De hemel revisited

Voer voor dendrologen. Dat is De benen van de hemel, de jongste bundel van Peter Theunynck. ‘Bomen zijn levende wezens,’ klinkt het in Boomidioot. Het woord boom of het meervoud daarvan valt in deze bundel niet alleen 18 keer te turven, ook worden er heel wat bij naam genoemd: appelboom, beuk, cipres, esdoorn, kastanje, kerselaar, lariks, lork, mammoetboom, moerbeiboom, notenboom, olm, populier, pruimenboom, spar, trompetboom, tulpenboom en wilg.
Ook het woord hemel duikt geregeld op (op de bladzijden 38, 52, 54 en 71 meer bepaald). De dichter heeft iets met bomen en hemel, dat moge alleen al blijken uit de titel van de bundel die hij in 1999 publiceerde De bomen zijn paars en de hemel, en ook weer uit De benen van de hemel. De titel is ontleend aan de slotregel van het aan Albijn van den Abeele opgedragen gedicht Latem: Niemand / penseelde zo fijn de benen van de hemel. En die benen van de hemel dat zijn, het moge niet verbazen, bomen.
Het boek bestaat uit het losse, eerste, gedicht Voor alsmede de cycli Nazaat, Flanders Fields, Geloof, Sporen, IJkpunten, Geluksvogel en Jij. Peter Theunynck schrijft over zijn familie en de herinneringen daaraan, over de Groote Oorlog, over zijn geliefde, over vogels (bijvoorbeeld de ijsvogel en de pimpelmees), over steden (bijvoorbeeld Antwerpen en Venetië) en over kunst (behalve over die van de genoemde Van den Abeele over die van onder meer Valerius de Saedeleer en Antonello da Messina).
Door heel de bundel heen blijkt duidelijk dat Peter Theunynck, die overigens ook een monumentale biografie van de grote dichter Karel van de Woestijne op zijn naam heeft staan, een oprecht gedreven en gegrepen dichter is die zijn pen door een uiterst gevarieerd scala aan inspiratiebronnen in beweging heeft laten zetten.
Elk van de vijf kwatrijnen waaruit het vers Afstand bestaat eindigt met dezelfde regel: Alleen een beuk die toekeek. Het tweede echter eindigt op die regel zonder punt, waar er in de andere gevallen wel een staat. Ik ben dan in eerste instantie geneigd om al piekerend te komen tot een antwoord op de vraag waarom daar géén punt staat, maar ik kwam er niet uit. Vermoedelijk is het gewoon een tikfoutje.
Hartgrondig ben ik het eens met de slotregel van Haig: Wie bliksemt Haig van zijn paard in Montreuil? Natuurlijk weet ik best dat overwinnaars de geschiedenis schrijven, maar toch is veel te onderbelicht gebleven hoe Alexander Haig zijn troepen keer op keer nodeloos af liet slachten omdat hij geen bliksem begreep van wat er gebeurde. Hij dacht nog in 19de eeuwse militaire termen. Hoog tijd dat deze geschiedenis beter beschreven wordt. Weg dus met dat beeld daar.
De benen van de hemel is een verzameling mooie gedichten, en een waardige uitbreiding van ’s mans oeuvre. Ik lees de poëzie van Peter Theunynck bijzonder graag. Deze bundel beveel ik dan ook zonder de minste schroom van harte aan.

De benen van de hemel, Peter Theunynck, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2014, ISBN 9 789028 426023

(Bert Bevers)

De kamermuziek van Svetlikova

Op de cover: foto’s van een hysterieaanval van een patiënt in een Parijs hospitaal, 1885.  Zeven cycli. 46 gedichten.
Deze zachte witte kamer, het debuut van  Runa Svetlikova, opent met A Big Bang: er is niet meer nodig dan afstand om ons te zien zoals we zijn/ het aangroeien en afsterven van tijdelijke structuren, licht/ in het donker in het licht wij groeien in alle richtingen, een woeker en sluit met The Big Rewind: elk moment is mogelijk het moment waarop wij de uiterste grens/ bereiken, waarop wij niet verder uit elkaar drijven maar in alle stilte/ imploderen in ruimte en tijd.
Als het leven niet meer is dan wat atomen die willekeurig de ruimte doorkruisen, wat dan met de vervreemding die je voelt bij de geboorte van een kind (er werd iets/ voortgebracht met een minstens even groot vermogen/ tot gruwel als wij bezitten), de liefde die je in stand probeert te houden zonder te weten of er wel zoiets als liefde bestaat, het achterhalen van herinneringen aan een driejarig verblijf met haar ouders in Tenerife?
De dichteres tracht dit alles in een realiteit te gieten, maar beseft dit een utopie is. De verwarring bezweren, het onbehagen een stem geven, zoals ze ook de noodzaak voelt om een overleden vader een stem te geven (de cyclus De gebruiker van dit lichaam, in Vlaamse spreektaal: Ge hebt u uitgelijfd. Maar al uw woorden/ zijn er nog. En al uw woorden zijn de mijne) - dat lijkt het enige mogelijke. Bij het vastleggen van de val blijven alleen de gaten heel, dat wat gewist werd:/ de verwondering die aan de taalgrens achterbleef.
Wat Svetlikova laat achterblijven aan die taalgrens is een bijzonder sterke bundel.
At random: Verzorging: Bewaak het in een kooi van vingers./ Blaas het warmer. / Vouw het vleugels./ Draag het in een doos de dag door./ Laat het slapen.// Kijk hoe het moeilijk ademt/ tussen opgetrokken schouderbladen./ Streel het, doe de doos weer dicht.// Morgen is het kouder/ kus het kippenvel weer glad/ blaas het wakker, draag het mee.
Tongval (v38.b): (…) Wij kunnen ons niet kennen. We zien alleen elkaars randen/ vallen af en toe elkaar in, elkaar weer af.// In deze aanhoudende beweging richten wij de val in/ tot zachte witte kamer.// Vullen de kamer met buiten/ de lijnen gekleurde jeugdherinneringen// vullen de kamer met versies van elkaar/ en richten onze blik steeds weer op de volgende leegte.
In het juryverslag van de Herman de Conink debuutprijs, die ze in januari 2015 won, lezen we: dit is een bundel die een volwassenheid toont die menig dichter die het debuteren al lang achter de rug heeft zou sieren.
Nu en dan staat er een dichter op met een authentiek geluid die een bundel aflevert die van de eerste tot de laatste letter blijft boeien. Deze zachte witte kamer is daar een zeldzaam voorbeeld van. Meer dan een aanrader!

