Alledag de taal


De nieuwste bundel van Tijs van Bragt, weier, trekt consequent de lijnen door die in zijn eersteling werden uitgestippeld en dat met een steeds grotere spankracht en vakkundigheid. Zijn taalfinesses, waarbij een uitgekiend vocabularium opvalt, lokken meerduidigheid uit. Bijvoorbeeld in de titel van de bundel. weier draagt verschillende betekenissen uit: een eigennaam, een vijver, een kabel (in de context van de visserij) of gewoon ‘wijder’ (weier ploegen luidt het in het eerste gedicht). Zoals in de vorige verzameling vinden we in deze compacte bundeling een nieuwe reeks ‘veldnotities’ terug waarin hij de staat van de velden en de loop van de dieren van het Zeeuwse landschap noteert. Hiermee ontstaat de neiging om hem als een Zeeuws natuurlyricus te beschouwen. Als lyricus gaat deze dichter bijwijlen voluit en klankrijk in de lyrische zang, in een hoogtij van taal zoals bijvoorbeeld in volgende strofe: uit dat torenhoog gehevene/waaien wieren, vleugelen vissen/vallen de wulken tot wees.

Zijn taal lijkt als met een navelstreng aan Zeeuws-Vlaanderen gebonden. Het gedicht mantra dat deels is geschreven in het Zeeuws dialect (dat begint met a koei srij bij ochtend en eindigt met alledag die taol, alledag de taal) bewijst dat. Toch lijkt me dit slechts één aspect van dit dichtwerk te zijn. Zijn poëzie reikt verder.

Zo lees ik er ook een existentiële problematiek in die zich als een innerlijk conflict voordoet: ten hemel! ten hemel!/klinkt het vanuit de koude, feitelijke grond. Het is het conflict tussen het ‘sublieme’ (de symbiose van het gedicht, het ik en de natuurlijke omgeving) en ‘de werkelijkheid’. De dichter wil zijn ego afleggen maar dat lukt hem niet vanwege een onbegonnen rusteloos zoeken naar het systeem dat sluimert in de wieren. Dat rusteloze formuleert zich als een gezang van doornen, of in titels als papierzang (waarin de leegloop in mijn spaties wordt vastgesteld) en het krachtige wildzang (waarin de dichter zich bewust wordt van het armoedige, de onmacht van de poëzie: mijn woorden zijn ontoereikend / ze klinken niet verder dan mijn tuin/halen de bezette steden niet.

De werkelijkheid die als een kanker binnenvalt is als een huis waarin de mensen inwisselbaar zijn. De dichter stelt vast: alles vervliegt, ik ben als veldspaat: kouwelijk wit vergeten en moe, het is een loodgrijze avond/en ik verdraag dit niet meer. Maar komt tot een inzicht: dat eeuwige water van je, die oermoeder/is een troebele poel die zich terugtrekt/als bij een versterven. Het confronteert hem met een diepe eenzaamheid die omschreven wordt als de mot die tegen het raam blijft vliegen. Hij stelt zich de vraag wat is een aards woord voor verlossing. Hij zoekt een ‘alternatief voor losbreken’, hij wil weerbaarheid aanleren. Het gedicht biedt hem die kans. Eén van de gedichten heeft als titel poëzie is een zwezerik. Een zwezerik of thymus, is een orgaan dat afweercellen aanmaakt. Je kunt er de grote vleeshouwer (een metafoor voor de dood) mee bezweren. Poëzie, je moet er op tijd bij zijn voor ze je ontglipt. Subtiel complexe gedichten vaak maar die toch in hun schijnbare eenvoud blijvend aantrekken en intrigeren. Van Bragt is de aandacht van de lezer meer dan waard.

weier, Tijs van Bragt, Stichting De kaneelfabriek, Udenhout, 2022, ISBN 978-90-832654-0-7

(Alain Delmotte)

poging een luchtig gedicht te schrijven


Enig speurwerk bij de uitgever leert dat de Nederlandse auteur Wouter Godijn reeds 7 romans en 9 dichtbundels heeft gepubliceerd en dat zijn werk meermaals werd gelauwerd. De verwachtingen zijn dan ook hooggespannen bij deze nieuwe bundel, die volgens de omslagtekst een zoektocht is door de dichter naar de mogelijkheid om in deze tijden van klimaatverandering, oorlog en corona nog een luchtig gedicht te schrijven.

De vraag stelt zich natuurlijk wat precies een luchtig gedicht zou kunnen zijn. De dichter zelf schijnt zich daar absoluut niet om te bekommeren en gaat maar meteen aan de slag met het toepasselijk openingsgedicht Zo beginnen. Meteen worden we geconfronteerd met een samenraapsel van woorden, onaffe zinnen, doorhalingen, nauwelijks leesbare handgeschreven inlassingen. Je denkt OK, dit is inderdaad wellicht hoe een dichter begint. Mooi dat Godijn ons in zijn schrijverslabo laat binnenkijken. Maar het gaat maar door, 96 bladzijden lang, gespreid over drie cycli: Dagmerries, Niemand weet en Poging om een luchtig gedicht te schrijven.

De lezing wordt snel vervelend dan vermoeiend, vervolgens totaal oninteressant. Is dit geschreven in een dronken bui, onder de invloed van één of andere paddo of is het gewoon ‘dichtwerk’ van iemand die gewild provocerend, chaotisch en de leukste van de hoop poogt te zijn? knal voor se kanus christus nog aan toe / hij-fadurtje Tijd-leg sich nou nog af te fraguh / waar se tanduh en kiesuh ook maar weer naar toe sijn gehuppeldehupst (pagina 64). Het is maar één lukraak gekozen fragment, dat hogergenoemde illustreert: onleesbare, blijkbaar door dialect geïnspireerde zinnen zonder context, inhoud of verband.

Soms wordt het echt platvloers op het randje van het vulgaire: de neukscène aan het begin van de bundel (bladzijden 15-16), de ‘poep en pis’-verzen: ...waarna ik op zoek ging naar mijn vest-dat blauwe-/dat ik in verband met beschijtingsgevaar had afgestroopt (pagina 50). of ik heb het gevoel alsof ik moet poepen (pagina 56). Welke lezer zit hierop te wachten? Voeg daar dan nog de geforceerde, vervelende en bijwijlen naïeve alliteraties bij, zoals bijvoorbeeld (pagina13) krergens in de krakrakamers van zijn kret / onderbreekt kreze krezigheden... de bladverspringingen, de plots wijzigende typografie, de lay-out, die van ver aan Van Ostaijen doet denken, het lukraak gebruik van al dan niet hoofdletters, de doorstreping van woorden. Het wordt bijna tragikomisch ware het niet dat dit door de dichter blijkbaar ernstig bedoeld is in zijn poging om een luchtig gedicht te schrijven.

Naar het einde toe valt als het ware het masker, wanneer de dichter gaat schrijven over zichzelf, Walter Godijn, in de derde persoon notabene. Het wordt warrig therapeutisch geschrijf, waarin hij zichzelf in het middelpunt plaatst: er werd over Wouter Godijn gedropen, hij droop mee / alsof druipen een besmettelijke ziekte was, alsof // zeer binnenkort druipen het enige zou zijn (pagina 80). Wat er werkelijk uitdruipt is dichtwerk van een gefrustreerde, opgefokte en pretentieuze man, een egotripper kortom. Of zoals Mario Molegraaf in zijn recensie in mdln (Maatschappij der Nederlandse Letterkunde) schreef ‘een dichter die zichzelf belangrijker acht dan het gedicht’.

