Verkrimpen en terugkeren naar niets


Op twee benen lopen
is de vierde bundel van Yerna Van Den Driessche sinds haar pakkende debuut Reconstructie (2009). Debuut dat van maturiteit en vakkundigheid getuigde. De volgende bundels bevestigden dat. Opvallend is de coherentie van thematiek binnen haar bundels. Het zijn stuk voor stuk doordacht gestructureerde gehelen. Ook de stilistische eenheid van de vier bundels is kenmerkend. Al die bundels zijn overigens met elkaar verstrengeld door een resem terugkerende motieven en taligheid. Soms hebben de bundels iets van een persoonlijk verwerkingsproces waarbij ze allerlei confrontaties met het (of haar of iemands) verleden niet uit de weg gaat. Daarbij blijkt een ‘terre à terre’ houding. Haar poëzie biedt geen zoets, al probeert hier en daar ironie wat te verzachten.

Dat ze de vormgeving van haar bundels goed in het zeel wil houden, komt tot uiting in haar nieuwste bundel. Een zwarte bladzijde gaat aan elk van de tien cycli vooraf waarop een versregel of een citaat vermeld staat. Het is een bewust concept, geen vrijblijvende fioriture. Het geeft op de een of andere manier onuitgesproken betekenissen aan, wat de bundel breder maakt dan hij lijkt.

Het wereldbeeld dat ze verwoordt is existentieel doorkerfd. De bijna onoverkomelijke eenzaamheid van individuen (in dit geval meestal vrouwen) lijkt te domineren tot het uitzichtloze toe: kon ik maar verkrimpen / terugkeren naar niets. Moeders, dochters, foetussen: er is een zoektocht naar verbinding. In sommige gedichten blijft die uit, bijvoorbeeld in de driedelige cyclus Andjela. Het eerste gedicht brengt een verkrachte vrouw in beeld. Het tweede vertelt het verhaal van een moeder (de Andjela van daarnet?) die haar kind te vondeling legt. Het derde is de brief die de moeder haar kind nalaat: ik was jouw schild/meer niet/jouw moedertaal wordt niet die van mij. De dichter weet dit expressief te verwoorden. Je doorvoelt het als de rauwe kreet van levend villen. De cyclus Het meisje met de fles Evian heeft als aanleiding een fait divers in een krant (de zelfdoding van een aan anorexia lijdend meisje). Met de nodige empathie vermenselijkt zij een kort bericht tot een aangrijpend gegeven. Meligheid wordt vermeden, wat de gedichten des te dwingender maakt.

Het hoogtepunt van de bundel vormt de cyclus Relaas van een foetus. Een tweeledige reeks. Enerzijds vertelt de foetus over de moeder. Anderzijds vertelt de foetus gecursiveerd over zichzelf. De moeder wordt ‘een bedrijf dat mannen verzamelt’ genoemd. De foetus ervaart zich als een toevallige ingooi. Het voortbrengsel van een onbestemd feest. ik ben een embryo zonder bestaansrecht. Fraai is het niet: het baren wordt weergegeven als een macabere voorstelling waarbij de moeder de rol van haar leven speelt.

Poëzie die niet probeert te troosten maar die in wezen lucide is tot in het pijnlijke want zonder de minste illusie. Of het moet de illusie van de taal zijn. Gedurfd, dapper en zelfs genadeloos is dit een poëzie die niets wenst te omzeilen. Ze is factueel en recht voor de raap en toch tot in de plooien van deze teksten inlevend, weerbaar, ontvankelijk.


Op twee benen lopen is moeilijk, Yerna Van Den Driessche, Uitgeverij P, Leuven, 2020, ISBN 978-94-93138-28-5

(Alain Delmotte)

Oase


Het menselijk ras kent een oneindige variatie aan verschillen, aan afwijkingen, aan eigen aardigheden. Zo is dat ook bij schrijvers. Je hebt onder meer bananenvliegjes, eendagsvlinders en galapagosschildpadden waarvan niemand de leeftijd nog kent. Je hebt hoogvliegers en laagvliegers, maar allen zijn even waardevol omdat ze elk een reden van bestaan hebben. Sommigen schrijven het volgens hen broodnodige, weer anderen arbeiden dag en nacht en enkelen laten tenslotte een imposant oeuvre achter. Bij wijlen Jos Daelman (1937-2021) kan niemand ontkennen dat deze dichter een weg af heeft gelegd die alle respect verdient. Hij heeft vele pennen versleten. Onsterfelijkheid bereikt een literair mens alleen door toeval, door geluk of door zijn toewijding aan de kunst, door de kracht anderen met zijn woorden te inspireren en daardoor een schoonheid achterlaat dat ons als lezer alleen maar kan belonen. Maar eens loopt de laatste korrel uit de zandloper van elke auteur…

