparaat

Maar geen enkele Rus heeft het nog over het klimaat
Daarover zeuren is hoogverraad
Dus kleedt men zich nog steeds vol ornaat
En wanneer men de straat op gaat
Is er niemand die zijn berenmuts of bontmantel thuislaat.

En zo blijkt de beslissing van het staatsapparaat
Uiteindelijk toch weinig adequaat
Want al stijgt de temperatuur met geen graad
Er is nu iets anders dat de burger schaadt:
De niet te harden zweetgeur van een kameraad

Tom Wouters presenteert ons een poëtisch docudrama dat vooral ontspannend en bevrijdend werkt. Zijn verzen hebben een hoog entertainmentgehalte. In 20 rijmgedichten kenschetst hij ‘zijn’ Rusland. Zijn invalshoek start bij via een pseudo-encyclopedisch feit dat hij gaandeweg becommentarieert. De dichter wordt reporter. Zijn verbeelding en kolder scoren hoge pieken. Wouters jongleert als een volleerde nar die toch af en toe tot kritische opmerkingen komt. Zijn metaforen verrassen en zijn geforceerde rijmen vormen hier geen beletsel. Hij houdt het simpel. Hij gebruikt een verstaanbare taal. Daar waar moeilijkere termen als: gospakken, Mantsjoe, plebejisch of spesnatz moeten gebruikt worden, voorziet de publicatie een verklarende woordenlijst. Handig. Zijn gedichten doen denken aan Drs. P. Ze hebben de kracht om op een podium tot hun recht te komen. Het is jammer dat deze uitgave niet voorziet in een bijhorende cd met enkele van de gedichten door Wouters zelf voorgelezen. De bundel is spielerei van de hoogste plank. Hij lacht met zijn lezers en lacht vooral met zichzelf. Hij relativeert het belang van de poëzie en bekijk de wereld doorheen een humoristische caleidoscoop. In zijn inleiding wenst hij de lezer veel leesplezier en dat heb ik zeker ervaren. Bedankt Tom!

De tsaar had last van staar, Tom Wouters, Uitgeverij Voetnoot, Antwerpen, 2019, ISBN 9 78941 738371

(Frank Decerf)

Tegen het vergeten


Alja Spaan (1957) kent een lange staat van dienst. Ze schrijft vanaf haar elfde dagelijks poëzie en/of proza. Haar huis in Alkmaar werd Atelier9en40. Tot 2013 deed ze daar kunst- en poëzieprojecten. Ze maakte enige naam door de Turing Gedichtenwedstrijd 2015.
Momenteel organiseert zij Reuring, een taalplatform in Alkmaar. Zij is de stuwende kracht achter het literaire e-magazine Meander en is tevens verbonden aan het Dagboekarchief. Alles van en over haar verschijnt op http:/aljaspaan.nl
Onder de titel staat, tussen haakjes: selectie rond de liefde. In het woord rond is de cirkelbeweging te herkennen. Het voortdurende. Het niet eindigende. En ook de verzameling van punten (gedichten) die de uiteindelijke cirkel ( de bundel) vormen.
De titel komt uit het gedicht op bladzijde 83, bijna op het einde van de bundel: uit een van de vensters. Ik citeer:

De nacht laat mij liggen. Het dunne laagje wit dat tegen
de ochtend verschijnt, tegen het vergeten

en voor de behoedzaamheid, de wolkjes stoom vanuit het
hol, het streepje licht dat gisteren rood nog

de lucht daarboven kleurde, de afwezigheid van geluid
en tintelend bijna de belofte. …..

Vervolgens wordt de titel in vier stukken gesneden, die de vier cycli gedichten van de bundel vormen. De volgorde wordt daarin gewijzigd: het vergeten, tegen, de behoedzaamheid, en voor.