Dit is een bundel zonder enig poëtisch gehalte, die geen sprankel luchtigheid bevat en leeg is aan betekenis. Zonde van het papier en de aan deze bundel gespendeerde projectsubsidie.


poging een luchtig gedicht te schrijven, Wouter Godijn, Atlas Contact, Amsterdam, 2022, ISBN 978 90 254 7376 9

(Richard Foqué)

Hoe je te laten kennen


Ze is in februari jongstleden veertig geworden en ze heeft al vijf (en een halve, samen met haar moeder Astrid) bundels achter haar naam. Ik ben geen statisticus, maar verwacht dat weinigen haar dit nadoen. Al haar bundels ademen de poëzie, zoals dat bij goede dichters het geval is. Dat geldt zeker ook voor deze bundel, Ten minste houdbaar tot.
De vorm die ze kiest werkt zeker mee aan het houdbaarheidsgehalte van haar gedichten: de meeste gedichten, nee alle gedichten zijn opgebouwd uit distichons en/of terzinen. Dat biedt voldoende ruimte voor allerhande associaties, voor de dichter en voor de lezer, zoals in het gedicht Kamer 119

Als een student op kamers
bestudeer je je demonen.

Je hoofd: een plakboek vol witte dagen.
Of ik herinneringen mee kan brengen?

Je draagt een gewei van rookwolken.
Ik moet het met turbulentie stellen.

Een voorbijrazende trein doet de glazen rinkelen.
Aan de toog bestel je een boek.

Ik tap woorden uit de kraan.
Raak je ook van mij ontwend?

(bladzijde 9)

Kamer 119 is een serie van dertien politiethrillers die tussen 1991 en 2000 verschenen, geschreven door Will Simons, die onder meer bekend was als presentator van de televisieserie Opsporing verzocht. De beelden in het gedicht zijn ongetwijfeld verwijzingen naar die thrillers, ze geven in ieder geval voldoende opgebouwde spanning weer.

Ten minste houdbaar tot is opgebouwd uit zes afdelingen die worden ‘ingeleid’ met haiku of eigenlijk senryu. Bij de afdeling Slaapwandelpaden is dat deze:

restless legs syndroom
nachtelijke marathon
van de koekoeksklok

De gedichten spelen zich ook af in nachtelijke sferen: bed, droom, laken, wekker. De taferelen zijn niet aanlokkelijk, er is sprake van ‘een strop in het sleeptouw dat morgen heet’, en ‘Elke nacht sterft daar een droom uit.’
Al zijn de beelden niet de vrolijkste, ze worden wel goed behandeld. Jana Arns kiest haar woorden zorgvuldig. Dan is het weliswaar spijtig dat ze zich bijwijlen laat verleiden tot te opzichtige woordgrapjes. Maar ja, die liggen bij deze associatieve werkwijze natuurlijk op de loer.

Deze afdeling wordt afgesloten met een serie van vijf fotografische zelfportretten: dichter aan het werk. Elk portret wordt gekenmerkt door al dan niet goed herkenbare, leesbare woorden die bijna allemaal verwijzen naar gedichten in de bundel.
Het geeft een andere kijk op de gedichten, deze visuele poëzie.
Zo verwijst het vijfde portret (we zien de dichters rug, haar jurk is voor de helft beschreven met tekst) naar het gedicht Blue notes, het tweede gedicht in de bundel, dat eindigt met de strofe

Ze zwaait nog eens bij vertrek.
Jij schuift aan het aftelraam.

(blzadzijde 8)

waarbij het beeld deze woorden nog eens subtiel benadrukt.

Het sterkst is de dichter als ze beschrijft hoe in relationele zin verhoudingen vergroeid zijn, zoals in de afdeling Lover’s block, in het titelgedicht

Ten minste houdbaar tot

Hoe vaak dringen we met slagwerk binnen
schuiven als drumstokken aan tafel
slaan het laatste vel aan flarden?

Ten minste houdbaar tot is een bundel die ons lang bijblijft. Mij wel.


Ten minste houdbaar tot, Jana Arns, Uitgeverij P, Leuven, 2022, ISBN 978-94-93138-95-7

(Wim van Til)

Wiggelied


Margriet Westervaarder is een beeldend kunstenaar, die in 1990 haar eerste dichtbundel lichaam van water in de zee publiceerde. Ze voegde zo bij het beeld ook het woord als uitdrukkingsvorm. Nu meer dan dertig jaar later verschijnt met wiggelied haar tweede bundel.

De wat duistere titel van haar bundel is zonder twijfel bedoeld door de dichteres als een verwijzing naar de inhoud. Wigge is het verouderde en in onbruik geraakte woord voor wig, het voorwerp dat gebruikt wordt om hout te splijten of iets vast te zetten. Dat pogen ook haar gedichten te doen. Ze willen de gedachten en gevoelens, die ze oproepen bij de lezer, splijten maar tezelfdertijd verankeren en zo een ontregelend gevoel achterlaten. Ze doet dat in een afgemeten taal met een staccato ritme.

Westervaarder gebruikt daarbij de klassieke bekende thema’s, zoals geboorte, afscheid, verlies, dood, man-vrouw relaties, erotiek, afstoting en conflict, als handvaten om door te dringen in het ‘wat daar achter’ ligt. In andere woorden de betekenis ervan splijten tot het binnenste zichtbaar kan worden: zacht gaat ze door het huis / zacht van verdriet : en langzaam kijken /.../doorzichtig porselein / en hoe het smaakte, zijn mond / maar niets dat niet breekt / niets is nog van zichzelf /.../alles ligt onder zwarte aarde (bladzijde 57).

De bundel bevat zeventig op zich staande gedichten zonder een zekere ordening of voortschrijdend patroon. Op zich is daar niets mis mee maar het gebrek daaraan wordt al lezend door de bundel langzaam duidelijk. Het wordt dolen door steeds maar hetzelfde met het gevaar vervelend te worden. Na een kwart van de bundel merk je hoe de dichteres steeds maar weer dezelfde formule blijft hanteren, gebruikmakend van de paradox en de tegenstelling, personificatie van voorwerpen, die je een actie laat ondernemen, herhalingen met context verschuivingen, neologismen, Bijbelse verwijzingen ook zoals: wierook en mirre / slacht het beste stuk vee (bladzijde 28) en geforceerd aandoende beelden zoals: je legt wilde salie / tussen mijn borsten (pagina 16).

Oordeelkundig gebruikt zijn het stuk voor stuk natuurlijk zeer krachtige stijlfiguren, die sterke poëzie kunnen opleveren, maar die als ze zo voorspelbaar en doorzichtig, steeds maar op dezelfde wijze worden gebruikt precies een tegenovergesteld effect teweeg brengen, en soms zelfs cliché worden: de maaltijd staat gereed / hoe botter het mes / hoe scherper (bladzijde 6) of hij nodigt camera’s / met vrienden uit (pagina 70).

Ook het gedicht op de achterkaft is daarvoor exemplarisch: Ik heb een lepel om brood te snijden / roest om een kachel te stoken / grint om een muur te bouwen / rode menie voor mijn lippen /.../ik heb carbonpapier / voor liefdesbrieven. Als lezer krijg je algauw dat frustrerende gevoel van ‘wat moet ik hiermee’.

Eigenlijk is één en ander jammer want het openingsgedicht is veelbelovend en creëert een spanningsboog voor wat gaat volgen: een groot zwaar blok / zwart bekleed met zwart / raak het aan / en het huilt. Helaas het wordt als maar meer van hetzelfde zelfs op het gênante af. Het wiggelied dat volgens de kafttekst angstaanjagend en hartstochtelijk zou moeten zijn en vooral aangrijpend mooi wordt naarmate je verder leest in de bundel een slaaplied.

Margriet Westervaarder heeft duidelijk poëtisch talent maar moet zelf kritischer worden om haar poëzie werkelijk te laten splijten.


