Kronkeldarmen, kruinkwabben en pleuraholtes

Mark van Tongele (1956) doet in zijn poëzie ontdekkingen. Zo bedient hij zich op eigen wijze van de enumeratie, de opsomming. Hij zet woorden naast elkaar, zonder komma ertussen. Letterlijk een zin-loos verband.
De combinaties (ongewone woorden en woordgroepen, vreemde samenstellingen) sorteren dan een effect. Poëtisch, prikkelend, humoristisch soms. Verder fabriekt Van Tongele adjectieven en werkwoorden. Ze beogen kennelijk iets literairs.
Uw recensent waarschuwt nog één keer: voor vondsten en ontdekkingen geldt melk het niet uit!
Helaas gebeurt dit in Van Tongeles nieuwste dichtbundel De loeiende tier wel. Tot vervelens toe. Het gevolg is dat ‘onbesmette’ en goede gedichten die we hier en daar in de bundel aantreffen als het ware weggedrukt worden. Irritatie overheerst bij het lezen van deze ‘spectaculaire poëzie’ (de ronkende flaptekst laat er geen misverstand over bestaan).

CORPUSKRAKEPITTEN
Peesdraden spaakbeen naamloze ader
dwalende zenuw kronkeldarm kruinkwab
lederhuid grensstreng traangroeve galgang
wormvormig aanhangsel hardhersenvlies
achterwortels omwalde papillen azijnnapje
valse stemband strottenhoofd harde oog-
rok pleuraholte pijnappelklier zeefplaat
zaagspier schaamvoeg aambeeld tandvlees.

Van die dingen… en dan steeds, steeds weer.
Wat betekent loeiende tier eigenlijk? ‘Tier’ vinden we terug in ‘getier’ en dat begrijpen wij als geraas, kabaal. Het substantief zou ‘levenslust, groei’ kunnen betekenen. Een nobel uitgangspunt voor een bundel die het uitschreeuwt van tsja eh… uitschreeuwerigheid. Laten we van de eindeloze reeks kronkeldarmen, kruinkwabben en pleuraholtes afstappen en inzoomen op een gedicht dat het niet van het ‘loeiende’ moet hebben.

DE KOGELS SMOORDEN IN HET ZAND

Toen ik de kroeg binnenkwam van waaruit je
me radeloos opbelde, leek je niet blij mij te zien.

Ik ging naast je zitten en bestelde een karaf wijn,
zoals altijd. Je zei: ‘Zo kan ik echt niet verder.’

De lichtjes van het kerstboompje op de toog
knipperden door. Aan de tafel naast ons ont-

stak een goeie moppenlach. Het regende buiten.
Druppels onmacht vertroebelden het zicht.

Ik dacht eraan op te stappen. Soms is weg-
gaan de beste remedie. Maar ik bleef zitten.

We kregen geen woord meer over mekaars lippen.
En toen we op straat stonden, troosteloos

plensden de druppels in de stadsgracht vlak-
bij. Plots zoende je me vluchtig op de mond,

en verdween in het duister van oude jaren.
Ik vergat je mijn paraplu mee te geven.

Van Tongele kan dus een heel ander klavier bespelen. In dit prozaïsche gedicht krijgt het melancholische dat verbonden is met meisjes uit vervlogen jaren subtiel gestalte.
Het openingsgedicht WAT EEN MENS BEZIELEN KAN! heeft ook iets: een ongedwongen plastische kwaliteit die raakt.
Het is onbegrijpelijk dat een redacteur Van Tongele niet heeft behoed voor het op hol slaan waar het jolige opsommingen betreft. Deze dichter is geen uitzondering. Er is tegenwoordig veel geforceerd woordgegoochel in de Nederlandstalige poëzie.
De flaptekst Het is poëzie met uitroeptekens en men moet een groot dichter zijn, om daarin net zo geloofwaardig te zijn als de grootste romantische dichters.
Ja, gooi het maar in m’n pet.