Bij Daelman is die laatste zandkorrel Oase geworden. De bundel is een selectie gedichten uit de periode 2015-2020. Via een gecontroleerde taal en het spaarzaam gebruikt van woorden, deelt de dichter zijn visie op wat komen zal. Hij wordt de visionair. Hij zit in het keurslijf van aftakeling dat dwingt. Het is vooral de menselijke achteruitgang die in dit werk alle aandacht krijgt. En dat parcours vol emotionele obstakels overwint Daelman dankzij zijn afgewogen taal en de strikte controle. Teveel aan emoties is, zoals suiker, te mijden. Hij wordt op zijn eigenste manier de analyticus van de vertraging; de observator van de verre stilstand. Hij weet wat achter de horizon ligt en aanvaardt.

Afwezig

Nu hij het rouwproces
om een vergeefse liefde
achter zich weet,
is de dood dichterbij
dan het einde hem beloofde.

Het uurwerk telt zichzelf terug
naar de tijd van het begin.
Er is geen droom meer
om in te ontwaken,
hij voelt de koude
van het doodslaken niet.

Hij is voorgoed afwezig.

Nuancering en een humoristisch ondertoon zorgen ervoor dat Oase bij momenten luchtig blijft. Lachen met miserie als een antidotum.

(…)Er is een mannetje in komen te wonen/Hij is wie ik ben./Morst met mijn soep./Steekt een boterham in mijn neus. (…)

De dichter aanvaardt de hulpeloosheid die zich opdringt, maar hij blijft kalm en sereen. Bij hem geen nijd of protest. Geen gekwijl of zelfbeklag. Integendeel hij gaat de groeiende onvolmaaktheden omarmen. Als mens leeft hij naast zijn verzen. De dichter wordt zijn eigen buurman. De woorden hebben plannen met de dichter en dat lot bepaalt het langzaam afsluiten van zijn wereld. Elke dageraad is weer dat ietsje anders. Jos Daelman bereidde de ultieme verhuis voor naar zijn nieuwe oase…

(…) Dit is het laatste rustbed/voor roerloos stijfte bezit neemt./Lijkbleek ziet hij vingers/op het laken danspasjes/ naar de overkant wagen. (…)

De bundel is versierd, met een sierlijk omslagontwerp van Jos Daelman zelf en onderverdeeld in: Oase, Bij een schilderij van Francis Bacon, Mr. Parkinson, I presume en Nazomerse gedichten. Ik mag vermoeden dat in de schuif van deze auteur nog ongepubliceerde gedichten liggen. Die poëzie verdient om postuum te worden uitgegeven. Daarvoor is enkel wat durf en diep menselijk respect van een uitgever nodig. Bedankt, Jos!


Oase, Jos Daelman, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2020, ISBN 978 90 5927 050 3

(Frank Decerf)

Beklijvend Kleefkruid


Toen Jean-Baptiste Clément in 1871 zijn lied Le temps des cerises schreef zal hij allerminst de bedoeling hebben gehad een gedicht te schrijven over de natuurverschijnselen of de intense diepte van de kersenkleur. En toch maken de natuurelementen als de nachtegaal, de spottende merel en de opkomende lente in essentie deel uit van dit liefdeslied dat de standaard zou worden van de Parijse Commune en sindsdien door ontelbare zangers en zangeressen is nagezongen.

Waarom heb ik het hier over Le temps des cerises, terwijl ik zit te lezen in de gedichten van Francis De Preters’ jongste bundel Kleefkruid? Omdat het in 2021 de 150ste verjaardag is van de Parijse Commune en omdat ik in dat lijvige essay van Walter Lotens veel gelijkenissen vind met de poëzie van deze onvermoeibare nestor (dit jaar 89 jaar) van de Vlaamse dichtkunst. De opkomst en ondergang van de Communegedachte. Het vitalistische streven naar een betere wereld; het verzet en de opstand tegen de oude, verlepte staatsstructuren en de drang naar volwassenere en menselijkere instellingen; dat heeft wel wat weg van De Preters manier van dichten.