Deze zachte witte kamer, Runa Svetlikova, Uitgeverij Marmer, Baarn, 2014, ISBN 9789460682223

(Roger Nupie)

Het vuil van de schoonheid

Erik Bindervoet schreef twee romans, is schilder en dichter. Zijn poëziedebuut, Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje werd in 1996 genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Samen met zijn literaire kompaan Robbert-Jan Henkes ondernam hij ambitieuze vertaalprojecten als o.a.  Finnegans Wake van James Joyce en alle songteksten van The Beatles en Bob Dylan.
We stonden in een oerwoud van afval./ Dood speelgoed. Lijken van poppen/  Afgedekt door witte badhanddoeken./ Ik zoende haar op haar blote schouder./ Ze heette Amparo Lopez Oviedo/ En ze vond het mooi/ Dat we na een busreisje van een week/ Al zo vertrouwd met elkaar waren./ Perfecte Spaanse schone. Lange benen./ Zwart haar. Zwarte bikini./ Alleen haar bovengebit zat los. Het titelgedicht uit Het vuil van de schoonheid, het derde deel van een trilogie die begon in 2010 met Het spook van de vrijheid, in 2013 gevolgd door De mond van de waarheid. Wat we bij een eerdere bespreking in De Boekhouding over Het spook van de vrijheid opmerkten, kan hier herhaald worden.
Ook nu wisselt Erik Bindervoet wat stijl betreft af van vrij klassieke gedichten (zowaar een sonnet: Het tuinhuis) tot bladzijdenlange teksten (categorie poëtisch proza?) die de pan uit swingen: Ugly Street, met als ondertitel een eposje in vier bedrijven, om en nabij tweehonderdvijftien regels en plusminus zestienhonderdzevenenzestig woorden, een mnemotechnische onderneming en een voorlopige verkenning van de plattegrond. Ook nu duiken zeer uiteenlopende personages op, van Laurel en Hardy, Eddy Merckx en Claude Monet tot de Pogues, de Ramones en Man Ray. De bundel opent na Onderwerpen waar nog niet zoveel of betrekkelijk weinig gedichten over zijn gemaakt met een aantal beklijvende teksten over de dood van zijn vader: Schuldgevoel, Trotste vader, Noorse ruiten, Herdenking, …
Ook nu schrijft Bindervoet met enige ironie over het dichterschap. Maar wie het moeilijk heeft met zijn Dylan vertalingen, krijgt een veeg uit de pan: Uit de cursus: Leren Omgaan Met Kritiek 3 (Wederom vrij naar een Chinees (weer die vermaledijde Han Shan)): De immens populaire levensliedjeszanger Frank Boeijen/ Heeft moeite/ Met onze vertalingen/ Van de Kronieken van Bob Dylan.// Die vindt hij dramatisch./ Het ritme is cruciaal, zegt hij.// Daarom móét je hem in het Engels lezen./ Maar misschien moeten we Franks liedjes// Ook eens omzetten naar het Engels/ Om te zien wat ervan overblijft// Van dat schorre aftandse gesnotter/ Uit een verkouden kanarie.
Erg mild voor collega-dichters is hij evenmin: Collega’s (we noemen geen namen): De schrijvers die je noemt/ Die en die en die/ En die niet te vergeten,/ Ja, die ken ik,/ Hele goeie schrijvers natuurlijk,/ Alleen zijn ze verbaal niet zo sterk.  
Tja… Ik doe/ Dat wat/ De taal/ Mij ingeeft lezen we in De robot. Het is aan de lezer, die voorlopig nog vrijuit gaat, om te ontdekken wat de poëtische kracht en pracht van deze bundel is en hoe sterk verbaal Bindervoet dan wel scoort.

Het vuil van de schoonheid, Erik Bindervoet, Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 2015, ISBN 978 90 761 7432 7

(Roger Nupie)

Loopgraf

Een woordspeling in de titel, en dat geeft meteen weer waar het in deze gedichten om draait: loopgraven en dodenakkers. Op de achterflap stelt Freek Neirynck dat Etienne Colman geen cerebrale, maar een volkse taal hanteert waarmee hij op zijn manier de gruwelen van de eerste wereldoorlog in kaart brengt. De herdenkingen en festiviteiten volgen mekaar op, telkens met dat ene doel voor ogen, dat het nooit meer mag gebeuren. Maar de geschiedenis van onze zogenaamde beschaafde mensheid ziet rood van oorlog en slachting, de ene keer om God, dan weer uit veroverings- en expansiedrang. In mijn ogen is oorlog de hoogste vorm van verwaandheid, en de uitstekende dichter Jos Daelman wijst er aan de binnenkant van de flap op dat het ritme hier een belangrijke rol speelt, alsook de constructie van de zinnen die de lezer vastsnoeren aan de niet te stoppen waanzin van een niet te winnen oorlog. Er zijn vier delen rond vier foto’s van het slagveld, en in het eerste gedicht slaat deze dichter al de nagel op de kop door te verwijzen naar de absurditeit dat de wereld in de as werd gelegd omdat één man de trekker overhaalde. Een vaststelling waar weinig tegenin te brengen valt, maar wel een erg wrange omdat er miljoenen slachtoffers voor moesten vallen. De belle époque zijn de gekroonde / hoofden doorgewalst in sprookjes (...); De kermis die tot Kerstmis maar / zou duren, wordt door het verwante / blauwe bloed in gang gezet. Ritme is hier inderdaad aanwezig, en Colman is oprecht begaan met het lot van de onschuldigen die het gelag betalen van de spelletjes die de machtigen boven hun hoofden spelen, of uitvechten. Onschuldigen die vaak ongeletterd waren, maar moesten sneuvelen voor een opgedrongen eer die uiteindelijk gecamoufleerde ijdelheid blijkt te zijn ter beveiliging van titels en eigendom. Er werd al zoveel over oorlog geschreven dat het moeilijk is om nog origineel te zijn. Colman noteert, klaagt aan, geeft een boodschap mee, vrij traditioneel wel en zonder grote woorden. Dat is zijn verdienste. Je moet de bundel in zijn geheel lezen en daarbij denken aan beelden uit een film, want oorlog blijft moeilijk in woorden te vatten. Soms zegt een tekening van Eugeen Van Mieghem méér dan woorden. Maar Colman schetst een beeld, om ons te verzoenen met wat  is gebeurd, om verlies te kunnen verwerken. Zijn gedichten zijn ver van theatraal: Alsof hij is onschendbaar blijft/ hij doorgaan tot de tyfus zijn : gestel zorgvuldig ondermijnt. // Veel meer dan liggen kan hij niet / en wat hij eet en drinkt is vies. / Is smurrie. Uit zijn lichaam wil // de koorts niet weggaan, heel zijn wezen / stinkt ernaar, de buikloop niet // te stoppen van de kille rilling // ziet hij af het kan niet meer. Colman is  een eerlijk dichter, die volgens Neirynck geen schuldigen zoekt, maar dat doet hij wel, het was een vergeefs offer...