De loeiende tier, Mark van Tongele, uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2017, ISBN 978-90-254-5090-8


(Erick Kila) 

Meervoudig afwezig

Het doorbladeren van een dichtbundel heeft iets erotisch. Het is een voorzichtig aftasten voor de kennismaking. Het is het willen kennen, het ontdekken en de raadselachtigheid van wat mogelijks kan bekoren. Vanuit die oefening krijgen we op de achterflap de uitdagende blik van Ester Naomi Perquin die ons vraagt of wij durven om haar boekje open te doen.
De dichteres begint haar zoektocht naar de poëzie met een grote lading woorden, een zware vracht beelden en metaforen, uitgeschreven volzinnen en brede strofen. Waarheen zal dit alles zal leiden? Wie schreef: “De essentie van poëzie is schrappen, alle overtolligheden streng verbannen, weglaten en simplificeren om zo echte helderheid te bekomen”?
Meervoudig afwezig begint met een inleidend gedicht waarin een professor tevergeefs zijn studenten probeert te boeien. Is dit de metafoor voor de dichteres en haar publiek? Het gedicht is de aanloop naar de obligate oefening om in de wereld van Perquin binnen te dringen. De bundel telt twee cycli namelijk De Delen en Het totale. In een parlandostijl krijgen we vooral prozagedichten die een wandeling maken doorheen een aparte leefwereld. De meeste titels geven niet veel weg. Door hun mysterie trekken ze aan en stuwen de lezer vooruit. Perquin schuwt het engagement niet. In haar bundel lezen we enkele sterke anti-oorlogsgedichten.

Ondersteunende troepen

De vaders waren bang toen de oorlog begon. Maar de kinderen
kwamen hen troosten. Ze zeiden dat er na de oorlog
feest zou zijn, met drank en gratis sigaretten.

Dat er medailles zouden komen, dikke gouden plakken,
dat men zou klappen, dat er standbeelden kwamen,
hele imposante. Een eindeloze bloemenzee. 

De vaders huilden toen de oorlog begon, verstopten zich
onder hun bedden, klampten zich aan echtgenotes vast.

De kinderen kwamen met hen praten, legden uit hoe het zat
met de kwetsbare waarde van eigen gelijk. Ze schoven
hen wapens in de handen, spraken over echte mannen,
hoe dringend de oorlog nodig was.

Ze zeiden dat de vaders het op een dag zouden begrijpen,
als ze onschuldig waren en klein, als ze de wereld
zo goed zouden kennen als zij.

Sommige vaders probeerden te vluchten, verschansten zich
op hun kantoor, sneden hun polsen door in bad,
verloochenden hun vaderschap.

Maar ze kwamen hen halen, de zonen en dochters.
Ze zeiden dat de vrede die zou komen
grote, warme borsten had.

Perquin drijft de spanning geleidelijk op tot een verrassende wending die gratificerend werkt. Ze creëert een universum waarin surrealisme een duit in het zakje doet. Ze zet werelden op hun kop, speelt met de geordende chronologie en schept een nieuwe vanzelfsprekendheid, ze verrijkt aldus het alledaagse. Hier en daar zorgt humor voor een kwinkslag en behoudt zodoende de luchtigheid en de leesbaarheid. De wereld van Perquin is een positieve zone; een plaats om te blijven glimlachen. Bij haar geen zwaarmoedigheid. Hier en daar krijgen nostalgische flashbacks een heel originele invalshoek. Haar relatie tot god reduceert ze tot de respectvolle essentie waar zeker plaats is voor gezonde spot.

Meervoudig afwezig, Ester Naomi Perquin, Uitgeverij Van Oorschot Amsterdam, 2017, 9789028261631


(Frank Decerf)