Eigenlijk hebben zijn gedichten voor mij altijd een sensuele kijk op de werkelijkheid en de diepe overtuiging dat alles organisch is. Iets ontstaat, groeit, bloeit, verwelkt en vergaat. Dat is de cyclus van de natuur. Je proeft, je ruikt, je voelt en je hoort de gedichten van Francis De Preter in al hun vlezige présence. Altijd is daar het horen van hemelse muziek; het zien van de melancholieke schoonheid van een bloem, een regenbui, een valavond.

KORENBLOEMEN IN JULI

(bij het lezen van Poppies in July van Sylvia Plath)

Slanke oprecht gekroonde hoofdjes,
hoe staan jullie daar het graan te kussen
nauwelijks verholen tussen
de prinselijke aren ?

Je zou het koren misprijzen
als je al die mooie wachters ziet
(die trouwe hoeders in blauwe livrei)

Maar: jullie daar wegrukken
is ons verboden, laat staan plukken,
gehate ontuig in het rijk der korenaren!

Ik weet dat jullie verbleken van angst
binnenskamers, ver van de zoete korrel,
bang voor natte voeten in een vaas.

Is jullie sap, zoals dat van papavers,
giftig? Zijn blauwe zonnen
in de melkweg wel te vertrouwen ?

Toch zal ik ze plukken. Centaurea cyanus,
sta-in-de-weg van de boeren !

De korenbloemen van De Preter hebben niet de tragische connotatie van Sylvia Plaths’ Poppies in July maar op dezelfde manier gebruikt zij de fladderende rokjes van klaprozen om de intensiteit van haar gevoelens weer te geven, als Francis De Preter doet met zijn korenbloemen.

Steeds is de poëzie van Francis De Preter gekleurd door zijn liefde voor muziek. Dat is ook in Kleefkruid het geval met Arvo Pärt, J.S. Bach en Johannes Brahms. Altijd weer galmen in zijn hoofd de orgeltonen van weggeslikte tranen, doofpot van de dood, troost in brandende rozetten.

Ik wil deze korte bespreking (Mais il est bien court, le temps des cerises) besluiten met een:

NACHTWANDELING

Onder dit vierkant van sterren
kromt het brugje zijn rug,
aarzelt het uitgewiste pad.
De grote wagen draagt zijn vracht
naar de diepste dalen van de kim.
Alles is in rust, vogelhuis incluis.
De zonlantaarns stralen stergewijs
en tasten bleek de perken af.
Halt! Ik loop niet verder in het donker.
Ik wil ze niet ontmoeten,
zielen die de blinde muur betasten
die hen van het daglicht scheidt.


Kleefkruid, Francis De Preter, Demer Uitgeverij, Leusden, 2021, ISBN 978-1-716-12059-6

(Marc Bruynseraede)

Het taaldier mens


Jan Pekelder, hoogleraar taalkunde aan de Sorbonne te Parijs, pendelt al jarenlang tussen Nederland en Frankrijk. Als taalwetenschapper en neerlandicus wijdt hij zich aan onderzoek op het gebied van de taalkunde aan diverse Europese universiteiten en in Indonesië.

Het had een zwaar onderbouwde wetenschappelijke studie kunnen worden, met een imposant arsenaal aan bronvermeldingen en voetnoten, maar het was zijn broer, journalist Willem Pekelder, die hem voorstelde een boek over taal te schrijven voor een groot publiek. Dat resulteerde in bewust populairwetenschappelijke korte teksten, een soort didactisch bedoelde columns voor, dixit de hoogleraar, de geïnteresseerde leek. Wetenschappelijk jargon werd vermeden, en alleen als het echt niet anders kon uitgelegd - wat de toegankelijkheid van deze materie alleen maar ten goede komt. Het zou een erg lastige opgave zijn al de bronnen te vermelden. Daar komt bij dat ik zaken opmerk die voor zover ik weet in geen enkele bron staan.

Pekelder heeft het o.a. over het ontstaan en de evolutie van taal, de geschiedenis van het Nederlands en verschillen tussen het Nederlands en andere talen, het gebruik en misbruik van taal. Het boek krioelt van de interessante weetjes. Ter illustratie hierbij enkele uit het taalvuistje.