Loopgraf, Etienne Colman, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2014. ISBN 978-90-5927-671-0

(Guy van Hoof)

De lyrische instantie

Bij Willy Roggeman (1934) denk je aan jazz en essays. Zo herinner ik mij Blues voor glazenblazers en Free en andere jazzessays, beschouwend proza dat in Nederland bij De Slegte voor handen was. Ik bladerde in de kelder van het Haagse filiaal wel eens in een Roggeman, maar kreeg helaas geen vat op zijn getheoretiseer.
Onlangs verscheen Arabesken met zot Polleken. Deze bundel ‘aantekeningen bij de lectuur van Paul Van Ostaijens Nagelaten Gedichten’ wordt door de auteur in een eerste ‘aantekening’ curieus ingeleid met onder meer:

“het schrijven van de aantekeningen is het doel op zich. Ik doe geen poging om ze te ordenen, te schiften (…) Ik vind dat ik mijzelf onzin mag verkopen. Ik heb tegen de fysieke en mentale afbrokkeling geen enkel wapen buiten het schrijven.”

Is er geen duidelijke inleiding, er is ook geen nawoord. Het minuscule colofon vermeldt een redactie: Kris Latoir en Colette Broeckaert.
Om maar met de deur in huis te vallen. De redactie heeft gefaald.
Paul van Ostaijen vertegenwoordigt op geheel eigen wijze de geest van Dada in de Nederlandse letteren. Het speelse, het bewust niet te verklaren, maar treiterig betoverende in Van Ostaijens gedichten heeft ze tot belangrijk literair erfgoed gemaakt.
Niet te veel aanzitten, zou je denken. En zeker geen verstikkend web van moeilijke adjectieven en cryptische theorieën om dit oeuvre weven. Wel de geest van de jaren twintig in relatie tot dit werk beschrijven en de tendens van verandering in de kunsten vlak na W.O. I. Helaas. Willy Roggeman laat op een handjevol verfrissende gedichten een stroperige quasi geleerdheid los. De welwillende lezer probeert er nog in door te dringen, maar krijgt last van indigestie en moet de strijd na enige tijd piepend staken.
Tekenend voor dit met geen enkel hakmes te penetreren ideeënoerwoud is dat de vlijtige aantekenaar nu en dan een ‘lyrische instantie’ aanroept om zijn redeneringen beter op het spoor te houden. Ja, natuurlijk. Bij het wonder van de poëzie hoort een heuse instantie, een geheimzinnige autoriteit die meehelpt om de vrije beweging van poëzie dood te babbelen. O Lyrische Instantie! Als u werkelijk bestaat, reik Willy Roggeman dan de deugden van helderheid en beperking aan. Amen.

Wij eindigen met gebed.

Jong landschap
Zo staan beiden bijna roerloos in de weide 
het meisje dat loodrecht aan een touw des levens hangt 
legt hare lange hand op de lange rechte lijn der geit 
die aan haar dunne poten de aarde averechts draagt 
Tegen haar wit en zwart geruite schort 
houdt het meisje dat ik Ursula noem 
- in 't spelevaren met mijn eenzaamneid - 
een klaproos hoog

Er zijn geen woorden die zo sierlik zijn
als ringen in zeboehorens
en tijdgetaand zoals een zeboehuid -
hun waarde bloot naar binnen schokken
Zulke woorden las ik gaarne tot een garve
voor het meisje met de geit

Over de randen van mijn handen
tasten mijn handen
naar mijn andere handen
onophoudelik

Arabesken met zot Polleken, Willy Roggeman, Uitgeverij het balanseer, Aalst, 2014, ISBN 9789079202263

(Erick Kila)

Reconstructie

Gerda Berckmoes is geen onbekende in het Vlaamse literaire landschap. Na een periode van stilzwijgen publiceerde zij eind vorig jaar haar negende bundel. Reconstructie is sober uitgegeven, bevat eenendertig gedichten en een citaat van T.S. Eliot: We must be still and still moving/ into another intensity/ For a further union,/ a deeper communion/ Through the dark cold and the empty desolation,/ The wave cry, the wind cry, the vast waters/ In my end is my beginning.
Elk gedicht In Reconstructie begint met een hoofdletter; verder geen sporen van interpunctie. De verzen zijn helder en elegant. De dichteres rijgt bijna perfecte Nederlandse woordgroepen aan elkaar. Soms overtreedt ze die regel en staat bijvoorbeeld het gezegde of de bepaling op de volgende lijn. Tussen de verzen: werelden van verdichting!
Zacht mijmerend, bewust filosoferend over de vergankelijkheid van de dingen, reconstrueert Gerda Berckmoes een liefdesgeschiedenis die begint met een coup de foudre en eindigt met de dood van de partner. Voor een tweede keer reisde de dichteres met haar geliefde naar Spanje. Wat indertijd een extatische reis was van twee jonge mensen, blijkt plots de ingrediënten te bevatten van rampspoed. Hun verrukkelijke leven neemt een andere wending, eensklaps is daar de dreiging van ziekte en dood. De doos van Pandora is geopend; zodra de diagnose is gesteld, volgt een tijd van wanhoop, verwarring en angst. De knaagdieren van de angst/ de bitterheid/ van een genadeloos woekerende kwaal/ niet uitspreken/ geen bezwering / geen tovertaa / een smekend zwijgen/ de brekende blik/ hulpeloze handen/ het gaat voorbij/ nooit over.
Na de dood van haar geliefde volgt het verwerkingsproces, een periode die ook gepaard gaat met specifieke vragen en gevoelens. Op een bepaald moment twijfelt de dichteres zelfs of ze de juiste therapieën wel hebben gevolgd: Van de vele ziektes/ was er één die de medicijnvrouw/ misschien toch kon genezen/ je had iets met orakeltaal/ ik haatte die praktijken/ heb ik de weg versperd/ die twijfel houdt me bezig/ maar in één van die dromen/ zal jij vast antwoord geven.
Gerda Berckmoes wijdt in haar poëzie aandacht aan het nooit eindigende rouwritueel.  Het opruimen van de garderobe van de overledene geeft bijvoorbeeld aanleiding tot reflecties over vroegere twistpunten omtrent smaak en stijl. Omdat Gerda Berckmoes een dichteres is schrijft zij ook hierover mooie verzen: Een donkerblauw verwijt/ de winterjas niet echt je stijl/ discussie over prijs en tijd/... stropdas en sokken hulpeloos verspreid/ zo ijlings uit de tijd gelicht/ en er wacht niets tenzij/de toegang tot een gedicht.
Wat de dood doet met de personen die achterblijven, de vraag of er leven is na de dood, wat er gebeurt met de ziel... Is de dode niet echt dood maar nog steeds aanwezig, kan er een vorm van contact zijn, kan de dood een nieuw begin zijn... Al deze bedenkingen vinden een subtiele weerklank in de gedichten van Gerda Berckmoes. Want een dichteres vindt uiteindelijk rust in de taal, in het troostend verwoorden van verdriet.

