Doortocht

Doortocht, een verzamelbundel van de Vlaamse dichteres Katelijne van der Hallen (° 1942) is een sober maar toch stevig boek. Bijna honderdvijftig gedichten, bijeengesprokkeld uit negen bundels: Stille regen (1969), Transparant (1974), Herkenbaar als de lente (1981), Avondademen (1982), Na de nachtegaal (1986), Verdraagzaam de tijd (1992), De binnenzijde (1997), Zwijgtaal (2002) en Woordzang (2009). Deze reeksen gaan een selectie aan Kinderversjes vooraf en ook veertien Onuitgegeven gedichten. Literair criticus Joris Van Hulle schreef een verhelderende inleiding.
Van der Hallen schrijft minimalistische gedichten. Royale witruimtes dirigeren de aandacht van de lezer naar gecentreerde verzen, die opvallen door hun concentratie en intensiteit. De dichteres polijst haar poëzie zorgvuldig. Overbodigheden worden genadeloos geschrapt, met als resultaat: uitgepuurde gedichten, die via beelden en impressies leiden naar de essentie. Desondanks gebruikt de dichteres poëticale stijlvormen als assonantie en enjambement, metafoor en paradox. Ook de afgebroken zegging, waarbij een vloeiende zinsbouw overhoop wordt gegooid, is kenmerkend voor haar oeuvre.
De dichteres verinnerlijkt natuurimpressies. In haar eerste bundel Stille Regen stelt zij het intens doorleefde geluksverlangen centraal. In de bundel Transparant maakt zij een synthese van zintuiglijke ervaringen. Contact met water blijkt heilzaam. De op het ‘ik’ gerichte verzen worden opengebroken tot een aftastende benadering van de relatie met een jij-figuur. Herkenbaar als de lente openbaart een ambivalent lentegevoel, met een diep besef van vergankelijkheid. Met het motief van het raam, vanwaar zij de natuur waarneemt, wordt metaforisch een afstand en een afstand nemen opgeroepen. De dood van haar vader op Tenerife resulteerde in een afscheidsgedicht, dat zijn kracht ontleent aan het tot drie maal toe herhaalde lamento:

het licht is avond geworden/ hoog op de berg van het eiland in de zee/ de stilte schuift/ over de wind/ de zee legt zich/ hoog op de berg van het eiland in de zee/ hebben wij u neergelegd/ tussen bloemen/ de lege wind/ ademt uit/ hoog op de berg van het eiland in de zee (p. 45).

De bundel Na de nachtegaal valt op door de opdeling in vier afdelingen. De titels zijn tussen opschortingstekens geplaatste verzen uit een van de gedichten. In Verdraagzaam de tijd is de tijd het hoofdmotief. In 1987 overleed haar man Hugo Heyens en de bundel staat in het teken van afscheid en afwezigheid. De binnenzijde exploreert de binnenzijde van de binnenzijde en suggereert een wereld die achter de dingen leeft. In Zwijgtaal stelt ze de taal nadrukkelijker als onderwerp; in Woordzang overheerst een sfeer van sober geluk. 
Alhoewel Katelijne van der Hallen zich verwant voelt met Anton van Wilderode, wordt zij gelinkt aan oosterse poëzie. In de cyclus Avondademen neemt ze tien tanka’s op, die echter het typische Katelijne-label dragen: ze onderbreekt schalks de vloeiende poëtische lijn. Maar het laatste gedicht is een pareltje:

avondademen
aan het raam roerloos de boom
hoe zacht worden wij
tussen verwarde takken
de nachthemel als fluweel

Verzen die even sober, stijlvol en elegant klinken als in een authentieke Japanse tanka.