Wiggelied, Margriet Westervaarder, In de Knipscheer, Haarlem, 2022, ISBN 978-94-93214 75-0

(Richard Foqué)


Studio Haiku - Een handleiding


Lotte Dodion (1987) is een Vlaamse dichter en performer. Haar debuutgedichtenbundel Kanonnenvlees verscheen in 2016 en werd maar liefst vijf keer herdrukt. Ze stond in de finale van het Belgische en het Nederlandse Kampioenschap ‘Poetry Slam’. Ze was directeur van het Vredescentrum van de Provincie en Stad Antwerpen. Daarnaast was ze ook artistiek en zakelijk coördinator van Vonk en Zonen, een literaire organisatie die experimenteert met vernieuwende poëzieprojecten. Het mag niet vreemd klinken dat ze ook graag met muzikanten samenwerkt.

Het boek is een lijvig boekwerk dat uitnodigt om met de, van oorsprong Japanse, dichtvorm actief aan de slag te gaan. Achterin zijn een kleine twintig pagina’s toegevoegd voor eigen werk en / of notities. Er wordt gebruikt gemaakt van de kleuren zwart, blauw en rood. De pagina’s worden verluchtigd met kleine, fijne tekeningen. Iets wat de haiku of haikoe in feite ook is. De traditionele opbouw van een haiku is : vijf lettergrepen, zeven lettergrepen, vijf lettergrepen. Het omslag refereert naar Japan ( rode zon / maan, bergen in het zwart, water in het blauw). De titel is afgedrukt in een etiket dat doet denken aan de etiketten op schoolboeken. Fraai en fris.

De auteur ontving voor het boek een werkbeurs van Literatuur Vlaanderen en de uitgave kwam mede tot stand met een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.

Het boek is opgebouwd als een trektocht door de bergen. Een lange klim vol verrassingen. Eerst heb je de inhoud, gevolgd door basiskamp verkenning, basiskamp verdieping, hoogtekamp vrijheid. Het is naast een prachtig overzicht ook, en vooral, een doe-boek waar je blij van wordt. Lotte Dodion geeft duidelijke schrijfopdrachten en prikkelt de lezer voortdurend om vooral aan de slag te gaan. Ze geeft voorbeelden die ze zelf geschreven heeft of gooit een lijntje naar grote haiku-dichters als Basho, Dakotsu en Shiki. Maar evengoed dichter bij huis: Gust Gils, Bart Mesotten.

De voorbeelden die ze zelf geeft zijn uiterst virtuoze pareltjes. Een paar voorbeelden, een willekeurige greep:


Ik broedde je uit
maar vergat je te voeren
Tamagotchi blues.

Deze haiku kan
sporen van noten dragen
voedingswaarde nul.

Wie zijn die vrouwen
die blauw bloeden zoals in
Always reclame?

Het vuile water
ruilen voor het vrije sop
azuurblauw drijven.

Ik zei het nog zo!
de telefoonstem echoot
de stem in mijn hoofd.

Het boek is een heerlijk doe-boek voor alle leeftijden. In het voorwoord schrijft Lotte zelf, ik citeer:

Welkom bij de haikuprutsclub!
Alle poëzie begint met prutsen.
Met uitproberen. Met spelen.
Precies dat gaan we doen.
….

Het is mijn diepste wens dat dit boek reist op de bodem van rugzakken en handtassen, slingert op nachtkastjes, uitgeleend wordt en nooit meer teruggegeven. Ik hoop dat het smerig wordt, beduimeld en tot uit elkaar vallens toe met je mee op pad mag.
…..

Moge dit boek een estafettestokje zijn dat mijn schrijfplezier aan jou doorgeeft. ….



Studio Haiku – een handleiding voor haiku-avonturiers, Lotte Dodion, Atlas Contact, Amsterdam, 2022, ISBN 978 90 254 7198 9

(Frans August Brocatus)

Letaal


Uitgeverij C. de Vries-Brouwers publiceerde vorig jaar een verzamelbundel van de Brugse dichter Johan Sonneville (1941-1995) onder de titel Letaal. Deze dichter slaagde er niet in tijdens zijn leven een eigen bundel te publiceren: pas in het 14de nummer van het tijdschrift Kruispunt (opgericht in 1959) werd hij als dichter gelanceerd. Maar nu is er eindelijk een dichtbundel, samengesteld en ingeleid door Andreas van Rompaey.

De cover, een witte kaft met een ontwerp van Renaat Ramon op de voorplat. Op de linkerflap een zwart-wit foto van Johan Sonneville als zaakvoerder van uitgeverij De Galge (later Sonneville) en de vermelding van Sonnevilles roman Netsky, die op de Antwerpse boekenbeurs van 1970 de debuutprijs kreeg. Op de rechterflap een foto van Andreas van Rompaey. Guy van Hoof schreef op de achterzijde van de bundel een korte beschouwing over het werk van Johan Sonneville. Twee huldegedichten zijn toegevoegd, Bruges la morte vivante van Willie Verhegghe en Gitan van Renaat Ramon. Achteraan voegt de samensteller aantekeningen toe en een lijst met bronvermeldingen.

Letaal is ingedeeld in twee delen: de Vroege gedichten (1957-1963) en de Latere gedichten (1971-1972, 1987-1994). De Vroege gedichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de vijftigers: rijm, metrum en strofen worden overboord gegooid. Weinig leestekens en hoofdletters, de lay out is speels. Deze gedichten geven blijk van jeugdigheid, maar reveleren ook uitzichtloosheid en indolentie:

Mijn hart is als een glimlach/ een roodgeverfde smile/ weerom onder het rood rood/ … smart is mijn leven/ door de jaren werd rood rood/ en ik was mij/ mijn wangen blozen/ mijn glimlach komt uit het hart/ slechts in ’t duister/ zoek ik een verfdoos/ voor het zonlicht/ maar ik glimlach

En:

Wat heb ik anders te doen/ dan te gaan/ langs het water tot aan de brug/ en terug te komen langs het water tot aan de brug/ naar de vlakte/ overspoeld met muziek/ van honderd stemmen/ en de handen weemoedig/ om je eigen schouders leggen

Verzen uit het gedicht Staar door me heen, zijn als een soort motto in Netsky opgenomen:

de hel is kleiner dan je denkt,/ langs vele wegen/ kom je de dromen tegen,/maar staar dan door me heen,/ik ken het oude niet/ het lied der dwaze maagden: de talisman/ doorboord.

De Latere gedichten verwijzen naar de werkelijkheid en gaan de kant op van het nieuw realisme. Het gedicht vrijdag 12 november is indrukwekkend. Het telt bijna zeven volle bladzijden en overloopt de berichtgeving van één dag uit de krant De Standaard. Deze oplijsting sorteert een ironisch en satirisch effect en reveleert de absolute ongerijmdheid en willekeur van veel menselijke activiteiten. Letaal betekent dodelijk, de dood tot gevolg hebbend. Johan Sonneville benam zich in juni 1995 van het leven. De titel blijkt letterlijk van toepassing te zijn geweest! Johan Sonneville worstelde met de tegenstelling tussen droom en realiteit, de absurditeit en het absolute. Toch schreef hij interessante gedichten. Met de bundel Letaal wordt hem een prominentere plaats toegekend in het naoorlogse literaire landschap van Vlaanderen.