Leven in vrede met zichzelf: de droom

In 2014 verscheen van Lucienne Stassaert het autobiografische prozaboek Souvenirs. Aantekeningen in de loop van de tijd. Daarin groef ze in haar verleden en zocht ze naar gebeurtenissen die haar leven beïnvloedden. Ondertussen is het vervolg op dat boek verschenen: Souvenirs II. Daarin graaft Stassaert verder in de ‘aarde’ naar elementen die haar leven vorm hebben gegeven.
Alles wat Lucienne Stassaert (be)schrijft, memoreert en analyseert in de relatief korte hoofdstukjes, dient haar hogere bewustzijn, wordt geformuleerd ter wille van de zingeving van haar bestaan, verdiept het inzicht in haar denken en beweegredenen, bindt de strijd aan met haar levensangst en twijfels en schenkt haar meer existentiële houvast. Het schrijven van haar souvenirs moet klaarheid brengen in belangrijke fasen in haar leven (schrijven is de chaos bezweren), moet eveneens de samenhang bevorderen tussen de puzzelstukken die haar artistieke ontwikkeling vormen. De relatie met haar twee artistieke dochters Anouk en Régine (die mede aan de wieg hebben gestaan van de poëtische videodocumentaire (van Gina G.) over hun moeder, met name Souvenirs uit 2016) vervult haar met dankbaarheid en krijgt ruime aandacht. En er is ook de mislukte relatie met de vader van haar dochters …
Belangrijk in het boek is het ingaan van de auteur op de rol in haar leven van  haar moeder, en vooral van haar vader, die van zijn dochter Lucienne zo graag een concertpianiste had gemaakt, een vergeefse droom. De ouders krijgen nu ruimte – de auteur heeft de indruk dat zij in de eerste Souvenirs is tekortgeschoten, en ze wil dit bij dezen goedmaken. Verder is er veel belangstelling voor de invloed van muziek, schilderkunst en literatuur (voornamelijk poëzie) op haar evolutie en productie.
In Souvenirs II beschrijft Stassaert haar diepe vriendschap met de inmiddels overleden iconische p.p.-dichter en literair encyclopedist Henri-Floris Jespers. Luciennes nieuwe kat, kater Robbi, is haar nieuwe poes-metgezel met wie communiceren belangrijk is om het alleen-zijn te counteren.
Uiteindelijk zijn er twee invloedrijke personen bij het tot stand komen van haar werk. Dichter Roger Nupie heeft met zijn reacties op haar kunst een stimulerende werking op haar creativiteit. Roger is een goede vriend en helpt Lucienne bij haar administratie. Er is ook de (verzonnen) kwelgeest Mijnheer Watdannog, die bij zijn ‘verschijnen’ Stassaert dwingt dialogen aan te gaan over moedeloosheid en problemen van leven en dood. Door haar conversaties met hem moet zij haar gedachten ordenen en vormgeven. Het antidotum voor Mijnheer Watdannog is wel: schrijven en schilderen!
Wie belangstelling heeft voor Lucienne Stassaert als mens én schepper, moet absoluut Souvenirs II lezen (en ook deel I). De lezer krijgt een dieper inzicht in de complexe rijkdom van deze veelzijdige kunstenaar. Op pagina 171 formuleert ze een belangrijke drijfveer voor het schrijven van haar schetsen: “Ik betwijfel of ik ooit in vrede met mezelf heb kunnen leven.” Schrijven is zoeken naar zingeving om vrede met en in zichzelf te vinden. Dit is Lucienne Stassaert ten voeten uit.

Souvenirs II, Lucienne Stassaert, P, Leuven, 2017, ISBN 978-94-92339.33-1


(Philippe Cailliau)

De rouwvlinder van Jos Daelman

Jos Daelman omschrijft De rouwvlinder als een mogelijke afsluiter, een totaalboek. Het boek bestaat uit 3 delen: een essay, een dichtbundel en dagboekbladen.
Hij gaf gedurende 20 jaar lezingen voor studenten poëzie aan de Schrijversacademie te Antwerpen, maar stelt duidelijk: Het is een illusie te denken dat je iemand poëzie kan leren schrijven. Wat heeft de goede man daar dan al die jaren uitgespookt? Ik probeerde vanuit een totaliteit poëzie zichtbaar, hoorbaar, leesbaar, schrijfbaar te maken. Ik wou vooral enthousiasmeren: het schrijven, lezen en genieten van poëzie aan de orde stellen.
Over enthousiasmeren gesproken: dat is ook de toon in het eerste deel van De rouwvlinder, een interessant essay over poëzie: wat is poëzie, wat is haar draagkracht, hoe ontstaat ze en hoe is ze in de loop der tijden geëvolueerd? Wars van enige pedante betweterigheid formuleert de auteur resoluut zijn ideeën, uitgaande van de poëzie zelf, waarbij hij zowel eigen werk als dat van Nederlandstalige collega’s onder de loep neemt, maar eveneens de Engelse en Amerikaanse literatuur niet vergeet. 
Het staat bol van interessante uitspraken over poëzie: Poëzie ontstaat uit/in een staat van verwondering, een besef van aanwezigheid in volledige verbondenheid met het omringende; een staat van genade in heidense zin.
Na het essay volgt een dichtbundel, waaruit ik u als voorproefje één gedicht meegeef, dat toevallig of niet, weer over poëzie gaat en waarin hij verwijst naar een uitspraak van dichter, essayist en literatuurcriticus W.H. Auden.