Doortocht, Katelijne Van der Hallen, Uitgeverij P, Leuven, 2013, ISBN 9789491455322

(Nicole Van Overstraeten)

Meester Mitraillette schot in de roos

De verzonken jongen, het debuut van Jan Vantoortelboom, een semi-autobiografische roman gesitueerd in het West-Vlaanderen van zijn jeugd, bleef  niet onopgemerkt: het boek stond op de shortlist voor de Zeeuwse Boekenprijs 2011 en werd bekroond met De Bronzen Uil 2011 én de Prijs Letterkunde West-Vlaanderen 2012. De opvolger, Meester Mitraillette, werd in dezelfde maand dat hij verscheen op 26 februari door het DWDD-boekverkoperspanel (De Wereld Draait Door, het VARA-programma met Matthijs van Nieuwkerk) uitgeroepen tot Boek van de Maand.
Al vanaf het eerste hoofdstuk houdt Jan Vantoortelboom zijn lezers in de greep: David Verbocht, een jonge schoolmeester staat op het punt om geëxecuteerd te worden: Ben ik bang? Want ze gaan me doden. Mikken op dat witte lintje op mijn uniform gespeld, op de plek waar mijn hart nu hamert en hamert. Zo luid dat ik het hoor bonzen in mijn keel, achter mijn slapen. De hartenklop van het leven dat ze mij willen laten verlaten. Ik ben niet bang. Ik heb mijn best gedaan.
Dan ontrafelt zich het verhaal van David die als onderwijzer werk vindt in het zesde leerjaar in Elverdinge, waar hij al snel geconfronteerd wordt met de bekrompen dorpsbewoners die hem eerder als een indringer zien. Het contact met de pastoor  is ook al geen succes: Opeens vroeg ik me af hoe mijn vader het voor elkaar had gekregen om mij een baan als meester op een katholieke  school te bezorgen. Ik was niet gedoopt, ging als kind niet naar de kerk, had geen communie gedaan, noch godsdienstonderwijs genoten. Met zijn leerlingen vlot het wel, in het bijzonder met de gevoelige Marcus, met wie hij een grote liefde voor de natuur deelt. Beiden proberen zich staande te houden in een omgeving die hen niet welgezind is: Marcus heeft te kampen met een bullebak van een vader; de schoolmeester met de stugge dorpsbewoners.
Intussen laat de auteur David terugblikken op zijn jeugdjaren met zijn vader, klusjesman aan de universiteit, zijn moeder en vooral zijn jongere broertje Rattekop, die nog meer dan hemzelf gefascineerd is door de natuur. Als Rattekop tragisch aan zijn eind komt, kan zijn moeder niet verbergen dat ze David hiervan de schuld geeft. 
De geschiedenis blijkt zich te herhalen: als Marcus verdwijnt en dood wordt teruggevonden, krijgt David hiervan de schuld.  De Eerste Wereldoorlog breekt uit en hij wordt door de rechter naar het front gestuurd.
Daarna wint het boek, dat door de - weliswaar voortreffelijke - sfeerschepping eigenlijk wat traag op gang komt absoluut aan dramatische kracht.
Wie zweert bij een degelijke traditionele roman, zal dan ook ontdekken waarom de eens zo idealistische onderwijzer uiteindelijk voor het vuurpeloton belandt.  De timing kon niet beter: Meester Mitraillette kadert mooi in de stormloop boeken die naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog - die  100 jaar geleden uitbrak  - het daglicht zien. Momenteel werkt de auteur aan De man die haast had.

Meester Mitraillette, Jan Vantoortelboom, Uitgeverij Atlas-Contact, Amsterdam / Antwerpen, 2014, ISBN 9789025437312

(Roger Nupie)