Het is aan de taal te danken dat de mens binnen de dierenwereld een overheersende plaats kon innemen: de mens is het enige dier dat taal gebruikt. Taal kan zich ontwikkelen omdat we grotere hersenen hebben dan dieren. De wereld waarin wij leven bestaat dankzij de taal. Er zijn zoveel werelden als talen en elke taal schept haar eigen werkelijkheid....

De Bijbel heeft een belangrijke rol gespeeld in de standaardisering van het Nederlands, vooral in de 17de eeuw. De bijbel verscheen in een gestandaardiseerd Nederlands. Via de kansel kwam deze standaardtaal tot de mens en groeiden streektalen als het Hollands, Vlaams en Brabants uit tot een algemeen Nederlands.

Het Nederlands behoort tot de belangrijkste talen ter wereld: door het aantal sprekers staat het op de veertigste plaats (op zevenduizend), het is de derde Germaanse taal (op tien), de eerste taal van de Benelux met zijn 85 procent Nederlandstaligen, officiële taal in Nederland, de deelstaten Vlaanderen en Brussel-Hoofdstad, Suriname en de Nederlandse Antillen en het is streektaal in delen van Frans-Vlaanderen.

Ooit gehoord van positie-werkwoorden? Blijkbaar typisch voor het Nederlands: ze geven een positie aan van het menselijk lichaam: liggen, zitten, staan en - meer gebruikt voor voorwerpen - hangen. Jan zit op een stoel, een vlieg zit op het plafond, een kussen ligt op het bed. Positie-werkwoorden kunnen ook voor abstracte zaken gebruikt worden: hoe staat het leven? Ik zie het niet meer zitten, ik zit in een echtscheiding.

Ook het Cruijffiaans, verzamelnaam voor de legendarische uitspraken (o.a. Elk nadeel heb se voordeel) van de dito voetbalheld Johan Cruijff, ontbreekt niet.

Een aanrader! Voor de boekenkast en het nachtkastje, omdat we nu eenmaal allen taaldieren zijn.


Het taaldier mens. Over de oorsprong, de geschiedenis en het gebruik van taal, Jan Pekelder, Uitgeverij Lias, Amsterdam, 2020, ISBN 978 90 8803 1083

(Roger Nupie)

Seinpost


Aan de oppervlakte lijkt de poëzie van Rogier de Jong bevallig: ze klinkt netjes, bedaard en onopvallend. Ze is vakkundig en vormelijk doordacht. We bemerken in sommige verwoordingen licht- en luchtigheid. Poëzie die speels binnen de lijntjes blijft? Nee, want poëzie is wat binnen de regels, buiten en tussen de regels moet gezocht worden en op een keer duurzaam gevonden wordt: je merkt hoe de dichter betekenissen uitspeelt en hoe je als lezer begint te twijfelen aan elk van die betekenissen: men tast hulpeloos in het donker. De dichter ziet mogelijks zijn opdracht als volgt: zure bommen leggen onder/kaarsrechte vormen. Hoed je dus bij de eerste lezing van deze gedichten. Want onder de oppervlakte ontwaren zich gelaagde bodems: Dat de kloven en dalen diep/onder onze voeten bedolven/zijn onder een dikke laag grond. Stap die bundel niet binnen, duik en graaf erin.

In deze teksten zorgt een (Zeeuwse) zee (en de daarbij horende woordvelden) op de achtergrond binnen de gedichten onderling voor deining en getijden. Voor ‘storm, sporen, geruchten’ - zoals de titel van een cyclus ons doorseint. Eb en vloed, introspectie en extraversie ordenen de gedichten en cycli. De gedichten zijn seinposten vanuit een ‘ik’ die de hele bundel door aan metamorfoses lijkt blootgesteld. Noch de dichter, noch de lezer krijgt er meteen greep op. In poëzie hoeft dat overigens niet zo. Deze houding of perceptie zorgt ervoor dat de werkelijkheid niet altijd blijkt te zijn wat die lijkt: er worden schijnbewegingen ontmaskerd. (…) Waarheid is een verzinsel. Quasi mythische en archetypes of geografisch- historische elementen worden opgediept in de cyclus Negen Zeeuwse gedichten. Dit land doet in herinneringen:/wie omziet kan de Honte/bedwingen. Maar wie//bodemloos de gespierde rivier/oversteekt zal in het aangezicht/van Atlantis verdrinken.