Reconstructie, Gerda Berckmoes, Uitgeverij Het Punt, Dendermonde, 2015, ISBN 978946079170

(Nicole Van Overstraeten)

Niets verloren

Het is een hele tijd erg stil geweest rond Philippe Cailliau, geplaagd als hij was door fysische problemen. Maar kijk hij is terug van nooit weggeweest: op een jaar tijd twee dichtbundels, beiden bij de onvolprezen Nederlandse poëzieuitgeverij Kleinood & Grootzeer: Het boek nul en nu dus Niets verloren, de negende bundel in zijn poëtisch oeuvre. Het is alsof de dichter zijn verloren tijd wil inhalen. De titel van de eerste cyclus is dan ook veelzeggend Als de goden moe zijn, maar niet huiswaarts willen keren… Maar Cailliau is allesbehalve moe en wil zeker het land van de poëzie niet verlaten. De ganse bundel, verdeeld in drie cycli, ademt een zelden geziene gedrevenheid uit alsof lang opgespaarde verzen niet meer te houden waren en eindelijk kunnen uitbarsten, alsof elk vers het laatste zou kunnen zijn: Met hoop en mensenvlees. Laat ons verhalen / maken met gestotter en weerspannigheid, en / spreken met een steenzeefstem. Op roosters leggen / alles wat je koester en bespuwt.
Meer nog dan in Het boek nul worden precieze observaties als vertrek genomen voor een reis naar zichzelf, van het uiterlijke naar het innerlijke en terug: de introspectie extravert gemaakt en opgetild tot een algemeen menselijk ervaren in een universele context.
Cailliau doet dat in een vloeiende en beheerste taal, die drijft op een pakkende beeldrijkdom, maar nooit belerend wordt: Terwijl gordijnen zich ontsluiten voor het schemeren, / bewegen kleine lichten doorheen uren van gebette / angst en sleet. Van gewaden zijn alleen / de zweterige naden broos.
Bijna in elk gedicht spreekt de broosheid van het leven maar ook de weerspannigheid om die te aanvaarden, zoals in Was jij erbij. De dichter balanceert zo tussen het aanvaarden van eigen tijdelijkheid en de drang om te overleven. De taal is daartoe een middel, het schrijven de catharsis: Nu je nog samenzweren kunt: verlos je van jezelf. / … / Bespreek de tijd, nu de beloofde vrede komt.
Er is een duidelijke lijn zowel inhoudelijk als stilistisch tussen Het boek nul en Niets verloren. De twee bundels lopen in elkaar over. Erick Kila schreef over Het boek nul dat ‘de dichter er zijn persoonlijke Ground Zero beziet.’ In Niets verloren bouwt Calliau die ground zero terug op. Niet als een therapeutisch geschrijf maar als een bewuste bedachtzame heropbouw. Elk woord, elk vers is een steen, die door de dichter nauwkeurig op zijn plaats wordt gelegd, bouwend aan een nieuw bestaan. Met schroom en huiver worden steden / in een plan gesmeed. Een vluchtweg komt er / allerminst, een opening naar kwade dromen even- / min. Hij zegt: ‘wie je ademt, dat weet iedereen. Ook / waar je ruikt.’ Vreedzaam rolt zijn evenwicht bergop.
Lees deze bundels als een tweedelig aansluitend werk. Klim met de dichter vanuit het diepste dal langzaam terug naar de top, huiswaarts naar de goden. Ze zijn nog niet moe en er is niets verloren.

Niets verloren, Philippe Cailliau, 2014, Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2014, ISBN 978-90-76644-69-1

(Richard Foqué)

Eén mens is genoeg

Het grappigste etiket is wel ‘literair’ voor een roman. Alsof er romans bestaan die dat niet zijn of minstens niet de pretentie hebben. Iets vergelijkbaar is dezelfde stempel die op een misdaadroman wordt gedrukt. We blijven etiketten kleven, opbergdozen zoeken om alles in te stoppen. Zo niet lopen we verloren met het gevaar dat we iets aan de verkeerde kapstok hangen. Ook nu weer wordt Els Beertens nieuwe roman naar het pashokje ‘Jeugdliteratuur’ verbannen.
Eén mens is genoeg bestaat uit drie delen. In het eerste deel is Limburg zoals in ‘Allemaal willen we de hemel’ het decor. Louis, Juliette en Mia groeien op in een mijnwerkersgezin, de familie Engelen. Vader heeft ook een eigen balorkest Jules et Juliettes waarin zijn kinderen mee optreden. Het plotse overlijden van de vader schudt het gezin door elkaar. Louis ontvlucht het ouderlijk huis. Met veel liefde tracht Juliette met haar tirannieke, manzieke moeder samen te leven: Ons moeders stem kon klinken als twee warme armen om me heen. Hierbij raakt ze zichzelf kwijt waardoor Louis het heft in handen neemt – Niemand kon glimlachen zoals onze Louis, de hele wereld trok hij ermee recht – en samen met Juliette naar de Westhoek verhuist om er een nieuw leven te beginnen. Hier eindigt het eerste deel dat door Juliette wordt verteld.
Wilfried Verbeke, een caféhouder met een afgebroken wielercarrière  is de verteller in deel twee. Zijn herberg wordt op advies van Louis tot een café chantant omgedoopt en Juliette treedt er op. Wanneer hij haar hoort zingen wordt hij tot achter zijn oren op haar verliefd. Juliette is echter mensenschuw en ondanks al zijn pogingen en het advies van Louis verkrampt zij wanneer hij haar het hof wil maken. Hij blijft opbranden van de goesting. Een onverwacht afscheid zorgt voor een even plotse wending. In het derde deel komen Juliette en Wilfried afwisselend aan het woord en verschijnt Lili.
In Eén mens is genoeg leven de hoofdrolspelers in een maalstroom van omstandigheden waar zij geen vat op hebben. Het is een verhaal dat bij de keel grijpt met een plot dat heel doordacht en zorgvuldig werd ontwikkeld.
Toen zijt ge op uw fiets gesprongen en met een brede glimlach zijt ge de straat uit gereden; Ge zult verschieten;  ons vader;  ons moeder; schoonste kind;  zijn eigen kop;  mijn lijf, malheuren; kaken; goesting;  slimmeke:  De taal van Els Beerten is heerlijk Zuid-Nederlands. Na zoveel Noord-Nederlandse terreur is het een genot om mijn nostalgische ziel in de gij-vorm en de kleur van mijn dierbaar Vlaams idioom te kunnen baden.
Door het lezen van recensies raken leidingen verstopt die nieuwe ideeën aanvoeren: culturele cholesterol. Toen ik deze zin van Susan Sontag las, had ik me nochtans voorgenomen om geen boekbesprekingen meer te plegen. Niettemin kon ik me bij Eén mens is genoeg niet inhouden. Els Beerten is een rasvertelster, haar eenvoud bedrieglijk eenvoudig, een zeldzame stem en dus ‘raar’. Echt pure klasse.