De afwezigheid

Poetry, zei Auden, makes
nothing happen.
Het is een genoteerde aanwezigheid
in een plaatsje water, een groepje bomen.

Een afdruk die zich herhaalt.
De gestalte van een mens
wandelend op een lichter pad
naar later.

In een langzame tijd;
met een gebaar,
zo ontdaan, verloren, wijds;

dat iets meer
afwezig is
in water, aarde, bomen.

Jos Daelman heeft al jarenlang een bijzondere band met het Griekse eiland Chios en dat kon niet ontbreken in het sluitstuk van dit boek, dat bestaat uit dagboekbladen.
Wat verrassend is aan De rouwvlinder is dat de drie delen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wat dit alles tot één geheel maakt is de poëtische onderlaag die ook in het essay en de dagboekbladen het klimaat bepaalt - en de autobiografische elementen die nu en dan letterlijk, maar meestal ietwat versluierd tussen de regels te lezen of te raden zijn.
De auteur heeft de fascinatie voor het woord en de taal te danken aan een tante die hem met boeken in contact bracht. Hij noemde haar omwille van haar weelderige boezemTante Tiet, wat ontegensprekelijk bewijst dat de jonge Jos al een helder inzicht had. Een zelfde helderheid is kenmerkend voor De rouwvlinder, een teder labyrint waarin de lezer zich kan wentelen van het ene deel naar het andere.
Daar begint het avontuur waar de auteur u op uitnodigt. De rouwvlinder garandeert u leesgenot, even weelderig als de boezem van voornoemde tante.

De rouwvlinder, Jos Daelman, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers Antwerpen/Rotterdam, 2016, ISBN 978 90 59 27490 7.

(Roger Nupie)

De geometrische drift van woorden

Uitgeverij het balanseer durft wel wat op het gebied van literair experiment en grafische vormgeving. Zo liet men in oktober 2016 Koudijs’ hellevaart van Peter Smink (1954) verschijnen. Honderdachtentwintig eenzijdig bedrukte pagina’s vol rumoer, met als ondertitel: een epyllion.
Het epyllion is een verhalend gedicht dat inhoudelijk trekken van een klaagzang heeft. De dichter koos dus voor een ‘klassiek’ uitgangspunt.
Een soort voorwoord verleent ‘Koudijs’, Sminks hoofdpersonage, meteen maar een mythische glans. Aldus geïnstrueerd kan de lezer de druk getoonzette en dito grafisch vormgegeven hellevaart gaan volgen.
Wat opvalt in dit kleine epos zijn de zelfverzekerdheid waarmee Smink dicht en zijn drang tot spielerei. Hij laat veel op de lezer los en blijft daarbij (op hedendaags ‘toffe’ manier ‘lullend’) binnen het gegeven van het noodlotsverhaal, inclusief ‘nornen’, de schikgodinnen die het lot bepalen.
De Rotterdamse volksjongen Koudijs krijgt gestalte in staccato taal. De lotgevallen van de Rotjeknorder (die eigenlijk ook weer de dichter Peter is) worden gelardeerd met elementen uit de mythologie. Odysseus, Polyphemus: de hele rimram lijkt in de loop van de bundel voorbij te trekken. Maar wel op moderne ‘toffe’ wijze: we volgen de protagonist zelfs tot in de plee.
Waarom? Misschien zijn deze hoge druk taalbewegingen alleen maar een experimenteel genoegen. Het vehikel van een noodlotsverhaal brengt een stroom taalboetseersels voort. De schilder smeert het er eens lekker dik op. Woorden schieten hier en daar bijna uit het gedicht. Alle typografieën zijn toegestaan. Het suggestieve, het hippe, het platte: er  moet een smeuïg en opzwepend taalamalgaam ontstaan dat ‘bij de strot grijpt’ (zie het voorwoordje).
Nou… dat effect heeft Koudijs’ hellevaart niet op mij.
Het is zeker te waarderen dat dichter en uitgever proberen de grenzen te verleggen, maar zijn vorm en vent in dit geval in evenwicht? Word je, deze hellevaart volgend, verrast door een poëtische beweging of emotie die uit dit veelvormige geheel opstijgt?
Tsja…
Niet oninteressant zijn de gedichten die met de gewaarwordingen van de dichter te maken hebben.

heeft hij iets dus gezien
welzeker heeft de dichter dat
hij zag immers de geometrie
de geometrische drift van woorden
de dichter heeft de geometrische drift van woorden gezien

De geometrische drift van woorden: al begrijp ik het niet, het staat er raadselachtig mooi. Het intrigeert bovendien.