Letaal, Johan Sonneville (samenstelling Andreas Van Rompaey), Uitgeverij De Vries-Brouwers, Antwerpen, 2022, ISBN 97890617431

(Nicole Van Overstraeten)

Francis De Preter: Still going strong


Van de nu 91-jarige maar onvermoeibare dichter-taalkundige en musicoloog Francis De Preter (1932) verschenen twee cahiers: Souvenirs en poésie en Musica Poetica. Het eerste cahier bevat franstalige gedichten over een rondreis in het Noorden van Frankrijk/Frans Vlaanderen, met haltes in Fauquemberges, Cap Gris Nez, St Bertin, Arras en Boulogne-sur-mer. Omzwervingen in de cultuur en geschiedenis van zo nabije gewesten. Een tweede cyclus met eveneens franstalige gedichten geeft enkele blijvende indrukken weer over de oorlogsperiode in zijn jeugdjaren, onder de titel La guerre comme à la guerre. Luister jongelieden: Bompa vertelt over den oorlog.
De derde cyclus van het eerste cahier met Nederlandstalige gedichten is getiteld Van straten, pleinen en plaatsen – een poëtisch verhaal uit mijn kindertijd (1932-1960). Hij werpt een weemoedige blik op de plaatsen waar De Preter gewoond en geleefd heeft en van straten, pleinen en plaatsen waar hij, voor de goede verstaander, leerde te schrijven tussen de lijnen.

Tolstraat

Hier stond destijds een tolhuis,
gevestigd in de vestingmuur…
honderd jaar geleden omgebouwd
tot herenhuis met wissel-bankkantoor.
In grootvaders trappenhuis
was verdwalen geen kunst;
in het karrenhuis idem!
Kleine tuin met sjoelbak en pissijn.
Je kon in zijn kantoor een jongen zien
die stempels in het kasboek drukt.
’s Nachts telde die de auto’s op de leien
met hun zoeklicht op de gevels.

Het tweede cahier omvat een poëtische wandeling doorheen het werk van Francis’ lievelingscomponisten: Alain, Bach, Bartok, Brückner, Butterworth, Buxtehude, Delius, Haydn, Hindemith, Janacek, Kabelac, Martinu, Miaskovsky, Pärt, Rautavaara, Ravel en Williams.
De Preter bezingt met literaire, soms religieus getinte, devotie de emoties die bij hem opwellen, bij het horen van de muziek van zijn geliefde componisten. Vaak zijn deze meesters minder bekende grootheden uit Oost-Europa, landen die de dichter veelvuldig bereisd heeft.

Naast zijn functies als journalist en taalcorrector bij een grote uitgeverij, gaf de dichter ook gedurende 20 jaar vrijwillig les in Franse conversatie in het Cursuscentrum van Heist-op-de-Berg. In de jaren zeventig van de voorbije eeuw was Francis De Preter eveneens, gedurende 17 jaar lid van de redactie van het literaire tijdschrift Deus ex Machina. Uit die periode herinner ik me het verhaal van de mij toen onbekende componist Frederic Delius. De Preter bezocht diens woonhuis in Grez-sur-Loing, beneden Parijs. De oude meester, zittend in een stoel, aan de boorden van de Loing, een deken over de knieën, gesloopt door syfilis. Onderwijl noteerde een amanuensis vlijtig de zo romantische muzikale invallen van de componist: On hearing the first cuckoo in spring.

Lenteserenade

        (Frederic Delius: On hearing the first cuckoo in spring)

Boogstreek na boogstreek
schildert met penselen
een fijnbesnaard rivierlandschap
met gonzende kleuren, op en neer.
Verzonken in de klankenzee,
vermomd als klarinet,
herhaalt de koekoek
in eindeloos herhaalde echo’s
zijn hartverwarmende roep.
Grez-sur-Loing!
Ik hoor u uit de verte,
vereeuwigd in de lokzang
van uw Deliaans paradijs.

Onder de gedichten die de muziek bezingen vermeld ik graag ook The lark ascending van Ralph Vaughan Williams, het enig mooie stuk over het klimmen van de leeuwerik in het zwerk : de leeuwerik bestijgt de trappen van ’t heelal / op hoge wijs --- / ik spring mét hem, ik val, / waar ligt het paradijs.
Reizen, muziek beluisteren en gedichten schrijven. En tussendoor een lekker wijntje brouwen. Francis’ leven en poëzie zijn één lofzang aan de schoonheid en intense natuurbeleving, met alle zintuigen waarover een mens beschikt. En dat zijn er gelukkig vele.


Souvenirs en poésie / Musica Poetica, Francis De Preter, eigen beheer, Heist-op-den-Berg, 2023

(Marc Bruynseraede)

Goochelen met ruitenwissersproeistof


In september 2022 werd de bundel Ruitenwissersproeistof voorgesteld in De Studio te Antwerpen. Auteur is Jef Staes, een van drie leden van het dichtende Staes-broederschap. Broers Pieter en Filip deelden op die doopplechtigheid het podium met hem. Ze krijgen trouwens een kleine ode toegedicht in het slotgedicht van de bundel:

ik heb er twee, ze zijn mooi
ik maak plannen met de ene
stort woorden vol woede uit over de andere

soms is de ene de andere

soms ben ik alle drie broers samen
kijkend naar sterren
even ver weg van elkaar
brandend rond een kampvuur

soms wil ik er een zuster bij

één om alles wat wij bespreken
uit te leggen aan elkaar

soms zit ik daar met ons vieren.

Ruitenwissersproeistof verscheen bij Fluxenberg, een Gentse uitgeverij voor poëzie en andere fenomenen. Erg fraai vormgegeven door Jirka De Preter en met een intrigerend werk van Tom Liekens op de cover: “Barbizon” (collage woodcut and monotype on canvas).

Enige gezonde relativering is de dichter blijkbaar niet vreemd. Eén van de vier citaten vooraf luidt: All I’ve got to say has already been said, uit de song People’s Faces van Kae Tempest, de Zuid-Londense rapper die ook poëzie en theaterteksten schrijft. Ook de slotregels van het gedicht porno liegen er niet om: wat een mooie dag trouwens/ wou dat ik er iets zinnigs over kon schrijven. Dat Staes beroep doet op onze verbeelding bewijst dan weer het citaat van de Franse surrealist André Breton: L'homme qui ne peut pas visualiser un cheval galopant sur une tomate est un idiot

In het dagelijks leven programmator bij de Antwerpse cultuurtempel Arenberg, stuurt hij 47 gedichten opgedeeld in 6 cycli (luider, persoon lijk, van kwaad naar zij, ingekapseld, ’s nachts zijn muizen olifanten en onder het behang) de wereld in. Weltschmerz wordt hier met sturm-und-drang beschreven, wat wel eens aan Charles Bukowski doet denken en door zijn stevige ritmiek vraagt om live gehoord te worden. Ogenschijnlijk vrije verzen waar evenwel geregeld het rijm in opduikt. Van housesitting tot een ode aan poesjes (Pussytown), zoon en dochter, moeders, een vriend: Dirk/ mijn brein vindt zijn geur niet meer// snoven samen de tropen op/ in de namiddagregen// ruik geen van onze drie woestijnen meer/ ik mis dat/ ik mis Dirk.
De titel van de bundel duikt op in het gedicht “dode hoek”: wind waait binnen, weiger elk raam te sluiten/ of zonnebril af te geven/ hoor muziek, wis alles weg met een klik/ ruitenwissersproeistof.
In het gedicht out, dat begint met ruik je mij als oude man, is de laatste regel wil je alsjeblieft later mijn gedichten eenmaal lezen? Laat ons niet op wachten tot de dichter down and out is (of tot wij dat zijn) en toeslaan, want Ruitenwissersproeistof is een verrassende, eigenzinnige bundel. Intussen wensen we dichter Jef Staes een goede vaart toe: ik neem meer vliegtuigen,/ om een horizontaal overzicht te hebben.