Alle gedichten kennen een strakke opbouw. Ze bestaan uit tweeregelige, of drieregelige verzen. Daarbij wordt veel gebruikt gemaakt van punten en komma’s. Door de vele witregels ontstaat een soort van tragere, diepere ademhaling.
Toen ik de inhoudsopgave bekeek begon ik te spelen met de titels van de cycli en de daaropvolgende titels van de gedichten. Het leverde vreemde combinaties op die zo maar het vertrekpunt zouden kunnen zijn van nieuwe gedichten. Aanvullingen op de bestaande gedichten uit de reeksen.

Wat mij in de poëzie van Alja Spaan treft is het aanraken van het kwetsbare, het cirkelen rond intimiteit, het herkleuren van wat geweest is. Door de strakke opbouw ontstaat er een ritme als van voortdurend water en voortdurende wolken waartussen aarde, als op een schijf ronddraait.
Het beeld dat meermaals in mij opkomt is het beeld van geliefden die lepeltje-lepeltje liggen. Ze zijn heel dicht bij elkaar. Ze voelen elkaar, maar ze blijven in hun eigen gezichtsveld. Het gezicht van de geliefde is afgekeerd. Je kijkt doorheen een achterhoofd in een spiegel en ziet dan de ogen.
De dichter dwingt mij mijn eigen herinneringen in te passen in de woorden, de zinnen die zij schrijft. De dichter opent voor mij haar wereld die, gedicht, ook mijn wereld wordt. Dat is een kunst. Je wordt geen toeschouwer maar deelgenoot en dat is iets wat onder je huid kruipt en niet aan je vel blijft plakken.

Voorzichtig

In de tijd dat ik hem het verlangen schrijf of de herinnering,
voel ik hoe hij achter me kruipt, zich

tegen me aan vlijt,…..


Tegen het vergeten en voor de behoedzaamheid, Alja Spaan, Uitgeverij In De Knipscheer, Haarlem, 2018, ISBN 978 90 6265 6226

(Frans August Brocatus)

Tien Extaze-dichters van de jaren tien


Het literair kwartaalschrift Extaze, met een knipoog naar de extaze van Louis Couperus, stelde ter gelegenheid van de poëzieweek 2019 de bloemlezing 10 voor 10 samen. De redactie selecteerde uit dertig nummers (2011–2018) tien dichters onder de noemer Tien Extaze-dichters van de jaren tien, die elk met welgeteld vijf gedichten aan bod komen.

Het tiental vormt dan wel geen school, maar Rutger Cornets de Groot weet in zijn inleidend essay toch een gemeenschappelijke kenmerk in hun poëzie te achterhalen. Die overeenkomst zit niet zozeer in een tijdsbepaling, maar meer in een plaatsbepaling en een behoefte zich aan die bepaling te onttrekken: Te ontkomen aan wat je in de greep houdt: aan je behuizing, aan de ander, aan de waarneming, aan de wereld. Van de poëzie van deze tien dichters is dát streven dan toch een algemene trek. Dorien Dijkhuis geeft zelfs de titel Pogingen om te ontkomen aan een van haar gedichten, met daarin deze projectie van het verlangen om zich ook van zichzelf te ontdoen: in het hotel laat ik de gordijnen op een kier, bespied/ mijn kamer vanaf een bankje aan de overkant/ keer ’s avonds als een ander naar mezelf terug.

Een ander gemeenschappelijk kenmerk is dat de gedichten vlot weglezen, vaak vrij prozaïsch van zegging zijn en een enkele keer ook wat vormgeving betreft, getuige hiervan het – trouwens best overtuigend – werk van Hanz Mirck.

Er valt heel wat fraais te ontdekken in deze 10 voor 10. Hierbij enkele smaakmakers, at random. Merel van Slobbe in Tot we stevig genoeg zijn: Die nacht huilen we/ om landschildpadden en alles wat langer leeft dan wij. Daniel Bras in Residu: woorden zijn de voertaal/ waarmee ’s nachts de snuiten van de dieren/ gesloten worden omdat zij meer te vertellen hebben/ dan ze kunnen verzwijgen. De beklijvende gedichten van Giuseppe Minervini (één moedergedicht, vier vadergedichten). Estelle Boelsma: ik doe aan taalspelen oefen om te gaan praten. Arnold Jansen op de Haar die het o.a. over het schrijven van een roman én een seksscène heeft. Lisa Rooijackers: lukraak wijs ik naar de woorden/ die men namens mij mag spreken. Maria van Oorsouw o.a. met Beschermengel.