K.O.U.D.IJ.S
prakkiseert het schouwende kijken
kijken voorbij de eerste indruk. De impressie
haarscherp uit de achtergrond gesneden, zoiets.

De impressie haarscherp uit de achtergrond gesneden: helemaal begrijpen doe ik het niet, maar het intrigeert wederom. Je zou trouwens in plaats van prakkiseert ‘praktiseert’ verwachten.
Soms werkt de ongegeneerde taalgekte van deze bundel goed:

is iedere bladzijde het rijm
het werk van de schoonheid
beu
uit het hoofd tikken
gedachten tegen de vloer
heel het nieuwe servies
(beschadigd scherven)
(…)

Het servies van de taal kan, zo zien wij, verfrissend baldadig en vrolijk vreemd gebruikt worden, maar in dit moderne epyllion is de balans tussen vorm en vent helaas niet in orde.

Koudijs’ hellevaart, Peter Smink, uitgeverij het balanseer, Antwerpen, 2016, ISBN 978-90-792-0241-6

(Erick Kila)

Uit het dagboek van Tante Lucie

Uit het dagboek van Tante Lucie van Renée Van Hekken is een verzameling verhalen uit haar jeugdjaren in Merksem én verhalen uit de volkswijk in Ekeren waar ze sinds enkele jaren woont. Dat ze die twee samenbrengt in één bundel is niet zo vreemd: de volkswijk in Ekeren vertoont immers veel overeenkomsten met de wijk waar ze tot haar negende opgroeide.
Al flanerend door de straten komen enerzijds de herinneringen aan een afgesloten tijdperk terug en anderzijds mijmert ze over het heden, haar leven in het gezelschap van boeken, schilderijen, haar levensgezel de schilder (die een mooie ode krijgt toegedicht in Entr’acte) en de poes. In de late septemberdagen schijnen de schimmen van het verleden kleiner te zijn geworden. Tijd om het verleden te herbekijken. Een melancholische terugblik op wat definitief voorbij is en wat er rest: Het onsamenhangende van dit bestaan, of de pijn van het zijn?
Dit is niet alleen een ode aan Tante Lucie, die pianolerares was, maar evenzeer aan allerhande opmerkelijke volkse figuren, omdat in een volkswijk verbondenheid overheerst gebaseerd op overleven. Zo zijn er onder anderen de flaneur en Peerke, ook wel ’t Stropke genoemd omdat hij van Gent afkomstig is, een wat raadselachtige man die elke dag steevast om elf uur het café op de markt binnenstapt, met een onafscheidelijk kazakske onder de arm - naar het nut hiervan kan alleen maar geraden worden - om er rond een uur of drie weer buiten te stappen, enigszins zwalpend weliswaar. Hij blijkt op z’n negentigste ook nog een - zacht uitgedrukt - gezonde belangstelling voor seks te hebben. Ik kijk hier inmiddels van niets meer op. Leven en laten leven.
De neef van de schrijfster, Nic Van Bruggen, wordt herdacht in twee teksten. Hij was dichter, kunstcriticus, sportjournalist, reclametekstschrijver, beeldend kunstenaar en samen met Patrick Conrad oprichter van het collectief Pink Poets. Hij loodste mij vanaf mijn vijf jaar het literaire en artistieke Antwerpse wereldje binnen en liet mij niet meer los. Ik heb hem nu losgelaten. Maar in mijn herinnering razen we nog altijd met z’n tweeën in z’n prachtige sportwagens doorheen Antwerpen, Merksem en Schoten...
Dat er ook rozen in deze bundel voorkomen, rozen om te zoenen, en om te overleven, zal niemand die vertrouwd is met het werk van Renée verbazen. Rozen in november, met de weerkerende regel Als de zomer sterft, dan denk ik aan je, is een van de ontroerendste teksten uit de bundel.
In onze tegenwoordige tijd, waar schoonheid en zachtheid nog maar met een vergrootglas terug te vinden zijn, wou de schrijfster een eerbetoon bieden aan de kleine, mooie dingen van het leven. Uit het dagboek van Tante Lucie is een bundel hartverwarmende, poëtische, gesprokkelde verhalen die  een mooi en verrassend evenwicht bieden tussen momenten van bezinning op het verleden en een engagement voor de volksbuurt waar ze een nieuwe thuishaven heeft gevonden.