Door het bos: de bomen en de mens

Een goed gedicht wordt nooit zomaar geschreven. Het lijkt er soms op dat de woorden binnenkomen, bij de dichter aankloppen en als het ware vragen geschreven en geordend te worden. Bij Staf De Wilde doen die woorden dat heel sterk. Gedichten schrijven beheerst heel het leven van deze dichter.
In het gedicht maat der dingen stelt De Wilde de vraag “Waaraan zal men zich meten?”. Dat is één van de grondvragen van ons bestaan. Vragen als: “Wie zijn we?” en “Hoe is het gesteld met de meetbaarheid van ons ten opzichte van de dingen buiten ons?” vloeien daaruit voort. Het zijn ook de grondvragen van de poëzie, waar gedicht en existentie samenvallen.
Hier zijn we meteen dicht bij de werkwijze van De Wilde. Het lijkt erop dat hij al schrijvend ideeën binnenkrijgt en daar dan ook associatief mee verder gaat binnen het gedicht om uiteindelijk tot een afgerond geheel te komen. Dit zie ik als één van de redenen waardoor de gedichten meestal lang zijn. Ze zoeken als het ware naar een voltooiing en het vinden daarvan vergt nogal wat tekst.
In vele titels verwijst Staf de Wilde naar auteurs en namen van bekende kunstenaars. Het eerste gedicht draagt de titel René Descartes. Hij heeft het hierbij over de filosofische twijfel. Deze twijfel is eigen aan Staf De Wilde. Hij is beslist niet vlug tevreden met het resultaat van zijn arbeid.
Er staan in de bundel ook een aantal gedichten die we gemakshalve reisgedichten zullen noemen. Deze reisgedichten staan voor het op weg zijn van de mens. In het woordgebruik van de dichter is er soms een zekere verharding vast te stellen. In de beeldspraak, maar ook in de directe zegging, in het noteren van feiten, is dat zo. Hoewel De Wilde meestal minutieus noteert, leveren veel gedichten in bepaalde strofen prachtige metaforen op.
De gedichten zijn inhoudelijk zinvol, met rake, originele en heel mooie metaforen, nogal eens uit de natuurwereld - het bos en de bomen uit de titel - geplukt. Niet alleen het mooie plaatje of de frisse klank is voor hem voldoende. Een gedicht is voor hem zuivere ernst, en niet zomaar woordenspel. Hij wil iets meedelen, hij wil waarschuwen en af en toe met de vinger wijzen en dwingen naar dat stuk van de wereld te kijken dat wij liever uit het zicht houden zodat we ons gemakkelijk voelen in ons leventje van elke dag. Zijn wereldbeeld is nogal somber. In gedichten waar dreiging van uitgaat en de hardheid van het leven beschreven wordt overweegt de concrete rechtstreekse zegging boven de beeldende.
De bundel vraagt een inspanning, maar het loont duidelijk de moeite de gedichten te lezen en opnieuw te lezen. Dat is ook noodzakelijk, één vluchtige lezing heeft hier geen zin. Af en toe een paar gedichten zodat de inhoud doordringt en kan bezinken. Graag gelezen.

Door het bos: de bomen en de mens, Staf De Wilde, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2013, ISBN 9789460791246

(Hervé J. Casier)