Eén mens is genoeg, Els Beerten, Querido Kinderboek, Amsterdam, 2014, ISBN 9789045116754

(Frank De Vos)

De Tragiek der Schreeuw

Schrijven is niet makkelijk. Een boek naar een geslaagd einde brengen is voor weinigen echt weggelegd en wat als de schrijver in spe schijnbaar onovertrefbare obstakels op zijn route vindt? Wat als de normaalste zaak van de wereld, in zijn wereld voor andere perspectieven en moeilijkheden zorgt? Dit overkwam de auteur van De Tragiek der Schreeuw. Een boek van 205 bladzijden is het geworden, een leesbaar stuk proza dat vooral belangrijker wordt als je weet dat de schrijver van dit werk onder het label autist door het leven moet. En kan een persoon met een, wat nogal vaak, beperking wordt genoemd uiteindelijk tot een succesresultaat komen? Wie van ons twijfelt hier niet aan? Zijn de spelregels van schrijven en zich auteur wanen iedereen dezelfde? In zijn boek vertelt Dries Gilliaert zijn levenswandel en het wordt meer dan een opsomming of een verwerkt dagboek met louter activiteiten en belevenissen, reisimpressies en jongensavonturen. Sinds zijn 12de levensjaar lijdt hij aan een autismespectrumstoornis en vanaf zijn zestiende is hij beginnen schrijven in een poging om die toestand een plaats in zijn leven te geven. Kon hij al schrijvend therapeutisch vooruitgang boeken? Voor mensen met deze aandoening vergt alles meer inspanning, meer volharding en grotere wilskracht. Doorheen een andere bril kijkend, deelt de auteur ons mee hoe hij zijn wereld ziet. Hoofdpersonage in zijn boek is Floris, een kerel die vooral door dieren lijkt begrepen te worden. Ook toneelspelen, redt hem van veel ongemakken. Alle plekken, situaties, ervaringen die hem stimuleren krijgen een plaats in zijn beschrijving van die speciale ervaringswereld. Een mix van kortere en langere prozastukken leidt de lezer doorheen een misverstane wereld. De Tragiek der Schreeuw telt 3 delen: Florisje Tragie, Florisje in het Rijk der Tragie…s en het Gustje in Floris. Doorheen de interessante, pregnante vaak bloedeerlijke bladzijden komt de lezer beter te weten hoe een autist deze wereld ervaart en hoe hij die moet leren controleren. Geen sinecure. Gelukkig voor de schrijver evolueerde zijn anders-zijn in positieve zin en werden zijn aparte gaven een bron van verrijking voor weer anderen. Dit ontroerend document is ondertussen interessant studiemateriaal geworden voor al wie met dit onderwerp in contact komt of de eerste stappen wil zetten om tot betere inzichten te komen, want dat er bij de mens in de straat een enorme misvatting bestaat is na lezing wel duidelijk geworden. Een boek dus voor opvoeders en therapeuten of onderwijsmensen. Met dit werk heeft Dries Gilliaert zijn lezers met hun neus op de moeilijk bespreekbare feiten gedrukt en kunnen zij hierdoor enkel vaststellen dat ze bijgeleerd hebben, dat hun inzichten toch bijgedraaid zijn. De vormtaal is anders en vraagt inspanning, maar na verloop van tijd leer je hoe dergelijk werk te lezen. Tijd nemen om traagheid te appreciëren. Met De Tragiek der Schreeuw is een goed boek op papier gezet. De inhoud is zeer waardevol en de inspanning van deze jongeman is uiterst bewonderenswaardig.

De Tragiek der Schreeuw, Dries Gilliaert, Uitgeverij Boekscout.nl, Soest, ISBN 978-94-6206-253-5

(Frank Decerf)

Onze Marc....

Het is me wat met de poëzie tegenwoordig. Het lyrisch bezielde woorddomein waarin de prozawetten niet het primaat hebben, blijkt voor sommige ‘dichters’ te klein. Zij gooien de hele handel open tot er (althans visueel) uiteindelijk stukken proza ontstaan.
Nu kan een kort verhaal of een mededelend fragment proza heel goed een kern hebben die een zuiver poëtisch gevoel uitstraalt. Zo zou ik K.P. Kavafis zeker niet durven beschuldigen van proza, terwijl zijn gedichten er, oppervlakkig bezien, alle schijn van hebben.
Hoe zit het met dichter Marc Kregting (° 1965)? Die koos voor Onze Nietzsche - Catechismen, de vorm van achttien Romeins genummerde hoofdstukjes proza. In elk hoofdstuk wordt iets meegedeeld rond Onze Nietzsche. In een geruststellend parlando raakt de gewone logica buiten zicht. Alsof het een Zen-oefening betreft, is de lezer het vertrouwde ‘proza-houvast’ spoedig kwijt. Hij moet zich gaan verlaten op het associatieve en op zijn ergernis of gevoel voor humor.
De Nietzsche-figuur schuifelt onnadrukkelijk door bijna alle tekstjes heen. Hij heeft behalve de associaties bij zijn naam geen duidelijk profiel. Hij lijkt vooral een projectie van de humoristische mens Kregting zelf. Een manier om gekkigheden aan te jagen en om de gemonteerde frasen, oneliners en quotes een soort kader te geven.
Wat leer  je van deze catechismen? Wat doet dit onderdeel van Marc Kregtings ‘decennia omvattende poëzieproject’ met je?

