Deze
mooi uitgegeven bundel is verdeeld over de cycli: Stamboom, Naast me, Kleur, Wie zee hoort en Envoi.
De gedichten die ik met veel graagte mocht bespreken zijn ritmisch en streng
afgebakend. De dichter houdt de teugels in de hand en controleert zijn
ontboezemingen. De krachtige metaforen verschijnen in sober spaarzame
woordselecties, waarin vooral de aparte associaties de lezer doen stilstaan.
Hooyberghs houdt van het enjambement en laat hier en daar wat vergeten woorden
uit hun as herrijzen. Hier is geen sprake van, wat ik zou noemen, consumptiepoëzie,
geen vlugge hap uit een alledaagse woordenbrij want hier is de nasmaak te
sterk, de afdronk nodig en de restwaarde genietingvol. Visueel lijken de
gedichten klassiek, maar dat is een trompe-l’oeil. In de cyclus Stamboom speelt nostalgie haar rol. In Naast me vond ik tijdloze verzen over de liefde, het gemis aan menselijke
warmte en vooral de vertwijfeling om wat nog komen moet. De dichter wil
waarschuwen en speelt zijn rol als radar voortreffelijk. Hij houdt zijn
woordenpalet strak in toom en bewaakt de helderheid en de ongebonden, tijdloze
waarheid. Hij schikt de puzzel tot een mooi panorama.
Dooien
Krimpend van genot, vol
vertrouwen in het lichaamdat naast het mijne
de nachten tart
word ik wakker als sneeuw
voor de zon. Zo verglijdt
de winter in zijn brakke plas
van tweezaamheid.
Met dooien is het nu
wel genoeg geweest.
Rest nog het dorre van de spar
die op de buurvrouw druipt
het schorre van de zwarte vogel
die aast op restjes kaas.
In Kleur passeren ook diverse plastische kunstenaars de revue. Zo
inspireerden Rothko, Cranach, Friedrich en Kandinsky. Verder zijn er
reisgedichten zoals Paestum, en
impressies op de lievelingsmuziek van de dichter. In Wie zee hoort zorgt René
Hooyberghs voor een caleidoscoop waarvan de betekenis mij ontgaat. Ik meen dat
de dichter het hier wil hebben over de moeilijkheid van de schrijfact, het
creëren, het traag wikken en secuur afwegen, het kappen en de overtollige
ballast schrappen, de langzame groei van het gedicht. Maar ik kan verkeerd
zijn. Misschien verwoordt Hooyberghs de struggle
for words waarmee de dichter te kampen heeft om als uiteindelijke
overwinnaar tot een gaaf einde te komen, een goed gedicht als beloning voor
zoveel inzet, zoveel arbeid. Maar laten we naar de dichter luisteren en hem
zelf aan het woord laten komen: Na twee
vroege bundeltjes zoek ik, decennia later, terug aansluiting bij het peloton.
Tijdens die decennia: de omzwervingen van de rusteloze, het slopende van het
materiële. Ook die vinden hun weerslag in de woorden die hier staan. Liefde en
dood, wat anders zou de pen bewegen? Ik doop ze in de warmte die ik rond mij
vind, en in het ijle van wat niet te mijden valt.
Wat mij
betreft heeft René Hooyberghs na al die tijd wel weer aansluiting gevonden bij
het peloton, hij trappelt rustig mee. Zijn fiets is duidelijk anders, maar
haalt de nodige snelheid…
Stamboom, René Hooyberghs, Uitgeverij C. de
Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2011, ISBN 978-90-5927-288-0
(Frank Decerf)