In vele gedichten vinden we door ironie uitgedragen bestanddelen van vervreemding terug (tenslotte ook een vorm van (negatieve) verwondering): De vraag blijft hoe gek ik/mag zijn om nog gewoon te/worden gevonden. Tegenspoed is van die existentiële vraagstelling het gevolg: (…)pech is een blinde/ roofvogel die zich willekeurig/omlaag stort. Het bestaan: de dichter zit ermee opgezadeld, met soms de overmoed van een galop. In de cyclus Wat ik wilde wordt de identiteitsproblematiek op scherp gesteld. Het ‘ik’ wordt gerelativeerd of zelfs gebanaliseerd: Ik heb een naam en/meestal ook kleren aan./Beide zijn arbitrair. Het is duidelijk: ‘In verhevenheid/vind ik mij niet. Dat is dan ook het soort poëzie dat hem voorstaat. Eén waarin ontnuchterend De goden willen vallen/ze bereiden zich voor op een fluweelzachte landing. We hebben te maken met een dichter die in poëzie kan (...) wonen en die dus ook een poëzielezer is – wat niet altijd vanzelfsprekend voor een dichter is. We lezen vaak intertekstuele knipoogjes. En de dichter kan zonder meer ontroerend overkomen als hij over zijn vader en moeder schrijft.

Mooi uitgedost lag je op bed
je handen vredig gevouwen
de foto van je man dicht bij je gezet
en in het venster het blauwe

februarilicht, scherp als je ogen
die de hemel aftastten
op vreemde vogels die je belogen,
belaagden, belastten.


Seinpost – gedichten, Rogier de Jong, Bordeauxreeks 58, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2020, ISBN 978449519597

(Alain Delmotte)

Van graat tot schub


Etienne Colman (1950) is vooral een dichter. Naast poëzie heeft hij ook twee toneelstukken geschreven. Zijn debuut maakte hij met de bundel Als een schuwe spieder (1989). De laatste jaren heeft hij een stuk van zijn hart verloren aan Laos, waar hij vaak naar toe gaat om er Engels te onderwijzen. Bij C.de Vries-Brouwers verschenen: Facades (2013), Loopgraf (2014), en Laos in spreidstand (2017).

De bundel Blijf van mij – van graat tot schub zou volgens wijlen Jos Daelman ook als ondertitel Archief van een liefde kunnen hebben. En dat is zeer treffend verwoord.

Het is een lijvige verzameling gedichten, onderverdeeld in drie cycli. 

1.hij begint waar zij eindigt               tussen graat

2.hij en zij doen verder                      tussentijds

3.zij begint waar hij eindigt                   tussen schub

In de eerste en de derde cyclus kiest de dichter er voor om de gedichten titels te geven. In het middendeel benoemt de dichter: Pact, In lief en leed, Liturgie, Trait- d’union. Respectievelijk gevolgd door vier gedichten, vier gedichten, zes gedichten en vier gedichten.

Het mag duidelijk zijn dat Etienne Colman houdt van compositie, strakke indeling,. Hij kiest zorgvuldig zijn woorden, weegt en meet. Komma’s en punten komen veel voor. Hij schept adempauzes, rustpunten. Wat schijnbaar achteloos begint blijkt zeer weldoordacht.

De titel komt terug in twee gedichten:

Op blz.12 in de eerste cyclus: “Blijf van mij (tussen graat en schub) (a)

Op blz.62 in de derde cyclus: “Blijf van mij (tussen graat en schub) (b)

Tussen en rond deze gedichten cirkelen de andere gedichten van de bundel. In deze twee gedichten maakt hij een balans van wat was en is:

….

En elke omhelzing daarbij is doodgewoon

en medeplichtig aan vooral het opzeggen van iemand.

…..

waant zich god en breekt zich krom.

Maar duren kon hij niet. Zijn lichaam werd een kraakpand,

losweg nog bewoond, zich vluchtig warmend aan de pulp

der liefde. Was hij niet beter zonder?