De gewichtlozen

Snuffel rond op begraafplaatsen, zwerf in parken, slaap op zolder. Voeg daar esbattementen in de New Yorkse metro aan toe en schrijf dan een fascinerende roman: de Mexicaanse Valeria Luiselli deed dit allemaal in De gewichtlozen.
Aanvankelijk alterneren in de roman twee verhalen, in hapklare stukjes opgedeeld. Je hoort een moeder van twee: een baby en een grappige kleine jongen. Het gezin woont in Mexico-City. Zij (Valeria’s alter ego!) werkt ’s nachts aan een roman. Haar echtgenoot, een scenarioschrijver, leest mee, soms openlijk, soms in het geniep.
Vroeger woonde zij helemaal alleen in een bijna leeg huis in New York. Zij was lector bij een kleine uitgeverij, gevestigd op 555 Edgecombe Avenue. Deze jongedame is de tweede stem. Zij gaat om met vreemde vogels als Moby, verkoper en vervalser van oude boeken, Dakota, zangeres, student filosofie Pajarote en buurman Enrico, een oceanograaf. In de bibliotheek van Columbia University stuit zij op een brief van de Mexicaanse dichter Gilberto Owen, die in de jaren ’20 verbleef op Morningside Avenue, in een gebouw dichtbij haar eigen woonblok. Valeria schrijft: dat was het moment dat ik ben beginnen te bestaan, alsof ik in beslag genomen werd door een ander mogelijk leven dat niet het mijne was, maar dat ik maar voor me hoefde te zien om er helemaal in op te gaan.
De jonge vrouw is geboeid door de dichter Owen. Zij schakelt Moby in om een vals typoscript te maken van Owens poëzie, die zou vertaald zijn door Louis Zukofsky, een dichter die in New York leefde in de eerste helft van de 20ste eeuw. Zij slaagt in haar opzet, maar brengt haar uitgever op de hoogte van de vervalsing. Desondanks volgt in de uitgeverswereld een stortregen van apocriefe manuscripten omtrent Owen. Gedichten uit Linea, een bundel die hij omstreeks 1930 publiceerde, duiken op in een verloren gewaand exemplaar van Exile, een tijdschrift met Ezra Pound als hoofdredacteur.
In het tweede deel van De gewichtlozen is Owen aan het woord. De schrijfster laat hem vertellen over zijn New Yorkse jaren (1928-1930) en (alternerend met de geschiedenis van haar gezinnetje) belicht zijn wederwaardigheden in de artistieke kringen van toen. Als Mexicaan vond Owen in Amerika moeilijk zijn weg; hij werd blind en stierf in Philadelphia. Owens brieven en gedichten fungeren als een spiegel voor Valeria Luiselli’s ervaringen. Aan het einde van de roman lijken hun beide levens in elkaar over te vloeien, ondanks de afstand in tijd en ruimte. Hoe meer het leven van Owen desintegreert, hoe meer de jonge vrouw vaste grond onder de voeten lijkt te verliezen. De schrijfster laat uiteindelijk een dramatische aardbeving in Mexico-City samenvallen met het relaas van de stervende Owen, vechtend tegen waandenkbeelden.
Valeria Luiselli schreef met De gewichtlozen een briljante roman. Zij jongleert met begrippen als fictie, herinnering, tijd en ruimte en schrijft over de onmogelijkheid de werkelijkheid te bewonen in het vluchtige, ongrijpbare hier en nu.

De gewichtlozen, Valeria Luiselli, vertaald door Merijn Verhulst, Uitgeverij Karaat, Amsterdam, 2014, ISBN 9789079770083

(Nicole Van Overstraeten)

Net geen 50 gedichten

publiceert de Antwerpse dichter en podiumkunstenaar Geert Briers in zijn debuutbundel Rots me in al je brandingen. Dit fraaie boekje is niet ingedeeld in cycli; achteraan bevindt zich een duidelijke index. Nog vóór de publicatie van de bundel introduceerde Geert Briers de gedichten live op het podium als volgt: Indien u deze nog niet gepubliceerde zinnelijke gedichten over lijf en liefde reeds kent, is het omdat u ze zélf al hebt beleefd.
De foto op de omslag is bijzonder: via Facebook lanceerde de dichter een oproep naar zijn potentiële lezers, om een voorwerp uit te lenen waaraan een warme (zinnelijke) herinnering gekoppeld is. Twaalf objecten (een koekjesdoos waarop een jonge Koningin Fabiola, een kabouter, een moederlijke portemonnee, een nostalgisch lucifersdoosje) zorgen voor een ludieke opstelling én een originele cover.
De bundel vangt aan met een citaat uit Summer, Highlands Falls uit 1976, een song van Billy Joel: For we are always what our situations hand us. It’s neither sadness or euphoria. In het gedicht Mag ik verwerkt Geert Briers citaten van Toon Tellegen en Stef Bos. Het ampere van fluweel, het laatste gedicht, is ondertekend met een interpretatie van Le vent nous emportera van de Franse rockgroep Noir Désir. Briers’ enthousiaste en soms extatische ontboezemingen over de liefde en de zinnelijkheid, monden voorspelbaar uit in een langgerekt, bitterzoet débacle: zwart verlangen / …alles verdwijnt / uiteindelijk / toch / … ik ben niet bang / voor wat voor ons ligt/ we zien wel / we proeven wel /… van het middenrifverlangen naar elkaar / of het boeten voor een passionele moord / tot het ampere van fluweel / zelfs al dient het tot niets/ deze streling / deze pijn/ deze wonde / die we beiden voelen tintelen…
Geert Briers’ taal is lichtvoetig, lenig en op een leuke manier concreet. Zijn taalgebruik is virtuoos. Als geen ander tovert hij bijvoorbeeld, net zoals in de titel Rots me in al je brandingen, zelfstandige naamwoorden om tot werkwoorden: ik hologram je, ik derwich mezelf en zo schandpaal ik je. Ook voor nieuwgevormde samenstellingen draait hij zijn hand niet om: een ontdekkingsstrooptocht, een sachertortverlangentaart of een kwartfinalewereldbekerverliezer. Briers’ verzen wemelen trouwens van termen uit de moderne communicatiewereld: Je koppelt je geest wireless aan het surround systeem van je zintuigen. Wat natuurlijk aan de bundel een eigentijds en jong cachet verleent.
Geert Briers schrijft lange, verticale gedichten. Soms is een gedicht een reeks korte verzen, onder elkaar opgetekend. Soms is zijn gedicht een lange emotionele en tegelijk abstracte uitweiding. Daar is niks mis mee: het vakkundig gebruiken van witruimte is een kunst, zo ook het uitrafelen van gedachten en gevoelens. Maar soms deinen de draden van zijn verzen weg, als in een eindeloze sleep van mousseline. Wat belangrijk is verliest zo aan kracht. Toch is Rots me in al je brandingen een frisse, tedere bundel, die zeker zijn weg naar het publiek zal vinden!