Een pluim voor Els Kort voor de vormgeving - de bundel is genaaid, gebrocheerd met open rug - en de tien illustraties van haar hand (fotoafdrukken op papier).

Tot slot Heidi Koren: Ik ben er. Afscheidsbrieven zijn verscheurd of nooit geschreven. In mijn/ tuin komt gewoon de pompoen weer op. Vaker gaat het goed.

Niet twijfelen. Het gaat vaker goed met de poëzie. Laat deze bloemlezing daar een bewijs van zijn.

10 voor 10. Tien Extaze-dichters van de jaren tien, samenstelling en redactie: Cor Gout & Kees Ruys; inleidend essay: Rutger H. Cornets de Groot; poëzie: Merel van Slobbe, Hanz Mirck, Dorien Dijkhuis, Daniel Bras, Heidi Koren, Giuseppe Minervini, Estelle Boelsma, Arnold Jansen op de Haar, Lisa Rooijackers & Maria van Oorsouw. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2019, ISBN 978 90 6265 756 8

(Roger Nupie)

Een witte suite


is een bundel van Athena Farrokhzad, vertaald uit het Zweeds door Lisette Keustermans. Athena Farrokhzad (1983) is een Zweedse dichteres en feministe van Iraanse afkomst. Haar familie ontvluchtte in de jaren tachtig het theocratische regime. Ze is één van de belangrijkste stemmen in het Scandinavische maatschappelijk debat. Haar debuutbundel Een witte suite werd in meer dan tien talen vertaald. Vitsvit in het Zweeds: witwit, een verwijzing naar sneeuw. Momenteel geeft zij les in het schrijven van Zweedse gedichten. Ze heeft een bijzonder taalgevoel, ze schreef ook teksten voor toneel en ze had een radioprogramma. Haar ouders gaven haar een Griekse naam: Athena, godin van de hemel, de wijsheid, de kunst, maar ook van de krijgskunst en de vrede. Kan het nog symbolischer? Op YouTube hoor je hoe ze op een sobere manier voorleest, een filter over haar verborgen emoties.
Het is heldhaftig te noemen dat een relatief kleine uitgever zoals Perdu in Amsterdam deze vertaling voor haar rekening neemt.
Een witte suite laat zich lezen als één lang gedicht. Soms staan er op een bladzijde maar een paar zinnen. Er zijn veel witregels, meer nog witte oppervlakken die zich op een indringende manier verhouden tot de zinnen. De dichter laat, door elkaar, haar moeder, vader, broer, oma, oom aan het woord. Zij begint elk betoog met : Mijn moeder zei:....., Mijn vader zei:......, Mijn broer zei:......, enzovoorts. Zij geeft haar stem aan hen en hierdoor ontstaat er een bevreemdend effect omdat je jezelf, als lezer, niet één keer de vraag stelt: en wat zei jij? Het gedicht is een verhaal, een geschiedenis geworden. De personen die aan het woord zijn beschrijven hun eigen werkelijkheid. Is de werkelijkheid van de dichteres hier een optelsom van?

In deze bundel komen de stemmen van een gevluchte familie aan het woord. De moeder van het gezin past zich zo snel mogelijk aan in haar nieuwe thuisland. Vader blijft trouw aan zijn revolutionaire idealen. De broer wil geaccepteerd worden. Grootmoeder verlangt terug naar de plek waar de muur langs de beken groeit. En de oom speelt de rol van een intellectuele getuige. De stem van de schrijvende dochter vinden we tussen de regels. Met humor observeert ze hoe de personages beschuldigend, maar vaak ook liefdevol commentaar geven op hun situatie en elkaar. Een witte suite is een bundel over rouw, verloren dromen en de vraag hoe je overeind blijft in een sneeuwwitte wereld. Het is een bijzondere bundel, die je zonder moeite van a naar z kunt lezen maar je kunt ook op een willekeurige bladzijde beginnen en/ of van links naar rechts lezen. Ik citeer:

Mijn vader zei: Wie is sprakeloos in een gedicht over taal

Mijn oma zei: Wie wordt ontbloot in een gedicht over begeerte

Mijn moeder zei: Wie wordt verraden in een gedicht over verraad


Mijn broer zei: De prijs is nooit zo hoog als wanneer je niet denkt dat iemand betaalt


Een witte suite, Athena Farrokhzad, Perdu, Amsterdam, 2018, ISBN 9789051881127

(Frans August Brocatus)

Uit de volière van zijn hart


Mark Meekers publiceerde 551 ‘nagelaten’ (of ‘ongepubliceerde’) gedichten uit de jaren zestig en zeventig. Een flinke, overrompelende bundel van 270 pagina’s, in groot boekformaat en gedrukt op stevig papier, uitgebracht door Artsenicum. In een periode van 24 jaar schreef Mark Meekers gemiddeld 1,91 gedichten per maand en 22,95 gedichten per jaar! Op de voorplat een afdruk van Licht, een acrylschilderij op linnen, gesigneerd door kunstschilder Marcel Rademakers, niemand minder dan Mark Meekers zelve. Op de achterplat een commentaar van Jacob Baert. Een fraaie inleiding met als titel woordvoorwoord wordt gevolgd door 21 keurige aantekeningen. Dit voorwoord is een absolute leidraad voor de lezer en verschaft uitleg over het ontstaan, de structuur en de inhoud van deze verzamelbundel. De citaten vooraf zijn typerend en veelzeggend: Eh bien! Moi je dis qu’il est aussi intéressant de peindre avec la parole qu’avec le pinceau (Vincent Van Gogh, April 1888, brief 559) en Het leven doet zich voor als een simultane wirwar van geluiden, kleuren en innerlijke ritmen die de dadaïstische kunst vastberaden in al zijn keiharde realiteit aanvaardt, inclusief de sensationele schreeuwerigheid en koortsigheid  van de roekeloze psyche van alledag (dadaïst Raoul Hausman, Courrier dada, 1958).
De bundel is ingedeeld in 17 ‘cycli’ die gedichten omarmen van eind jaren ’50 tot begin jaren ’80. Mark Meekers heeft gedurende die periodes enthousiast van de opeenvolgende tendensen in de literatuur geproefd en invloeden ondergaan van de romantiek, het vrije vers, de neo-experimentelen…Toch verzet hij zich tegen het ‘wilde’ experiment, streeft hij naar vormvernieuwing in functie van inhoud. Zijn barokke prozagedichten zijn een antwoord op de neorealistische vloek van ‘minder is meer’ en het daarbij behorend anti-metaforisch taalgebruik. De dichter speelt virtuoos met beelden en binnenrijm, zintuiglijkheid en lyriek: de perziken huid van de lucht, schuw als een tinkeling van cider op de tong. lelietuinen sluimeren in tinnen vogelgeluiden, de simbalen van de zon zinderen en zwellen tot burleske instrumenten aan. de dag wordt kaboutervriendelijk geboren in langzaam luwende verrukking…  verkilde bladeren groeien over de wegen, schuiven mij over het hoofd, … slorpen met melaatse oren de wonden van de geluiden op….Vanaf de jaren ’70 en ’80 gaat de dichter over naar een soberder vorm. Zijn verzen zijn een voorbode van de klassieke gedichten opgebouwd uit de vier maal vier kwatrijnen waar we Mark Meekers van kennen: tussen de handen hoor ik de oren suizen/ er varen schepen met grote diepgang in het hoofd/ ik houd ze binnen de sluizen:/ ogen rennen op en neer over/ de zinken harmonica der zig-zag daken,/ alles is spiegel en echo,/ maar telkens ook anders van melodie/ en wijzer word ik niet/ van steeds hoger/ valt/ de/ druppel van verdriet.