In de gedichten is er een voortdurend steekspel tussen hard en zacht, tussen vreugde en verdriet. De grote kracht zit er in dat de woorden hun eigen weg gaan, rechtlijnig, bochtig, de dichter is een voerman. Hij heerst over de paarden, klakt af en toe met de tong, laat de leidsels los. Naast hem op de bok zit zij:

Vrouw o.a. (volgens Van Dale GROOT WOORDENBOEK DER NEDERLANDSE TAAL 1984)

 1.Volwassen mens van het vrouwelijk geslacht

2.Vrouwelijk persoon die geen maagd meer is

3.Echtgenote

4.Meesteres

5.Speelkaart met een vrouwenfiguur

Je moet je op je hoede zijn. Soms haalt de dichter onverwacht uit en brengt je in verwarring, maar als je even wacht klopt er een groot mededogen, een krachtige liefde op de deur: blz.46

 ….

De dagen waren heilig en gewijd.

De nachten heidens, weinig minder dan baldadig.

Soms had hij een touw nodig. Dat kon dienen tot zoveel.

De kruisiging kwam steeds vanzelf.

                             Ooit zou hij haar dood wel wreken.


Blijf van mij – tussen graat en schub, Etienne Colman, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2021, ISBN 978 9059 27 48 08

(Frans August Brocatus)

 

De heilige cohesie van water


Van Jos van Daanen verscheen in 2016 bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer bibliofiel Tot er woorden waren, waren we niets, een keuze uit zijn gedichten die vanaf 1988 verschenen in literaire tijdschriften. Sinds 2018 publiceert hij bij Uitgeverij In de Knipscheer. De bundel De Schoonspringer werd door de Jongerenjury genomineerd voor de ‘Grote Poëzieprijs 2019’. Ook in 2019 verscheen de bundel Soldaten, vijf gedichten complementair vertaald in het Duits, Engels en Limburgs (een uitgave i.s.m. Uitgeverij Van Groningen) en zijn prozadebuut Lutijn.

 

De heilige cohesie van water is qua omvang een al even bescheiden bundel als Soldaten: tien gedichten van elk 14 versregels (vier strofen van drie versregels en een eindstrofe van twee versregels) en één gedicht, Hij is de Millennial, op het achterplat:

 

Hij is de Millennial.

Aan hem kleven veel te hoge verwachtingen.

Ze drijven hem tot wanhoop.

Maken dat hij zich wil verdrinken.

 

Hij is Jezus. Hij loopt over water.

Schuilt daar onder bomen.

Ontwijkt vluchtelingen. Bouwt kampvuren.

Vermaakt zijn volk.

 

Hij is de Illusionist.

 

Deze millennial loopt veertig weken over de zeven zeeën: Jij zag toch ook die verwarde man gisteren, een dertiger/ op het strand, dicht bij de grens met het water/ een millennial die het al een tijdje tegenzat.

 

Biedt water soelaas voor bootvluchtelingen zoals het dat deed voor slaven die trachten te ontvluchten door in het water te waden, wat geen sporen naliet (zoals in de spiritual Wade in the Water)? In de verte op zee brandt licht voor reizigers/ maar wie vanaf zand op water stapt, verdrinkt.

 

Er valt weinig fraais te ontdekken. Hij wordt geconfronteerd met de waterverontreiniging: (…) waar hij kijkt nadert de onzichtbare dood/ en stiekem plastic dat bezit neemt// van alle leven (…) en gaat te rade bij zijn ouders: Vader, moeder, hoe zat het ook alweer/ was het water waar niet op te lopen viel/ los zand dat alle mensen dragen kan?

 

De dichter (…) zou het even fixen, het weer/ honger, de politiek, het geld en ongelijkheid/ het noodlot van alle verwachtingen. Is het nog mogelijk dat men bidt om welvaart, een boot/ een uitgestoken hand? Voelt hij zich verslagen? Dag en nacht verstreken in overpeinzing/ en slapen ging op aan machteloosheid.

 

Over zijn tocht lezen we in het slotgedicht: (…) tijd verging in blokken van dagen en nachten/ hij passeerde eilanden en scholen vis// ontweek tankers en containerschepen vol/ overdadig voer voor consumenten, vlees/ en vis en soja en vele soorten rijst// en kaviaar, champagne. Cruisers voor de rijken observeerde hij, roeiboten voor de armen: en daartussen oases van zand om uit te rusten.