Rots me in al je brandingen, Geert Briers, Uitgeverij P, Leuven, 2013, ISBN 978-94-91455-27-8

(Nicole Van Overstraeten)

In de war

Het moderne dichten voelt zich uitstekend thuis tussen verwarring en hoop en tussen mislukking en droom. Je kunt er iets mee: de ontnuchterende werkelijkheid die zich van buitenaf opdringt en de innerlijke waarheid die poëzie als vanzelf is.
Op zoek naar een essentie (ach, je moet iets) struikelt een dichter om de haverklap en klampt hij bij onbetrouwbaarheden aan. Daar is niets mis mee. Maar je moet wel (zo onbedacht mogelijk) een slimme regie tot je werk toelaten.
Alain Delmotte is authentiek in de war in zijn gedichten. Hij probeert eens dit, hij probeert eens dat. Zo zoekt hij steun bij de grote Antonin Artaud en verzuipt vervolgens in een brij van ongeremdheid. Ja, je moet van goeden huize komen om overeind te blijven naast de manische genialiteit van een poète maudit.
Ondanks deze pagina’s lange uitglijder, een poëtisch breiwerk met als titel bȇte noire, hommage aan Antonin Artaud, heeft Delmottes nieuwe bundel uit de lucht gegrepen toch iets sympathieks. Deze dichter probeert tenminste en schiet toch ook een paar keer raak.
In de cyclus wat je hoort als je aan haar denkt beschrijft Delmotte wat hij ‘hoort’ als hij aan zijn overleden moeder denkt.

In het geluidloze kon het niet verzinken. Het verbleef / in het intieme, het fijne horen van het kind dat je was. / Je herinnert je hoe je luisterde naar het smeren van / boter op brood – zoals zij dat deed. // Ze neuriede het huis rond, alle kamers door. Haar / pronkkamers. Een huis dat ze je met dit geneurie liet / bewonen. Je hoort het zoals je het toen hoorde, zoals je / het nu hoort. (…) Later, de zekerheid dat ze wakker bleef als je sliep: / wat je hoorde als je deed alsof je sliep. Het op / kousenvoeten piepen van een deur, haar ademen als ze / over je heen boog. Je hoorde het allemaal: zij was het.

Trefzeker en ontroerend, dit verbinden van geluid met gedachte.