Nou, het was voor mij geen überdiepe ervaring. Het geheel heeft te veel weg van een procedé. 

‘XVIII – Zonde toch dat onze Nietzsche aan de rand van een vleselijke instorting staat. Heb je contact nu met de Chinezen? Alom heerst er behoefte aan durfkapitaal, dus spreek loslippig klaan uit klukhaar versuikeren: ja Annie weet hoe het moet.’

“Uit zijn vroegere poëzie heeft Marc Kregting de meligheid behouden,” aldus de flaptekst. Een zinnetje om bij stil te staan. Is ‘meligheid’ het sowieso waard om behouden te blijven? Is het bruikbaar als stijlmiddel?

‘Heb je chronisch last van goede wil? Pas driemaal daags je bedoelingen toe, eet ongezond en doe al het mogelijke om moordjes te plegen. Mocht genezing uitblijven, betreed dan de kerk die foeterlistiek heet – geen grap om eeuwige derden, tegen de muur ermee. Vind je niet dat je er echt op vooruitgegaan bent, dat je minder hoest nu je dood bent?’

Op sommige plekken tintelen de meligheden wel een glimlachje los. Maar de meel van molenaar Kregting blijft maar stuiven en stuiven door je bovenkamer. Door de mechanische overdaad wordt er geen ironisch poëtisch gebied blootgelegd.

‘XIII – Onze Nietzsche wil gewoon een beetje fijn praten. Dus als je hier nog even een paar werst doorloopt, is er een afslag met een kabouter. (…) ‘Just go have a talk with God’, zegt Stevie. Het is niet steeds duidelijk of hij beschikbaar is of dat hij momenteel nog even in vergadering zit. Zijn zoon dan maar?’

Bij deze vrolijke catechese van het modern melige levensgevoel hoort een cd met meerstemmige voordracht van ‘Onze Nietzsche’.

Onze Nietzsche - Catechismen, Marc Kregting, Uitgeverij het balanseer, Aalst, 2014, ISBN 9789079202270

(Erick Kila)

Thriller met politieke achtergrond

Hubert van Lier weet hoe hij een thriller moet schrijven, een spannend verhaal in een vlotte stijl met altijd nog iets méér. Met zijn nieuwe roman De straffelozen slaagt hij erin om het politie- en speurwerk van zijn protagonisten te combineren met een erotisch-romantische verpakking, en tegelijk is er dat exotische element, het internationale aspect  dat hij in de dagelijkse context van het verhaal integreert. In dit geval gaat het om informatie die moet leiden tot het vinden van geld dat nazi’s na de oorlog veilig wisten onder te brengen. De hoofdfiguur  tuimelt in het avontuur door heel gewoon een gsm te vinden en te proberen de eigenaar ervan op te sporen. Een simpel gegeven dat leidt naar geheime diensten, nazi’s die overliepen naar de Amerikanen of door hen werden benaderd teneinde veel aan de weet te komen, een motorbende die banden heeft met Duitse gangsters. En zolang Zwitserland geen open kaart met zijn oorlogsrekeningen speelt, zullen er zaken in het duister blijven hangen.(...) Weinig mensen weten trouwens dat Zwitserland tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogstuig aan Duitsland verkocht. Af en toe duiken er in de kranten meldingen over de schat van de ‘SS’ op. Het zijn niet allemaal fabels en mythes. Ik wil verder naar de geheimen van dat fortuin op zoek gaan. Dat er banden met gewezen SS’ers en hun familie zijn of waren, is vanzelfsprekend. Het wordt een hele zoektocht, met moord, een bezoek aan Berlijn, wantrouwen en onderlinge spanningen, want wie is er te vertrouwen en wie spreekt de waarheid? De auteur wisselt al die elementen evenwichtig af en maakt van zijn personages mensen van vlees en bloed, al zou hij dat zeker nog meer kunnen uitdiepen om er een roman met internationale allures van te maken. Hij situeert zijn verhaal meestal en overwegend in het Antwerpse met heel herkenbare punten als de De Keyserlei, Hulstkamp en natuurlijk Linkeroever. Van Lier schrijft  zonder complexen en toch geconcentreerd, zijn doel is de lezer mee te nemen door avontuurlijke passages die mekaar opvolgen. Interessant zijn de verwijzingen, slim aan het licht gebracht door tekstfragmenten van een wat intelligentere nazi die zich tegen het uitzichtloze regime had gekeerd. Wat mij betreft mag de auteur een dergelijk procedé vaker toepassen zowel als de actualiteit of politieke verwikkelingen meer aan bod laten komen. Het is moedig dat hij  bedenkingen uit over de gang van zaken in de wereld en er de pijnpunten van bloot legt, maar ook  oplossingen zoekt of suggereert. Zolang het doel de middelen wettigt, zal er geen vredevolle wereld groeien. Daarom dreigen het politieke bestel en godsdiensten alle geloofwaardigheid te verliezen. Welke God staat er toe dat mensen andere mensen vermoorden ? Van Lier is een intelligent en geëngageerd auteur die er voor zorgt een breed publiek aan te spreken. Zijn formule slaat aan. Er zit voldoende afwisselend materiaal in om een goed scenario uit te werken voor een politieke filmthriller. 

De straffelozen, Hubert Van Lier, Artus Uitgevers, Antwerpen, 2014, ISBN 9789079048434

(Guy van Hoof)