 

De slotregels: Aan het einde van zijn tocht, lag inzicht/ en de cohesie brak onder zijn voeten.

 

Met De heilige cohesie van water heeft van Daanen een bundel afgeleverd die zowel maatschappijkritisch is als een (confronterende) ode aan de mysterieuze kracht van water. Intrigerend.

 

 

De heilige cohesie van water, Jos van Daanen, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2020, ISBN 978 94 93214 09 5

 

(Roger Nupie)

 

 

Mollen en zonsondergangen


Naast schrijver en dichter is Els de Groen ook schilder én wereldreiziger. Ze is vooral erg vertrouwd met Oost-Europa, reden waarom politici haar overhaalden om zich te kandideren voor het Europees Parlement. Ze hield het vijf jaar vol; politiek is een cynisch bedrijf. Daarna nam ze de pen weer ter hand. Het proza dat ze toen schreef werd steeds bondiger en kreeg de vorm van gedichten. Haar tekeningen groeiden uit tot olieverfschilderijen. Zo ontstond haar eerste dichtbundel Wakker vallen in 2018.

De titel van haar nieuwe bundel Hebben mollen weet van zonsondergangen? duikt op in het gedicht Dagdieren op bladzijde 26. De dichter gaat verder met vragen om al snel duidelijk te maken wie de ‘dagdieren’ zijn:

 

Dagdieren

 

Hebben mollen weet van zonsondergangen?

Korten egels nachten als de dagen lengen?

Is een uil bij machte naar zonlicht te verlangen?

Of zijn het slechts de mensen, dagdieren,

die de luister van het zonlicht vieren met

vreugdevuren, fakkels, led – en laserlampen

voetzoekers, raketten, hele en bijna-rampen.

 

….

 

Hiermee zet Els de Groen meteen de krijtlijnen uit. Ze stelt hele vragen, geeft halve antwoorden. In deze fraaie bundel regeren de dieren. Via boerderij- en huisdieren komen we aan bij wilde en in het wild levende dieren om uiteindelijk te belanden bij de geleedpotigen. Er zijn veel kooien in de wereld: symbolische in de vorm van sleur en fysieke kooien met tralies. De meest hermetische kooi is misschien wel de hokjesgeest die ons denken gevangenhoudt en ons blind maakt voor samenhang. Wie de kooi opent, weet dat olifanten, kikkers, libellen en bultruggen met elkaar te maken hebben.

 

Haar gedichten zijn zorgvuldig gecomponeerde mini-verhaaltjes die getuigen van een fijne observatie en aparte inzichten. Ze stemmen ons, mensen, tot nadenken. Vanuit de dieren worden lijntjes uitgezet naar de mensen, de dagdieren.

 

Illustrator en politiek tekenaar Len Munnik zorgde voor prachtige, sobere, hier en daar van een wolkje kleur voorziene tekeningen en/of mini-schilderijtjes.

 

Dat Els de Groen een geëngageerde dichter is hoeft zeer zeker geen betoog. Een groot deel van de opbrengst van de bundel (inclusief haar royalties) komt ten goede aan een tweetal organisaties die zich inzetten voor dierenrechten en dierenwelzijn, te werten World Animal Protection Nederland en Animal Rights, gevestigd in België en in Nederland.

 

Erwin Vermeulen, Animal Rights Campagneleider, omschrijft haar poëzie in het voorwoord als volgt:

 

‘… Wat deze gedichten zo sterk maakt, is dat alle dieren er in hun eigenheid worden beschreven en daarmee in hun waarde gelaten. De bundel staat vol prachtige observaties en kleine miniatuurtjes van dierenlevens. Vooral van wilde dieren die verwondering wekken en respect afdwingen. Vaak – ironisch verpakt – is er ook een kritische toon om ons mensen te wijzen op onze arrogantie in de omgang met de planeet en met onze medebewoners. Terecht vraagt de dichter meer nederigheid van ons mensen.’

 

Mooie dood

 

….

 

Nee, als ik een vlieg was

zou ik willen landen op het

zuurstokroze fluwelige verhemelte

van een kikvorsbek.

 

 

Hebben mollen weet van zonsondergangen?, Els de Groen, Uitgeverij In De Knipscheer, Haarlem, 2021, ISBN 9789493214149

 

(Frans August Brocatus)