Stefaan van den Bremt debuteerde
in 1968 met de dichtbundel Sextant.
Sindsdien verschenen er van hem regelmatig nieuwe poëziepublicaties. Zijn
jongste bundel, Blauw slik, is al nummer
twintig in de reeks.
De bundel in onderverdeeld
in drie cycli. De eerste, Staande voor de sfinx, bevat twaalf
gedichten, de tweede, Een smaak van tijd
zesentwintig en de derde Ga maar er is
geen weg, opnieuw twaalf. Volgens het groot woordenboek der Nederlandse
taal van Dale is blauw slik een ‘diepzeeafzetting langs de randen der
continenten’.
Van den Bremt werd met dit
bijzonder soort slijk geconfronteerd tijdens een bezoek aan de jachthaven van
het Franse plaatsje Pauillac en het resulteerde in een gedicht, opgenomen in de
middenmoot van de gelijknamige dichtbundel.
In Staande voor de sfinx wordt de lezer uiteraard met wat raadsels
geconfronteerd want de sfinx: Vraagt om
de dode letter tot leven / te lezen. Het schriftbeeld gaat beven, // vermant
zich, staat strak in het gelid, / leidt het lezende oog in het wit. // En als
het woord adem wil halen / of de zin in het raadsel verdwalen // begint het
vragen van voor af aan / waar op wit het zwart is gaan staan. De
oplossingen dient de lezer zelf te vinden. De dichter, die zelf een beetje
minzaam sfinx speelt beklemtoont de opdracht enkel met een raadselachtig rijm.
Maar van bij de aanvang van deze bundel toont de auteur reeds zijn grootmeesterschap.
Het gedicht Handkijken, geschreven
bij een foto van de Mexicaanse Elisabeth Ross is in zijn eenvoud zo groots, dat
er niet uit geciteerd mag worden.
In Een smaak van tijd volgt de dichter de gang der seizoenen en hij
noteert nauwgezet, in een mum van taal (de titel van zijn lijvige
verzamelbundel die in 2002 verscheen), alles wat hem poëtisch opvalt. En zelfs
een grapje mag soms, zoals in Hink-stap-sprong:
De winter is begonnen / en het jaar is
uitgeteld. / Het maakt een laatste kromme / sprong en vraagt om smartengeld. //
De zon zit ingesponnen / en de maan is ongesteld. / Gebaar nu maar van kromme /
haas, je dagen zijn geteld. Verder mooie gedichten over IJsheiligheid en Lammerengeduld en het gedicht Kaki,
over een kakiboom die in Nagasaki de verwoestende kracht van de Amerikaanse bom
ongeschonden doorstond.
In de slotcyclus wordt de lezer
uitgeleide gedaan, maar alweer gebeurt dat niet zonder omzien, want de cyclus
heeft als titel Ga maar er is geen weg.
Toch worden we met een boer en zijn paard langs een Blauwe maandag gevoerd en vinden we een Plattegrond met: De weg naar
huis / komt uit waar wij hem gaan. De laatste gedichten gaan o.a. over de
oerknal en bevatten enkele vragen over
de Schepper, maar antwoorden komen er natuurlijk niet en dat is ook niet nodig,
als de vraag maar poëtisch genoeg is gesteld. En die voorwaarde is in deze
dichtbundel volkomen verzekerd.
Blauw slik,
Stefaan van den Bremt, Uitgeverij P,
Leuven, 2013, ISBN 978-94-91455-28-5
(Tony Rombouts)