Ruitenwissersproeistof, Jef Staes, Uitgeverij Fluxenberg, Gent, juli 2022, ISBN 978 94 64519 13 6

(Roger Nupie)


Rustig vergeten hoe wij heten


Oerhert
is Astrid Haerens poëtisch debuut. Eerder debuteerde ze literair met de roman Stadspanters. ‘Belichaamd schrijven’ zo omschreef Astrid Haerens in een interview haar eigen werkwijze of betrachting. Het resulteert in een tegenstribbelende schriftuur waarvan een sterk feministisch appel uitgaat, zonder dat het militante poëzie wordt. Oerhert is een uitstekende, zij het niet vanzelfsprekende, in vijf delen opgebouwde bundel. Ik geef er hier een synthetiserend beeld van.

We hebben te maken met een poëzie vol woordverve. Je hebt echt wel veel werkwoorden nodig bij de lectuur van deze gedichten. Ze draaien, ze wentelen. Ze schreeuwen, ze fluisteren. Ze zijn boos, ze zijn broos. Ze staan kwetsbaar op huidroze papier afgedrukt.

De toon is bezwerend en houdt een zoektocht naar een ‘andere’ taal in. Een taal die niet langer ‘woordeloos’ blijft. De dichter wil zich niet langer verschuilen achter de opgelegde ‘taal van anderen’. Maar ze beseft evenzeer: ‘de taal alleen biedt geen bestaan’. Er is een lichaam nodig om te bestaan. Oerhert probeert een restitutie van een oorspronkelijk lichaam te zijn. De dichter onderneemt een bitse poging om het lichaam dat al te zeer naar maatschappelijke normen werd gedrild, om haar fysieke onbevangenheid (waarvoor het oerhert de metafoor is?) terug te winnen. Een lichaam dat niet langer tot leugen dwingt.

Dit is een poëzie die het recht op anders-zijn claimt, de waarheid van het anders-zijn: in je halfslaap droom je over een oerhert met transparante tong/die je likkend een gladde waarheid schenkt. De weg naar die gladde waarheid wordt in deze bundel talig geritualiseerd. We kunnen het lezen als een in verschillende etappes verlopende rite de passage. De openingscyclus Opkomst is daar een heftige illustratie van. Ik onderken er een grote, bijna sjamanistisch klinkende oraliteit in. De persoonlijke recuperatie houdt een verwerking, een uitdrijving, een ‘wegsnijden’ van het verleden in: het was een school waar we slavinnen waren/wat het betekent om af te hangen/van de blik van de ander. Het streven naar zelfbevrijding kan enkel radicaal: alleen door vernietiging kan men zichzelf redden.

Uiteindelijk komt dit proces neer op de uitbouw van een eigen territorium (een hut, een kamer). Thematiek die over de hele bundel verspreid wordt. Er wordt constant gezinspeeld op de tegenstelling tussen elementen van het (verloederde) grootstedelijke en het zuivere landelijke en/of dierlijke. Met dat laatste wordt naar het aardse verlangd: laat ons terug gras worden terug steen/terug kluiten op een aardappelveld. Daarbij aansluitend brengt Haerens sporadisch de klimaatproblematiek ter sprake: het buurmeisje vraagt hoeveel kost het klimaat/jullie voortbestaan. Het is een zeer gelaagde, gedurfde bundel die evenzeer ontroerend kan zijn. Het motief van de ‘adem’ – de ‘ademhaling’ ligt subtiel in vele gedichten aanwezig. Want is een lichaam in essentie: een ademruimte, een binnenruimte waarin adem zich vrijuit kan voortbewegen: enkel in deze hut/zijn we veilig, verwijderd/van stalking besmetting bevruchting//hier kunnen we klapwieken, rustig bloeden/vergeten hoe we heten.

Bevruchting wordt overigens problematisch voorgesteld: je bekken waarin niemand zich verschuilen kan - de deuren klapperen in het grote huis terwijl wij bespreken:/houden we een kind houden we geen kind. In een prangende reeks prozagedichten, een hoogtepunt in deze bundel, brieven aan mijn onbestaand kind wordt alles op scherp gesteld. Haerens zal nog van zich laten horen.


Oerhert, Astrid Haerens, Atlas/Contact, Amsterdam, 2022 ISBN 9789025471545

(Alain Delmotte)

Naakt en bewogen


Gert de Jager (º 1957, Raamsdonksveer) studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap in Utrecht. Hij werkte geruime tijd in het onderwijs, tevens schreef hij een aantal artikelen over schrijvers / literatuur. In 2009 debuteerde hij met de gedichtenbundel Sterk zeil, die een jaar later genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs. Daarna verschenen er nog vijf bundels: Een ernstig gezicht, 2015; Dieren op schaal, 2019; Schitterende, labiele knooppunten, 2019; Het grote roeren, 2020 en Naakt en bewogen, 2022. Tevens verscheen in 2021 Abakadabra, over Boerentijger van Tonnus Oosterhof en in 2022 Yo! De doodsgedichten van 36 zenmonniken. De meeste van zijn publicaties verschijnen bij Gaia Chapbooks. Een chapbook is een boek van minder dan honderd pagina’s. Gaia geeft literaire en literair-kritische chapbooks uit. Ongevraagde manuscripten worden niet in behandeling genomen. Naakt en bewogen is deel 18 in de reeks.

Het kaftontwerp is sober en strak. Een kiltpatroon in de kleuren gebroken wit, blauwgrijs, goudbrons. Tussen de titel en de naam van de schrijver is er slechts een kleine spatie. Titel en naam zijn in hetzelfde lettertype. Het versterkt de eenheid tussen maker en werk.

De bundel bestaat uit de cycli Naakt en bewogen met zeventien gedichten en Zijn houten vingers, die zevenentwintig gedichten bevat. Alle gedichten hebben titels. Soms geven die een duidelijke richting aan, in andere gevallen zijn ze vaag en komt er duidelijkheid als je het gedicht gelezen hebt.

De dichter valt met de deur in huis en zet diezelfde deur wagenwijd open naar wat er verder in de bundel te verwachten is:

….

En jij, naakt en bewogen,
naakt en bewegend,
ziet wat er is in wat zich even laat zien,
de onbewogen principes en de verduistering,
de vlindervleugel en het rotsblok,
in je geklede jas lopen en lopend
onder je rotsblok, onder je melkweg:
de steen in de palm van je hand,
minieme steen in de palm van je hand.

De toon is gezet. De Jager vertelt, neemt je mee op een reis. Hij doet dat bezwerend, filosoferend, mediterend. Hij verdiept en dwingt je stil te staan. Hij zet je aan het denken en tegelijkertijd aan het voelen. Repeterende mantra’s, zeebewegingen waarin je plots golven, golfslag opmerkt. De natuur is alomtegenwoordig. De dichter zet al je zintuigen open en op scherp op een wijdende manier. Hij schrijft zoals je muziek maakt. Hij is uiterst bedachtzaam en weloverwogen.

In het gedicht Zijn houten vingers schept hij een ultieme verstilling. Kenmerk van deze bundel:

De bleke man in zijn omgeving
speelt met houten vingers op zijn gitaar
en de klankkast klinkt
en de bomen ruisen
en de kaketoes vliegen
en de wateren strimen
en de bleke man speelt
de dingen vol
de dingen leeg
de kaketoes stromen
de bomen ruisen
de klankkast klinkt
hij neuriet erbij.

En plots toont hij ook de kracht van het minieme, alleszeggende:

Langzame wijding

De stilte van het land achter het duin,
de stilte laat los,
de stilte laat niet los.