In aanbevelingen voor wie met dagdromen wil beginnen en in de daaropvolgende cyclus droomlamentatie meen ik iets van de manier van zeggen van Kavafis te herkennen. Delmotte komt er goed mee weg. (…) Maak dat deel van de droom waar dat niet waar / te maken is met dezelfde, met de nog grotere / onwaarschijnlijkheid als waarmee het licht ergens / neerstrijkt. En wel op dezelfde plek: waar je zit.

De bundel is zeer begaan met ‘warhoofdigheid’. drie feeën heeft – heel subtiel – het karakter van een dialoog. Een warhoofd geeft antwoord.

“Zeg eens, warhoofd, wat kreeg je bij je geboorte van de zon mee?”  Wat in iemand waait, wat in iemand woelt, wat / iemand overeind houdt in het zwijgen: een nood aan / spraak, aan naam.

Er is een en ander aan te merken op deze bundel: clichés, te lange (daardoor zwakke) gedichten en soms het te prozaïsche karakter. Maar de dichterlijke gekte charmeert. 

uit de lucht gegrepen, Alain Delmotte, Uitgeverij De Contrabas, Utrecht, 2013, ISBN 978-90-79432-77-6

(Erick Kila)

Heidens retabel

Na vier bundels te hebben gepubliceerd bij de bibliofiele uitgeverij Kleinood & Grootzeer in Nederland, verschijnt de nieuwe  bundel  van Willem M. Roggeman  onder de titel Heidens retabel bij Uitgeverij De Vries-Brouwers. Het is een van die weinige uitgeverijen die zich nog toeleggen op het uitgeven en verspreiden van dichtbundels. Van de in 1935 geboren en volgend jaar juli zijn 80ste verjaardag vierende Roggeman heeft de afgelopen tien jaar al ongelooflijk veel  gepresteerd. Naast  bundels waren er geregeld vertalingen en werd hij gevraagd om te komen optreden tijdens poëziefestivals, er werden cd’s uitgebracht waarop hij gedichten leest, begeleid door een jazz ensemble. Het buitenland erkent hem als een belangrijk Europees dichter, maar in zijn eigen taalgebied lijkt hij te worden ingehaald en vergeten door de jongere generaties. Geen nood, men herontdekt hem wel wanneer de tijd ervoor rijp is. En de recente bundel kan in die evolutie  een belangrijke stap  betekenen.Want het moet gezegd dat deze verzameling gedichten, opgedeeld in zes aparte luiken of afdelingen, ronduit  subliem mag worden genoemd. Ik vraag me af of hij dit nog wel kan overtreffen, en daarbij geeft  hij  zonder discussie zovele anderen  het nakijken.Op de cover staat de afbeelding van een werk van Jan Cox terwijl achtereen een portret in pastel staat afgebeeld, dat dezelfde kunstenaar in 1980 maakte van Roggeman. In het kort de inhoud en de verschillende elementen opsommen waarmee de bundel werd opgebouwd is geen sinecure, laat staan een analyse geven. De variaties zijn zo talrijk, de verwijzingen, ook de vorm van de gedichten verschilt onderling: enkele kortere, maar overwegend lange gedichten, steeds met die onwankelbare geestdrift geschreven, die ik zou haast zeggen beteugelde overmoed waarmee hij culturen in kaart brengt, schilders en componisten, schrijvers, zodat je niet anders kunt dan de bundel geduldig, aandachtig en met mondjesmaat lezen. Zoals vaak bij hem zit er een essayistisch of zogenaamd documentair element in verweven, het verleden en de actualiteit sluiten naadloos bij mekaar aan, maar het is duidelijk dat de herinnering en de tijd het geheel domineren. Vele langere gedichten bevatten sterk uitgewerkte prozaïsche gedeelten, of zijn zelfs haast een verhaal in poëzievorm. Er staan enkele gedichten in die al in een vorige bundel werden opgenomen, zoals dat over de Amerikaanse dokter en dichter William Carlos Williams, mooi verwoord en vol waarachtigheid. Of er is het gedicht over Goethe, een verstrengeling van data en feiten, verpakt in een fraai taalkader. Natuurlijk ontbreekt de jazzmuziek niet, evenmin het sober-heldere liefdesgedicht voor zijn vrouw, Louise.Hier is een dichter aan het woord die je met zijn métier overbluft, maar niet teveel, ik bedoel dat het geen egotripperij is maar de lezer constant blijft aanspreken. Verdriet komt ook altijd te laat, is er altijd/ achteraf, om iets dat er zelf niet meer is. / Je merkt het, alles wat voorbij is, is al weg,/ En wat je voor het laatst ziet, sterft in jou. Een meesterwerk.