Lichtgezichten

Rake observaties, kijkend doorheen een piepklein gluurdersgaatje en op die manier enkel de essentie zien, zo ervaar ik deze bundel. Jan van meenen (die eerder bij dezelfde uitgever bundels publiceerde als Weerwerk en Aarzelend gedicht) heeft overduidelijk hard gewerkt aan deze nieuwe bundel, en als een volleerd vakman laat hij uiterst gave poëzie achter. Zijn taal speelt met spitsvondigheden en zijn verrijkende tegenstellingen verheffen de welwillende lezer. Er zijn veel contrapunten die de schoonheid versterken. Sereniteit is wat hem bezighoudt. Zijn werk  trekt de imaginaire grenzen over en strijkt neer waar de muze hem brengt, waar zon en warmte de polders omarmen en zuiderse taferelen een zekere gloed aan deze bundel geven. De dichter gaat op reis, vanachter zijn schrijftafel wordt hij de te volgen gids. Van meenen heeft weinig nodig om raak uit te halen, hij wacht het gepaste moment af en slaat dan toe, scherp en pijnlijk doeltreffend; dat  is de enige manier om te winnen. Een afgemeten vocabularium geeft daarbij zuurstof om de tocht tot een goed einde te brengen; woorden zijn op de juiste plaats neergezet, er zijn verrassende metaforen die vooral nieuwe structuren openen en nieuwe invalshoeken die deze literatuur apart maken. De versregels in Lichtgezichten zijn uitgepuurd en visueel beladen. Door zoveel stilte na te jagen, komt juist de echte schoonheid van geluid naar boven, geluid als muziek en niet als stoorzender. De dichter spreekt en schrijft, dus luister en lees, zo ervaar ik deze gedichten.
De natuurelementen lijken belangrijk in dit werk. Zelfs in wat voor liefdespoëzie kan doorgaan, komen dieren hun inbreng doen. Van meenen creëert een geheel eigen taal, een absoluut origneel woordenpalet waarop  best een patent wordt genomen. Hij is karig met zijn interpunctie. Hij wil niet dat zijn leestekens schoonheidsvlekjes worden. Zo schept deze dichter een nieuw levensgebied en in dit nieuw gecreëerd rijk dicteert de schrijver het elegante evenwicht. De rust is de beloning die de lezer diep in zijn hart treft en hem daardoor de nodige soelaas brengt. De nodige recuperatie in een wereld die door agressie, eigenwaan en fanatisme langzaam dichtslibt. Origineler kan het niet. Het gedicht Dwingend: een diamant, een gedurfde en goed uitgevoerde oefening. Lees het, een neem de rest van de bundel ook mee. Lichtgezichten is een optimistische bundel van een dichter die het leven aanvaardt en liefkoost. Bij hem is zwart geen favoriete kleur. Tussen de witregels springen  frivole knipogen op die er glinsteren als gepaste kerstversiering. Ter illustratie:

Vladslo
                               Deutsches Friedhof          

Stil heet hier teder.
Dat hier de hel ooit was,
geen ziel die het gelooft dat zij hier
liggen in dit liefkozend licht.
Aandoenlijker de stenen,
verslagen achterover in het gras.
Dat hier de hel ooit was.

Of ze het koud heeft de moeder,
de vader als een doffer kropt.

Stil heet hier zacht, wind
lijfelijk doorlomend .
Dat zij hier liggen dromend nu
en niets verstoort,
zo overweldigend zacht
het speldenkussen nacht
of je ze fluisteren  hoort.

Lichtgezichten, Jan van meenen, Uitgeverij P, 2014, Leuven, ISBN978-94-91455-10-0

(Frank Decerf)

Soir Bleu

Soir Bleu is de titel van een schilderij dat Edward Hopper (1882-1967) maakte in 1914. Een vroeg werk van hem dus en minder bekend dan de vele uitbeeldingen van hotelkamers, bars, huizen en benzinestations waarmee hij later naam heeft gemaakt. Danny Rega, medestichter, bestuurslid en redacteur van het tijdschrift Verba heeft dat als titel gekozen voor een bundel met 31 gedichten geïnspireerd door even zoveel schilderijen van Hopper. De vanzelfsprekende directheid van deze realist heeft geleid tot heel wat interpretaties, die de zwijgzame schilder wegwuifde: een vrouw in een kamer was een vrouw in een kamer. Metafysische of literaire beschouwingen liet hij aan anderen over. Hij en zijn vrouw noteerden in een soort logboek nauwkeurig de inhoud en kleuren van elk werk, samen met een schets en de verkoopprijs. Nuchterheid die aansloot bij de American way of life. Toch waagde Rega zich aan gedichten die de sfeer en intensiteit van elk doek in woorden trachten te vangen. Er zijn dan twee mogelijkheden: ofwel blijf je dicht bij het thema, ofwel ga je de interpretaties al te literair opstapelen. In die val trapt Rega niet: [...] er is altijd wel iemand die valt in een / donker portiek voor de fictie van / vijf minuten schijnromantiek // alleen de pooier likt straks de centen / van zijn hoer. De auteur deelt als het ware de nuchterheid van Hopper, en heeft goed door dat hij  geen baardige poseur is, een pseudo die opschept met zijn werk, zoals blijkt uit Self-Portrait , een werk uit de jaren 1925-1930: hij houdt zichzelf geen spiegel voor / draagt geen kiel met spatten /  hoeft geen ezel / die een blank canvas schraagt // hij schildert uit herinnering weemoedig /  een verbaasde wenkbrauw, de deuk / in die hoed, de randen van een / hemdskraag gefascineerd omhoog // hij drenkt zijn lippen in weinig woorden / op vragen die zich enkel in zijn / verbeelding stellen. hun antwoord ligt / in het zonlicht op de gevel van zijn huis. Rega bewijst dat hij de schilder bestudeerd heeft en kunst aanvoelt; hij gebruikt die kennis niet om ons te verbluffen maar op een manier die de lezer zonder vakjargon of overbodige ontledingen een beter inzicht verschaft in het uitzonderlijke talent van Hopper. In The Bootleggers uit 1925: [...] drie mannen zwenken buiten de wet, / de motor sputtert dronkenmanspraat, / ze vloeien naar de kade, smokkelaars / en wrakhout. Ik vind dat de bundel goed is samengesteld en opgebouwd, met enkele afbeeldingen van schilderijen, ook foto’s en uitspraken van de kunstenaar. De vormgeving was in handen van de auteur en Verba mag trots zijn op deze ronduit smaakvolle publicatie. Hopper vond dat, als je het met woorden kon zeggen, there would be no reason to paint, maar juist daar hebben we  dichters als Rega voor, die Hopper geen antwoorden wil voorschrijven maar als het ware elk schilderij herschrijft.