Naakt en bewogen, Gert de Jager, Gaia Chapbooks, Leeuwarden, 2022, ISBN 978-1471744662

(Frans August Brocatus)

Neus tegen het glas


Edwin de Groot is een Friese dichter, die hoofdzakelijk in het Fries schrijft. Met Neus tegen het glas levert hij een tweede bundel af in het Nederlands. Zijn debuutbundel Zelfs een Tibetaan belandt uiteindelijk in zee verscheen in 2018 en werd parallel uitgegeven in het Fries. De Groot hanteert de twee talen met grote kunde zonder een directe voorkeur te laten doorschemeren. Hij laat ze ieder in hun eigenheid en laat aan de lezer het oordeel over. De Groot treedt zo in de voetsporen van die andere grote Friese dichter, de helaas te vroeg gestorven blinde Tsjêbbe Hettinga.
Neus tegen het glas is na het openingsgedicht Aanraken opgedeeld in 7 cycli met een totaal van 65 gedichten. Het waarom van die indeling en de titels van de respectieve cycli is niet altijd duidelijk. Maar het geeft de lezer wel houvast bij de lezing.
De thematiek van de gedichten is des te meer indringend en bijzonder actueel. De Groot put uit het dagelijkse leven en plaatst het in diverse contexten: de natuur, het platteland en de stad, het ongrijpbare van het leven in al zijn vormen. Hij doet dat schijnbaar ongedwongen, schakelt moeiteloos van het ene in het andere. Steeds is daarbij een vleugje ironie en relativering aanwezig soms zelfs neigend naar een licht sarcasme, waarbij hij het politieke en culturele aspect niet schuwt. als de spreeuwen, vinken en kepen hier in vluchten vertrekken / begint de oktoberochtend te ronken en te snorren // gaan in het oosten de Japanners naar bed, 13 uur gewerkt plus / nog het dwingend voorgeschreven sakezuipen met de baas // als zij onrustig slapen; gaan bij ons de zwaluwen kloek op pad / zoeken buizerd werktuigelijk de lichtheid van thermiek (pagina 44), of op bladzijde 17 het gedicht de oeigoer en de rode planeet: elk tijdperk heeft wel een volk waar het van af wil / de wijze waarop en hoe deze dan te benoemen / moet wel even goed uitgedokterd worden, woorden // dienen met uiterste zorg gekozen / zodat ze niet hol klinken en God verhoede / aanleiding geven tot misverstand twist en gedoe.

De Groot hanteert een taal zonder franje: geen moeilijke woorden maar toch niet wars van neologismen. Door de wijze waarbij hij die woorden rangschikt en in superpositie plaatst ontstaat een bijzonder indringende zegging: grammaticaal ontregelend samen met een meer dan bijzondere beeldrijkheid dringt deze poëzie direct naar het hart van de lezer. Het regelmatig veranderende ritme van een staccato naar een dan weer meanderend vers binnen hetzelfde gedicht vergroot nog dit effect. Het brengt spanning en dan weer ontspanning.

op paardenbloemen schiet melk geen wortel / de boer schrobt het groene vel / met harde borstels / en dode zeep // de jager kloek en ijverig knijpt de ogen toe / stekelsteker met schietkruid luid // het veld weer schoon en vlees / zal er groeien // de boer gaat dood, de jager net zo / en het koninkrijk verandert en het koninkrijk verandert niet. (pagina 30)

Met deze bundel etaleert de Groot zijn groot dichterschap ook in het Nederlands. Vorm en inhoud zijn moeiteloos in evenwicht gehouden. De Nederlandse recensent Ton van ’t Hof noemde het ‘ijzig mooie verzen’ en dat is een erg rake omschrijving.


Neus tegen het glas, Edwin de Groot, In de Knipscheer, Haarlem, 2022, ISBN 978-94-9321473-6

(Richard Foqué)

Nagelaten gedichten


Koenraad Goudeseune (1965-2020) was een Vlaamse dichter, romanschrijver en auteur van brieven. Hij genoot ook faam als recensent. Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een mengeling van bijtende ironie en messcherp sarcasme. In zijn brieven, verhalen en recensies zet hij zich af tegen de bekrompen ons-kent-ons-mentaliteit in het literaire landschap.
In 1989 verliet hij de, volgens hem banale en kleinburgerlijke, Westhoek en verhuisde hij naar Gent. Hij werd de man van twaalf stielen en dertien ongelukken. Achtereenvolgens verdiende hij zijn brood als recensent, kelner, chauffeur, nachtwaker, medewerker bij het Gentse Kunstencentrum Vooruit enz. Zijn ervaringen tijdens deze tijdelijke baantjes kwamen altijd op de een of andere manier in zijn werk terecht.
Goudeseune debuteerde met het gedicht Populieren in Dietsche Warande & Belfort. Tussen 1987 en 2020 verschenen negen gedichtenbundels en zeven prozawerken (vier brievenromans, drie verhalenbundels) van zijn hand bij verschillende uitgeverijen.

In het najaar van 2020 werd bij hem vergevorderde kanker vastgesteld. Na een initiële behandeling werd hij in november 2020 uit het ziekenhuis ontslagen. Kort daarna maakt hij op zijn Facebookpagina bekend dat hij nog voor het einde van het jaar voor euthanasie zou kiezen. Hij overleed in Gent op 9 december 2020.

Schrijven kwam bij hem hoe dan ook altijd op de eerste plaats. Nagenoeg al zijn boeken zijn autobiografisch of hebben op zijn minst een hoofdfiguur die verdacht veel op de schrijver lijkt, zowel in het proza als in de gedichten. De ik-figuur is meestal een nukkige dwarsligger, een onhandige verliezer of een onbegrepen buitenstaander, maar tegelijk ook een romanticus pur sang, die zijn grootse idealen gefnuikt ziet. Miskenning en mislukking zijn twee van de grote thema’s in zijn werk.

Publiceren in literaire tijdschriften deed hij alleen in het begin van zijn literaire carrière. De meeste tijdschriften vonden Goudeseune te elitair, of zoals hij in een interview liet optekenen:

Negentig procent, en als het dik tegenzit negenennegentig procent van de gedichten die in literaire tijdschriften verschijnen begrijp ik eerlijk gezegd niet. Er is in mij geen verlangen daar tussen te gaan staan.

Zijn houding ten aanzien van poëzie kan worden gevat in twee citaten: Poëzie, die schrijf ik niet, die krijg ik. En: Ik associeer sonnetten altijd met de Pruikentijd en ook een beetje met kroketten.

Herman de Coninck noemde hij zijn poëtische leermeester. Voor proza waren dat Hugo Claus en Jeroen Brouwers.

Nagelaten gedichten bevat een keuze van vijftig uit honderd nagelaten sonnetten, aangevuld met 21 sonnetten met de titel Laatste woorden, die hij in het licht van de naderende dood schreef. De bundel werd ingeleid door Benno Barnard en Rob Schouten.

Erkenning

Sinds een tijd worden de gordijnen niet meer geopend.
Ik hoef niet meer te weten wat er buiten is. Ik kan er toch
geen deel aan hebben. Ik luister de ganse dag naar de radio
en schrijf verbeten aan mijn laatste verzen. Dit was ik,

dit is van wat mij mijn hele leven bezig hield de finale.
……


Nagelaten gedichten, Koenraad Goudeseune, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2022, ISBN 978 90 254 7199 6

(Frans August Brocatus)


Aan de waterlijn


Tine Hertmans, auteur van poëzie, kinderboeken en korte verhalen, werd geboren in Gent in 1947 en woont in Destelbergen, een gemeente in Oost-Vlaanderen ten oosten van de stad Gent. Zij was van 2009 tot 2011 dorpsdichter van Destelbergen. Aan de waterlijn is Tine Hertmans’ zesde bundel. Deze editie werd gerealiseerd door uitgeverij Inkt in 2022.