uit de volière van mijn hart, nagelaten gedichten 1956-1982 is een rijke verzameling poëzie uit de tweede helft van de 20ste eeuw, geschreven door de veelvuldig gelauwerde dichter Mark Meekers, een coryfee in het Vlaamse literaire landschap.

uit de volière van mijn hart, nagelaten gedichten 1956-1982, Mark Meekers, Artsenicum, Heverlee, 2019, ISBN 9789090313924

(Nicole Van Overstraeten)

Neem dit lichaam


Na haar bundel Gods bedrog is Neem dit lichaam de tweede bundel, die van deze freelance journaliste voor Al Jazeera verschijnt in Nederlandse vertaling. Fatena Al-Ghorra, die de Palestijnse gebieden ontvluchtte voor Hamas, werkt en woont in Antwerpen. Ze schrijft in het Arabisch en wordt beschouwd als één van de meest beloftevolle jonge Palestijnse dichters.

De bundel bestaat uit twee cycli van telkens tien gedichten. De eerste cyclus is geschreven vanuit de ik-persoon. De dichteres reflecteert, stelt vragen, zoekt antwoorden, tracht geleden pijn en de eelt op haar ziel te begrijpen en zo haar afkomst te plaatsen in de context van haar huidig bestaan. De openingsverzen zetten de toon: Een cel van verroest ijzer is mijn hart / het hele jaar door gekleed in zwart / mijn hart lijkt op een granaatappel / gewikkeld in stevige zijde…
Het is een gevecht met duistere nachtmerries en een beklemmend verleden, dat raast door haar hoofd en dat zij wil bezweren door de kracht van de taal: Ruis van wezens in mijn hoofd / een stilte waarin alle woorden zitten / mijn stem gilt…Met mijn hoofd tussen mijn handen kijk ik / naar de fijne draden uit de buiken van insecten… ik kijk.
Gans deze cyclus balanceert tussen een bijna angstige rusteloosheid, zoeken naar houvast, en opstandig geloof in de eigen weg. Magistraal verwoord in het gedicht Vader: Vader, jij die schiep / ik ben de dochter van je leven die je uit je mond vormde / ik roep jou / ik vind mijn ogen niet / en voel mezelf niet / kom nu / ik ben bang.
en verder: ik sta aan de rand van de weg / met een adres zonder huis.
In de tweede cyclus spreekt de dichteres tot de man-geliefde. De toonaard is gebiedend maar opnieuw schommelend tussen een beschermende tederheid – Neem dit lichaam / voorzichtig / bedek het / dekens zijn niet nodig – zelfbewuste onderdanigheid – zijn adem laat mij alle ramen openen / ik dans / zijn ogen verspringen / werpen zich op mijn middel – en erotisch begeren: een spel van aantrekken en afstoten. De dichteres op ontdekkingstocht naar het eigen lichaam en de man-geliefde daarvoor waarschuwend: Rood zoals het hoort / stromend / het graaft een plek in mijn ziel om te schreeuwen… Ik houd ervan mijn twee vingers / op de kleine snee te leggen…
Met deze bundel zet Fatena Al-Ghorra zich in het spoor van de grote Palestijnse dichter Mahmoud Darwish: gedichten, die gedragen worden door lange zinnen en meeslepende herhalingen, vertellend en bezwerend tezelfdertijd, zonder schroom voor afkomst en traditie. Bij de voorstelling van de bundel las de dichteres voor in het Arabisch met de vertaling geprojecteerd. Zelf de taal onmachtig ervaar je dan toch de rijkdom van deze verzen, hun ritmisch meanderen in een niet aflatende poëtische woordenstroom. Het is dan ook jammer dat deze Nederlandse vertaling dit onvoldoende weergeeft, af en toe de poëtische kracht van de verzen verstoort en hier en daar ook fout gaat. Maar nogmaals je leest daar doorheen, zo meegesleept dat je wordt door dit indringend meesterwerk.

Neem dit lichaam, Fatena Al-Ghorra, 2019, Uitgeverij P, Leuven en Uitgeverij Jurgen Maas, Amsterdam, 2019, ISBN 978-94-92339-73-7

(Richard Foqué)