Uit het dagboek van Tante Lucie, literair dagboek, Renée Van Hekken, Uitgeverij Walden II kunstatelier Ekeren (Antwerpen), 2017.


(Roger Nupie)

Vrouwvriendelijke poëzie

V.P.M. Bio verzamelde 43 gedichten in de bundel Lasnaden van de lach. Dit boekje, met een ietwat vreemde titel, is ingedeeld in vijf cycli: I Can’t See The Sea, Hommages, De kracht van beminnen, Agrarische gedichten en Nachtblindheid.
Lassen betekent: het verbinden van materialen door druk en/of warmte. Een lasnaad is de voeg die overblijft. Dat de dichter het woord voeg of naad verbindt met het werkwoord lachen, is origineel. Lachen verbindt mensen. Zijn de gedichten van V.P.M. Bio bedoeld om met een glimlach mensen samen te brengen, of situeren ze zich in de naad van zijn sociaal netwerk?
Bio schrijft vlotte, openhartige verzen. Geen vrije, want doorgaans in strofen geschikt. Alle zinnen eindigen op een punt. Is V.P.M. Bio’s poëzie humoristisch? De gedichten in  I Can’t See The Sea spelen zich af aan zee en zijn niet bepaald grappig te noemen. Heel apart zijn de verzen in het oog van de confituurbokaal / leest de geletterde mens zijn verlangen / zoet te zijn, zodat hij mooi verteren kan / de langzaamheid van het ontspiegelen. Mooi is het moedergedicht.
Hommages is een nostalgische cyclus, waarbij het leven van personages uit het verleden wordt belicht, met een toon van mededogen en sociale betrokkenheid. Een eenzame oude dame moet van een karig leefloon rondkomen en vertoont tekenen van dementie. Verzen als: Een opa liep in het water en dacht dat hij zwom. / … De kinderen hun levens waren een doling / een maatslag zonder sier/ die van zoon naar kleindochter liep /…  Op de dodenlijst voegde hij tenslotte zijn kleindochter toe. brengen een hommage aan kleine mensen die leven in een aaneenschakeling van weerloosheid en ellende. Maar in Voor een los koppel (Almelo) komt de liefde om het hoekje kijken.
Een thema door de dichter grandioos uitgewerkt in De kracht van beminnen. Bio schrijft vrouwvriendelijke erotiek, met subtiel-humoristische toetsen: Stamelend ligt de hitte op het bed. / Haar voet verroeren is mannenwerk. En:  In die tijd maakte hij stoofvlees met frieten /…. Hij serveerde er steeds sla bij met kaas / als bindmiddel / zoals haar leven dat voor hem kon zijn. Maar de dichter verwoordt vooral hoe hij doorheen de liefde zichzelf vindt, hoe de gedachte aan zijn bange jeugd eindelijk samenvloeit met het heden en uitmondt in een gevoel van verrukking.
De Agrarische gedichten borduren voort op het thema liefde, al zijn deze dramatischer. Er is sprake van geweld: een jonge hond wordt neergeschoten en achtergelaten in het veld. Deze liefde is niet echt bevredigend: Bij hun thuiskomst verlieten alle/ vlinders het huis en lag de kat op de/ loer. Nachtblindheid sluit de bundel af. Korte, mysterieuze gedichten verwijzen naar angst en pijn. Een ontnuchtering? Een contrast? Het laatste gedicht eindigt desondanks met hoopvolle verzen: er nestelt en vestigt zich een vrome/ liefde weg van je gedachten of roem./ … Een fijne krijtlijn ontarmt je schouders./ Ongebonden leg je de massa opzij. De liefde, toch?

Lasnaden van de lach, V.P.M. Bio, Demer Uitgeverij, Leusden, 2017, ISBN 9781326879945

(Nicole Van Overstraeten)