De cover, met op het voorplat een foto in sepia van een waterplas omringd door bomen, is een ontwerp van grafisch kunstenaar Tony De Bruyker. Op de foto een vrouwelijk personage, ruggelings gezeten langs de oever van het meer, naast een ranke boomstam waar zij net niet tegenaan leunt. De dame vindt blijkbaar verpozing aan het water, midden in de natuur.

Het thema ‘water’ speelt een belangrijke rol in de gedichten van Tine Hertmans. Ten zuiden van Destelbergen ligt trouwens de dichtgeslibde bedding van de Zeeschelde. In deze uitgeveende arm van de Schelde ontstond in de loop der eeuwen een geheel van bloemrijke, vochtige gras- en hooilanden, omgeven door wilgen- en elzenstruiken. Parallelle slootjes, gevoed door kwelwater, staan in verbinding met grote turfputten. De getijdenrivier die de Schelde hier nog is en twee meren bepalen verder het landschap in de Damvallei, een beschermd natuurgebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare. Tine Hertmans’ liefde voor de natuur weerklinkt in haar gedichten. Zij schetst verrukkelijke natuurtaferelen, met waterpartijen en bijhorende fauna en flora:

over de vijver hangt/ een indigo waas/ en zon weerspiegelt/ in het donkere water/ waarin eenden en koeten/ duikvluchten uitvoeren/ voor een gevederd en/ gevleugeld publiek,/ voor vinken en libellen/ die boven rimpeling/ van water met souplesse/ menuetten dansen (vijver in het park)

Dikwijls vloeien haar gedichten weg in nostalgische en bijna magische beelden en/of melancholische gedachten. De dichteres slaagt er in de vergankelijkheid van de natuur te linken aan haar gemoed, waarbij zij mediteert over de voorbij vliedende tijd en ook de droevige ervaringen die haar getormenteerde ziel raken onder woorden brengt:

ik hoon met de dood, nog zo/ ver weg nog zoveel mooie/ tijden voor de boeg…/ maar plots lijkt alles weggevaren/ daar op die bootjes op/ de smalle stroom of is/ het maar een malafide droom? (aan de ijzer)

Tine Hertmans schrijft over dieren en bloemen; wolven, zomaar een hond, verstoteling (over een stervende zwerfpoes), lelietje der dalen - maar ze is ook een activiste. Dagelijks tekent ze talloze petities voor het welzijn van mens, dier en milieu. Deze thema’s inspireren haar tot poëtische en/of geëngageerde mijmeringen. Empathische verzen over een drugsverslaafde jongeman, wiens vrienden coke en speed en meer ‘noemen’, stranden bijvoorbeeld in het gedicht requiem voor een junk:

het zal je kind maar wezen… / hij werd al vroeg gepest op school/ want hij was eerder zwart/ van haar en huid/… de eenzaamheid woog zwaar/ maar daar waren de oude/ vrienden… vanuit de apotheek, vermengd met/ coke en speed en meer/ werden ze zijn moordenaars…

De poëzie van Tine Hertmans vloeit als een trage, kabbelende rivier. Zij schrijft eenvoudige, gevoelige verzen met woorden die de lezer tot in het hart beroeren.


Aan de waterlijn, Tine Hertmans, Uitgeverij Inkt, 9300 Aalst, 2022, ISBN 0789083274508

(Nicole Van Overstraeten)

De schaduw van Morandi


Giorgio Morandi is vooral bekend als schilder van stillevens. In een subtiele stijl met een beperkt kleurenpalet schildert hij kruiken, vazen en flessen. Steeds opnieuw dezelfde voorwerpen, telkens anders gerangschikt, beschouwend en peilend, steeds hetzelfde maar anders. Met zijn nieuwste bundel plaatst Antoon Van den Braembussche zich in Morandi’s voetsporen niet zozeer inhoudelijk maar transcenderend. Meer nog dan in zijn vorige bundels zijn de gedichten zelf stillevens geworden, geschilderd met taal. Van den Braembussche gaat uiterst spaarzaam om met deze taal, kiest elk woord zeer zorgvuldig om het dan heel precies te plaatsen in het vers. Zoals Morandi in zijn stillevens tracht om de kleur te laten verdwijnen in het beeld, zo tracht de dichter het vers te laten verdwijnen in het absolute wit van het papier.

De gedichten zijn thematisch gerangschikt in 5 cycli: Pandemie, een serie coronagedichten, Beeldgedichten, geïnspireerd door uitgekozen schilderijen, Moments de grâce, gedichten aan de geliefde, die doorlopen in de cyclus Paradoxen, om af te sluiten met een ode aan Paul Celan en diens verwerking van de holocaust. Maar in tegenstelling tot die van Celan is Van den Braembussche’s poëzie niet hermetisch. Eigenlijk zeer toegankelijk en toch geschreven op de rand van het zwijgen: Want wie ooit eenzaam was / verglijdt snel in ongenaakbaar zwijgen.

Het is de fundamentele paradox van deze bundel. De thematische bijna rationele opdeling in cycli verwijst naar de zichtbare en te begrijpen bovenwereld. Maar het zijn slechts handvaten om af te dalen naar die onzichtbare en ongrijpbare onderwereld van gevoelens, gemoedstoestanden, die elke mens bewust en onbewust ervaart. Zoals in het gedicht opgedragen aan de schilder Jef Verheyen: Het bewustzijn van de dingen / is er slechts tussen / licht en donker,...

De dichter is daarbij ontegensprekelijk beïnvloed door de Boeddhistische leer, die inzicht wil krijgen in het menselijk lijden en hoe daar mee om te gaan. Zo bijvoorbeeld in de coronacyclus. Corona./ Utopia./ De lucht zuivert zich /in de slagaders van de stad.

De gedichten worden bijna meditaties die leiden naar het pad van innerlijke verlichting: Sterf voor je sterft,/ zegt de mysticus. Het krijg de bovenhand in de subcyclus Liefde in tijden van Corona. Het zijn van de tederste liefdesgedichten, die je kan lezen: Ik leg mijn hand / op de stilte / van je lichaam./ Ik kus het herfstlicht/ op je schouder./ In jou zal ik sterven / en nooit sterven. Steeds komt dat woord ‘stilte’ terug. Alsof de dichter erdoor bezeten is en de stilte voor altijd wil vastleggen in woorden en verzen.

Het is precies dat zoeken naar de stilte dat Van den Braembussche’s poëzie ook dat sterk meditatief karakter geeft. In zijn beeldgedichten is de aanschouwing van het kunstwerk de aanleiding om door te dringen naar wat achter dat kunstwerk ligt. Wat het teweegbrengt. Zo wordt voor de dichter ‘aanschouwing’ ‘beschouwing’, reflectie naar zichzelf. Als je stil bent / dan kan je de hartslag / van de dingen horen.

Deze bundel is een zeldzame verademing in een wereld eerst geteisterd door de coronapandemie, dan geconfronteerd met een oorlog aan onze grenzen. Een wereld gedomineerd door algoritmes, waar persoonlijk contact langzaam aan het verdwijnen is. Waar poëzie debet wordt aan de waan van de dag, die bestaat uit hypes, die meteen opbranden en enkel slam-lawaai wordt. Daarom verdient deze bundel en zijn dichter de grootste waardering om tegen deze stroom in te roeien. Het is een bundel, die we kunnen lezen en herlezen, gezeten op een bank in breekbaar licht, in de schaduw van Morandi: Tot jezelf geheel en al verdwijnt./ Langzaam in het ijle.