Retabel, Willem M. Roggeman, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2014, ISBN 978 9059 276 413

(Guy van Hoof)

Trommelvuur

Omdat het een eeuw geleden is dat die onzalige Groote Oorlog uitbrak roken heel wat uitgevers hun kans om in te haken op de belangstelling daarvoor. Het aantal boeken dat routes aanbiedt langs de militaire begraafplaatsen in de Westhoek en Noord-Frankrijk is quasi talloos (terwijl het uitstekende Velden van weleer – Reisgids naar de Eerste Wereldoorlog van Chrisje en Kees Brant uit 1993 nog gewoon in druk is). In het enorme aanbod toch ook enkele uitschieters van literaire kwaliteit. Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans is een prima roman (die ik hier eerder besprak), maar er is ook een gave bundel verschenen naar aanleiding van het droeve lustrum: Trommelvuur van de Antwerpse dichter Paul Vincent (° 1960).
Net als Hertmans werd Vincent aan het schrijven gezet door wat zijn grootvader aan ‘den Yser’ had meegemaakt. ‘Was het daarom dat hij zelden sprak, onrustig sliep, steeds verdween op zijn verjaardag, bijna doof bleek ? Het kleinkind werd groot, zocht antwoorden, las de verhalen, zag de littekens in het landschap, schreef de zoektocht neer in gedichten.’ licht de flaptekst toe.
Trommelvuur (pakkende titel!) bevat 48 veelal vrij lange (al zijn er ook enkele heel beknopt, als Afwezigheid: geen god te bespeuren / dus daarom vechten we // zelfs op zon- en feestdag) verzen, alsmede een flink aantal – dikwijls wrange – foto’s van het toenmalige front en van verschillende gedenkplaatsen.
Vincent belicht op indringende wijze allerhande facetten van de gruwel van het front. Niet alleen het effect daarvan op de belligerenten, maar bijvoorbeeld ook op de vele paarden die werden geslachtofferd (de hoeven op de stenen / sloegen vonken in de nacht uit Pegasus). De dichter vervalt niet in pathetiek of valse verontwaardiging maar schrijft haast objectiverend nuchter. Enkele voorbeelden : wie zijn wij toch / dat we de aarde doen beven / ons laten ontbinden / tot naamloze lijken (uit Overtocht); iemand heeft jou naar zich toegehaald / de zakken leeggeroofd wat rest / een foto van dame te paard (Uit de vaart genomen) en vanop de dijk halen we de vliegtuigen / neer die wij jong nog dachten te bouwen // van verbleekte krant en gespleten bamboe / we zouden onze namen schrijven in de staart // en vleugels bedenken met een spanwijdte / als het nu doelloze voetbalplein bij de beek (Luchtafweer). Het lijkt soms wel of Paul Vincent er zelf bij is geweest, zo aangrijpend en geloofwaardig weet hij de curieuze mix van angst, doodsverachting, moed en wanhoop op te roepen.
In de lijst met boeken die hij las om zich voor te bereiden op deze bundel mis ik vreemd genoeg wel de voor een beter begrip van deze mensonterende oorlog mijns inziens toch onmisbare boeken als Goodbye To All That van Robert Graves, Im Westen nichts Neues van Erich Maria Remarque en In Stahlgewittern van Ernst Jünger. Maar deze opmerking heeft niets met de bundel zelf te maken: Trommelvuur is een ijzersterke bundel !

Trommelvuur, Paul Vincent, eigen beheer, Retie, 2014, ISBN 978 1 291 52019 4

(Bert Bevers)