Vloed van woorden

Het vloedgetij is de veertiende dichtbundel van Claude van de Berge en volgens de flaptekst is deze titel ‘een metafoor voor ontgrenzing, ontzelving, vervoering’ en ‘vormt (hij) een stroom van verbale ritmen waarmee de stem van de lezer een eenheid aangaat.’ Met het laatste gedeelte van deze verklaring heb ik het wat moeilijk, want de stroom van de verbale ritmen is in deze bundel zo hevig dat ik door de woorden van de dichter totaal werd overspoeld en dat mijn stem helemaal niet de kans kreeg om tot een eenheid over te gaan.
Is hier trouwens wel een dichter aan het woord? Of heeft de auteur zich vermomd tot profeet of tot druïde? Vragen die ik open laat, zoals er in deze bundel veel vragen worden gesteld die niet worden beantwoord, want vragen zijn bepalend, maar antwoorden polyinterpretabel.  

Zuiver zingt het licht in de kruiken van de ogen.
Wat roept vanuit dit huiverend ijle, waarin het aangezicht
verstilt, ons in onszelf?

Claude van de Berge is een van de belangrijkste vernieuwers van de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Hij doet dit echter op een zo strikt eigen wijze dat ze totaal onnavolgbaar is en hij zich op een hoge, maar eenzame eigen plaats bevindt. Soms kan zijn poëzie eenvoudig lijken, maar let op, want zelfs het woord lijken heeft verschillende betekenissen.
Een vloedgetij heeft in de natuur uiteraard een strikte structuur en dat heeft deze bundel eveneens. Hij bevat zes ‘zangrunen’, zes ‘dankgezangen’ en zes ‘aanwezigheidstekens’. De zangrunen en dankgezangen zijn netjes genummerd en bevatten op hun beurt elk zes gedichten, maar dat woord wordt nergens in de bundel gebruikt. Er worden hier enkel gezangen aangeboden en hun teksten werden in druk gecentreerd. Ik zou deze gezangen meer visioenen noemen.
Van de Berge start deze publicatie met een niet gecentreerde inleiding, die Het aanwezige wordt genoemd. Hierin tracht hij een en ander te verklaren: ‘Het uitgangspunt van de poëzie is de plotselinge aanraking van een aanwezigheid’, die aanwezigheid wordt verder uitgebreid beschreven, onder meer zo: ‘Ze is zonder vorm. Ze is in zichzelf ondoorgrondelijk en kan door niets worden doorgrond’, die mededeling wordt gevolgd door talrijke andere bepalingen om te eindigen met: ‘Ze valt geheel samen met de topos van het onzegbare, en is zo het wezen van de poëzie.’ Deze magistrale bundel vol gedreven woorden bevat dan ook heel wat magie en mysteries. De auteur verklaart echter de mysteries niet, hij tracht ze wel zeer adequaat te duiden. Daardoor worden deze teksten het verhaal van geen verhaal. Een boodschap verhuld in metaforen, die op en neer vloeien als allegorieën in een steeds wisselend getij, even onvatbaar als de adem van reine poëzie.

Als we staan bij de laatste grens, is voorbij de laatste
grens het middelpunt van de aanwezigheid, verzonken
in de wereld van de stilte.

Deze prachtige bundel werd verrijkt met tien kleurrijke kustlijnfoto’s van Arlette Walgraef, die deze wonderbaarlijke teksten schitterend illustreren.

Het vloedgetij, Claude van de Berge, Uitgeverij P, Leuven, 2013, ISBN 978-94-91 455-30-8

(Tony Rombouts)