Soir Bleu, Danny Rega, Uitgeverij Verba vzw, Hoegaarden, 2014, ISBN 97890821806

(Guy van Hoof)

De ultrakorte Armando

Veelzijdigheid troef bij Armando: actief in de letteren (dichter, schrijver), beeldende kunsten (kunstschilder, beeldhouwer), als acteur en programmamaker in de televisie- en theaterwereld,  journalist, violist…
Met Cherry Duyns schreef en speelde hij gedurende vijfentwintig jaar de televisie- en theatershows Herenleed, ‘een programma van weemoed en verlangen’: bevreemdende, absurde sketches – veelal gesitueerd in een duinlandschap – van ‘het bescheiden heertje met bril, hoge schoenen en te krappe jasje’ (Armando) en ‘de heer met bolhoed, sik, opstaande snor, pandjesjas en horlogeketting’ (Cherry Duyns), later aangevuld door Johnny van Doorn in uiteenlopende rollen: van moeder tot kabouter en koning.
De complete tv-reeks inclusief een nooit eerder uitgezonden aflevering en de volledige theatershows werden als Herenleed compleet door de VPRO uitgebracht in een box met 5 dvd's.
Evenzeer reden tot juichen is deze vuistdikke uitgave ter gelegenheid van Armando’s vijfentachtigste verjaardag (18 september 2014) die vijf voorheen verschenen bundels bevat: De haperende schepping (2003), Het wel en wee (2005), Gedoe (2006), Soms (2007), Nee (2008) Eindelijk (2009), aangevuld met de laatste, Ter plekke, 140 nieuwe verhalen die hier voor het eerst het daglicht ziet.
Veel van zijn literaire productie, evenals zijn werk als beeldend kunstenaar, wordt gekenmerkt door zijn ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Kamp Amersfoort.
Macht en onmacht, oorlog, geweld, gruwel, machtsverhoudingen, fascinatie voor het kwaad en de schoonheid ervan zijn sleutelwoorden, ook in deze ultrakorte verhalen. Ouderdom en dood zijn ook nooit veraf. Dit alles baadt in een sfeer waarin zowel vergankelijkheid en vervreemding als (zwarte) humor en absurdisme hand in hand gaan – en dat in een dagelijkse realiteit die voor iedereen herkenbaar is. Enkele fragmenten:

Oud: […] “Er was een man en die was ook over de honderd. Men had hem de vraag gesteld of hij, als ie zo terugkeek, iets in zijn leven had willen veranderen of hij het nu anders zou doen en zo ja, wat. Hij had ernstig nagedacht en kwam toen met z’n antwoord: als hij z’n leven mocht overdoen, zou hij z’n haar in een middenscheiding doen, geen scheiding meer opzij.”

Stokstijf: “Een jaar lang bleef hij stokstijf stilstaan en weigerde alle voedsel. Even was hij een bezienswaardigheid, maar toen is hij van de honger omgekomen. Hij werd door niemand betreurd.”

Levend: […] “Ze zijn levend. Ze maken de indruk dat ze leven. Ze bewegen. Ik weet niet wat ik met ze aan moet. Het is zeker dat men over elke persoon een boek zou kunnen schrijven. Ik ben blij dat ik geen schrijver ben. Ik zou me geen raad weten.”

Armando hoort thuis in een zeldzaam rijtje auteurs die je blijft lezen, vanwege: uitstekend voer voor de mensheid. De mensheid? Ach… “Mensen weten wat er is en tegelijkertijd willen ze weten wat er was. Heel vreemd. Mensen, wat zijn dat voor lui, wat doen ze toch, wat voeren ze in hun schild. Volgens mij zitten ze vol streken.”

Ter plekke, de ultrakorte verhalen tot nu toe, Armando, Uitgeverij Augustus, Amsterdam/ Antwerpen, 2014, ISBN 9789025444198

(Roger Nupie)

Nachtopera

Het episch gedicht Nachtopera van Liesbeth Langemaat (Bergen op Zoom) verscheen begin dit jaar bij Wereldbibliotheek, Amsterdam. Vierenveertig gedichten, in een schitterend boekje met inktzwarte omslag, waarop een foto van een indrukwekkende kwal: de Chrysaora melanaster (doorsnede 30 meter, tentakels die tot 6 meter kunnen uitwaaieren).
Liesbeth Langemaat vertelt het verhaal van een vrouw, een man, een kind. In vijftien uitdeinende gedichten krijgt de vrouw een stem, veertien gedichten lang spreekt de man en opnieuw vijftien gedichten gaan over het kind. Deze personages lijken verstrikt in een intens en beklemmend liefdesspel. Soms bevinden zij zich in een wonderlijk-dromerige onderwaterwereld, bevolkt met vissen, zeeschildpadden, anemonen en koralen.
De relatie tussen man en vrouw verandert met de komst van het kind. Het kind overweldigt de vrouw: Ze morste zich uit/ in mij, ze bevlekte me. Ze was de dauw op mijn/ huid, de nevel, die zweeft over het land. Ze wentelt zich rond mijn/ hals, cirkelt en valt,/ ze besluipt me.’ Zij blijkt haar taak als moeder niet echt aan te kunnen: ‘Mijn universum is een platte schijf./… ik lig op mijn buik op de wereldscherf/… Als ik val, houdt het vallen nooit op. Het standpunt van de man is op zijn minst ambigu: Ik vroeg haar of ze een zeeschildpad wilde zijn/… Ik vroeg haar of ze wist dat ze een engel was/... Ik doodde haar/... In mij wonen duizenden, miljarden mannen, ik streel mijn harpoen in hun naam.
Het meisje lijkt op haar vader: In de huid van het kind ligt zijn huid, in haar oog dat van hem,/ in haar lopen en zingen hoor ik de stap en de stem van de man./ Ik heb het kind verboden te dansen. De man bekommert zich om haar, niet altijd tot genoegen van de moeder. Wanneer de vrouw spreekt/ kruip ik met het kind onder de tafel/... De vrouw opent/ haar mond en ik verdwijn met het kind, ik maak dat ik wegkom. En: Ik spande ragfijne netten in de kamer/… Ik bedacht anemonen/ voor haar, nam het gefluisterde roze, ik kende geen zachtere tint en/ doorstreepte hun huidbleke zweving met vurig magenta en druppels/ karmijn.
Uiteindelijk laat de man het kind los: Het laatste wat ik zag/ van het kind was haar hand. als een maanvis dreef haar hand door het raam,/ een lampion./ ... Het kind/ lustte me niet, ik verloste me van haar verhaal, sloeg met mijn staart en/ de tijd spatte op. Het kind ontsnapt: Ze vouwt bootjes van de man, zijn hoofd, zijn pels,/ zijn oog. Morgen zit ze met een kist vol sloepjes op het strand, een voor een/ laat ze de woorden en de mannen te water, en ze blijft kijken tot ze donker/ en zwaar geworden zijn, en verdwijnen.
Liesbeth Langemaat maakt van een ogenschijnlijk banaal liefdesverhaal een fantastisch sprookje. Door haar soepele taalvaardigheid herschept ze de conflicten binnen een gezin in een oceaan van schoonheid, in een krachtig, verhalend gedicht.

Nachtopera, Liesbeth Langemaat, Wereldbibliotheek, 2015, ISBN 97890284 2567

(Nicole Van Overstraeten)