De schaduw van Morandi, Antoon Van den Braembussche, Uitgeverij P, Leuven, 2022, ISBN 978-94-93138-88-9

(Richard Foqué)

De nacht is nooit af


Van Frans August Brocatus verschenen zeven dichtbundels, een verhalenbundel (Gevonden Voorwerpen) en een roman (Luna). Gedichten van hem zijn te vinden in allerlei bloemlezingen. Hij was zeer actief op allerlei podia. In steen gekapte dichtregels van hem liggen verspreid op ‘Poosplaatsen’ in de Brabantse regio. Onlangs verscheen zijn roman De nacht is nooit af.

Dat de hoofdpersoon in deze filmische roman Gust heet, terwijl de schrijver zich als Frans August Brocatus presenteert, is natuurlijk geen toeval. Gust is een vertaler van bijsluiters, die literaire ambities koestert. Andere hoofdpersonen zijn partner Jarry, lampenontwerpster, en galeriehoudster Silvia, die ze ontmoet bij een loopclub en met wie ze traint voor de halve marathon. Bijrollen zijn weggelegd voor Karl, vastgoedmakelaar, partner van Silvia, en Baptist, handelaar in tweedehands boeken, een oudere maat van Gust.

Locaties zijn Breda, Antwerpen, Lago di Garda in Italië en Praia da Oura in Portugal. Als Jarry plotseling komt te overlijden gaat Gust zich in diepe rouw te buiten aan alcohol. Hij zoekt steun bij Baptist. Diens kroegenvriendschap blijkt niet voldoende om hem uit het dal te halen. Hij heeft een ontmoeting met Silvia die hem opbeurt. Ze zien elkaar vaker en er ontstaat een vertrouwelijkheid die steeds meer een erotische lading krijgt. Het valt Gust op dat Silvia in diverse opzichten op Jarry lijkt.

De hoofdstukken worden ingeleid door korte inhoudsbeschrijvingen, die doen denken aan samenvattingen bij afleveringen van een TV-serie op Netflix. Boven de verschillende scènes zien we icoontjes van een filmklapper. De filmische opzet wordt verder ondersteund met songtitels die een soundtrack vormen, van Leonard Cohen, Bryan Ferry, Jacques Brel, Michael Hutchence en Ray Charles. De tekst van One Night With You van Elvis begeleidt zelfs een heel gelijknamig hoofdstuk. De schrijver besteedt veel aandacht aan visuele elementen van zijn personages. Bijvoorbeeld: ‘Een stijlvolle dame, vijftig plus, in een zalmkleurig mantelpakje, leverkleurige laptoptas in haar hand, gevolgd door een lange, blonde sportief geklede man betrad de gelagzaal.’

De roman blijft consequent binnen de vorm van een scenario op momenten waar Gust zijn verdriet ondergaat. We vinden geen rechtstreekse beschrijving van emoties, maar suggestieve fantasieën en droombeelden. Het zijn passages die in contrast staan met de reportageachtige taal waarin de ontwikkeling van de gebeurtenissen wordt beschreven.

Op de vloer ligt een vlek. Hij strekt zijn hand uit. De vlek beweegt, vervormt. Er groeit een bloem. Zeven bladeren vouwen op. Weer bukt hij zich en is er Jarry die hem gebiedt stil te staan. Hij begrijpt het niet. De bloembladeren vouwen dicht en de bloem verdwijnt. Hij herkent de mond van Jarry. Haar lippen gaan open en dicht maar er komt geen geluid uit. Hij schreeuwt haar naam, de echo herhaalt hem. (….) De lippen op de vloer tuiten zich, vormen een kus.’
Hij grijpt naar zijn wang en ziet daarna zijn vingers rood kleuren. Het is geen bloed maar lippenstift. Van Jarry, haar kleur, haar enige kleur.


Frans August Brocatus schreef een roman die de lezer meteen in de handelingen meesleept en de aandacht en nieuwsgierigheid van begin tot eind gevangen houdt.


De nacht is nooit af, Frans August Brocatus, Amblicius, Breda/Kalmthout, 2022, ISBN 978-94-93275

(Will van Broekhoven)

Hoe alles blijft in de verdwijning


Zo’n vijfenvijftig jaar geleden begon de poëtische carrière van Koen Stassijns met de publicatie (in eigen beheer) van Het Achterland, in 1972 gevolgd door Stilte (eveneens in eigen beheer). Vanaf 1984 verschijnt zijn werk bij gevestigde uitgeverijen zoals Lannoo en Atlas. Rond de eeuwwisseling stokt de publicatie‘stroom’, er treedt een stilte op van bijna twintig jaar. In 2019 verschijnt Hemelingen (uitgeverij Atlas) waarin Koen Stassijns zich nog meer dan in zijn vroegere werk, blootgeeft.
Aanleidingen in zijn persoonlijke leven vormen het uitgangspunt in deze bundel: vervreemding van zijn omgeving, zowel in personen als in stenen (de dichter moet zijn huis verlaten) vormen de kern van de bundel. Met Hemelingen start Stassijns als het ware een nieuw leven.

Dat nieuwe leven krijgt nu een vervolg met de publicatie van Het huis waar alles verdwijnt dat begint met een afdeling Nieuwe Hemelingen. Daarmee maakt de dichter duidelijk dat deze bundel aan de vorige gekoppeld is. De afdeling eindigt met het gedicht Mijn hemelingen waarin de dichter opsomt wat hij verloren heeft in de loop van tijd. Het gedicht eindigt veelzeggend met twee strofen die ik in hun geheel citeer:

Nooit heb ik afscheid van ze genomen soms
hoor ik ze somber zingen op hun hemeltocht,
soms klagen ze dat het niet te dragen is,
het kruis dat ik op hun schouders heb gelegd.
Nooit zie ik ze terug, de dood kromt zijn rug.

Hij gromt de hartstocht weg uit mijn herinnering.
Wat heb ik te verliezen? Een lichaam, een vriend,
een vrouw die me bedroog, een God die me blind
misbruikte toen ik een onooglijke jongen was?
Of een leven dat zijn zin in het vergeten vindt.
(blz. 29)

In die laatste zin maakt de dichter zijn leven tot een boek, een bundel waarin alles (en dat is zijn persoonlijke geschiedenis) verdwijnt. Poëzie is zijn enige houvast.
Het is dan ook typerend dat de tweede cyclus, de titelcyclus, begint met de zin

Ik woon in een huis waarin vele dingen
verdwijnen
(blz. 33)

Maar wat verdwijnt levert geen bevrijding op. Er blijven herinneringen verschijnen die hun plaats opeisen, zelfs als de dichter een nieuw huis tekent:

Ik tekende een huis. Dat lukte nog net,
een simpele deur, een vierkant raam
met een kruis erin – o de metaforen
die me zijn ingebrand en waarvan ik
nooit herstel, die dwaalpaden naar de hel.
(blz. 38)

Het zijn geen lieflijke beelden die de dichter oproept in zijn gedichten, er heerst duisternis door donkere wolken, er zijn verlaten ruimtes die in dromen opduiken, er zijn geliefden voor wie hij een nieuw huis wil bouwen, maar steeds achtervolgt hem zijn verleden, herinneringen aan zijn moeder die zijn ziel vergiftigde, aan zijn jongenskamer die de ergste kamer wordt genoemd. Maar de taal waarin dit beschreven wordt, is van een ongekende schoonheid. Koen Stassijns beheerst zijn vak, hij doopt zijn pen in heldere metaforen, in binnenrijm en in betekenisvolle woorden.
Dat maakt deze bundel tot een hoogtepunt in zijn oeuvre en een van de betere van dit publicatiejaar. Prachtwerk!

Het huis waar alles verdwijnt, Koen Stassijns, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, 2022, ISBN 9789025463328

(Wim van Til)