Albert Hagenaars' pelgrimsgrond


Albert Hagenaars publiceerde eerder bij In De Knipscheer twee romans (Dood tij en Butijn, het boze oog) en de dichtbundels Intriges, Tropendrift/Tropical Drift en Bloedkrans.

Zijn jongste dichtbundel, Pelgrimsgrond, opent met het gedicht Orewoet (wat zoveel betekent als ‘vurigheid’, ‘geestelijke gloed’ en ‘extase’), waarin cursief regels van de 13de eeuwse mystica Hadewijch zijn verwerkt. In dezelfde cyclus, Te woord, komen nog andere dichters aan bod: Charles Baudelaire, T.S. Eliot, H. Marsman, Gerrit Achterberg (Genoegdoening: …Daar de dichter, hier haar dochter // bloedend in het kraakbeen van zijn klem), Jan Hanlo (All that jazz: …Te duister deze helle muziek, / die aanzuigt uit valleien van katoen en stof, / velden opensnijdt, versapt, bloed doet dorsten) en Paul Celan.

Kenmerkend voor de bundels van Hagenaars is steeds eenzelfde weloverwogen thematische indeling. Pelgrimsgrond bevat zeven cycli van telkens zeven gedichten, waar naast de voornoemde dichters ook beeldende kunstenaars, films, sacrale en bedevaartplaatsen, muziek en de liefde in de poëtische verf worden gezet.

Wat Joop Leibbrand in Meander opmerkte over de bundel Bloedkrans kunnen we hier alleen maar beamen: De grote gevarieerdheid aan onderwerpen en locaties maakt dat je je geen moment verveelt. En er is meer: Hagenaars lokt ons mee in een wereldje waar we al dan niet enigszins mee vertrouwd zijn en weet de nieuwgierigheid van de eerste tot de laatste letter te prikkelen.

Binnen elke cyclus is hij verrassend eclectisch: in Tussen de oren, waar de muziek hoogtij viert, komen zowel Erik Satie en de 18de eeuwse componist Giovanni Battista Pergolesi als Tsjaikovski en zangeres met de bezwerende contra-alt-stem Lisa Gerrard aan bod: Sacrifice: Hoor ontelbare stemmingen/ in mijn lage, nooit lege stem.

In Snijwerk, een cyclus waarin films hoogtij vieren, wordt onder meer de eindscène van Der Tod in Venedig bezongen. Een oudere man komt in Venetië in de ban van de schoonheid van de jongeling Tadzio. Uiteindelijk sterft hij op het strand, terwijl hij kijkt naar Tadzio. Dit schrijnend samengaan van prille schoonheid en verval, terwijl we het Adagietto uit Mahlers Vijfde Symfonie horen, wordt geëvoceerd in het prachtige gedicht Virus: (…) De stad schilfert en vlek van schoonheid. / Op het Lido, in de paviljoens en eetzalen, / kruisen blikken van oude ogen die van jonge. // Geen legt lavendel tussen de nog gladde lakens. // Niet te uiten woorden schuilen/ tussen jankende violen, ongehoord lange scènes / met gefilterd licht, beladen beeldspraak. (…)

Om het even welk gedicht uit de zeven cycli we ook lezen, Hagenaars blijft verwonderen en weet de lezer in zijn ban te houden.

Tot slot nog een fragment uit Hemelvaart (Jezus van Nazareth indachtig): (…) Hij zag de scheiding der wateren, / stromen vluchtelingen uit dit beloofde / land, de slachtingen na elke slag, // het krommen van de horizon en bleef / stijgen, tot in het meervoud van vader, // tot in het brekende licht // van wie meer twijfel zaait dan wie ook.

Hier hoeven we niet over te twijfelen: pelgrim-dichter Hagenaars heeft een ijzersterke bundel afgeleverd!


Pelgrimsgrond, Albert Hagenaars, In De Knipscheer, Haarlem, 2022, ISBN 978-94-93214-32-3

(Roger Nupie)


Een waardevolle dubbeluitgave


Ik maakte voor het eerst kennis met de naam en wat werk van Renaat Ramon ergens in de zeventiger jaren, via een boekje van Gerrit Jan de Rook over visuele poëzie. In dat genre is Ramon (˚ Brugge, 1936) immer actief, en een vooraanstaand maker gebleven. In de loop der jaren creëerde hij talrijke sterke ‘concrete gedichten’, waarin idee, inhoud en spitsvondige vormgeving hand in hand gaan. Het is een goede zaak dat Renaat Ramon, die ook beeldend kunstenaar is en van wie in de Vlaamse openbare ruimte heel wat monumentale sculpturen zijn te bewonderen, zijn visuele poëzie bijeenbracht in een kloeke uitgave: Borgtocht – Beeldwerk. Die vormt de helft van het overzicht van ’s mans publicaties want tegelijkertijd kwam ook Borgtocht – Woordwerk op de markt. Daardoor zijn zowat alle door Ramon gebundelde gedichten nu overzichtelijk in twee banden beschikbaar.

De eerste dichtbundels van Renaat Ramon zagen het licht in de poëziereeks van de Antwerpse Uitgeverij Contramine van Tony Rombouts, de meeste latere bij het Poëziecentrum. Borgtocht – Woordwerk biedt ook de uit de reeksen Roma, Metier (Er hangen geen gedichten in de wolken / - maar als het blauw vervliegt / vallen beelden uit de hemel als dauw.) en Gedagvaard bestaande nieuwe bundel Zwart zout.

Ik weet het: de gustibus non est disputandem, maar de popart - waartegen de visuele poëzie naar mijn smaak het meest aanleunt – is nooit echt mijn ‘stroming’ geweest. Meer dan bij Beeldwerk voel ik mij dan ook ‘thuis’ bij het Woordwerk.

Vaak inspireerden plaatsen Ramon. Baden-Baden, Keulen, Leningrad, Napels, Praag, Rome, Vichy. Zelfs Egem, het onooglijk gat waar Paul Snoek het leven liet. Met de hoofdstad van West-Vlaanderen, zijn geboortestad, lijkt hij een haat-liefdeverhouding te hebben (ik ben in een kleine, / dode stad / geboren. / ik heb er nooit / het levenslicht gezien. / ik heb er nooit / meer dan / tien levenden / samen gezien; / tien levenden / waarvan negen vreemdelingen / negen vreemdelingen / waaronder / ik.).

In Rebuten richt de dichter zich tot illustere grootheden als Archytas van Tarente, Demotrikos van Abdera en Ferekydes van Syros. Je moet je klassieken kennen of niet te beroerd zijn de encyclopedie (Waar hield Hypatia zich ook weer mee bezig?) en Bijbel (Hoe zat het precies met die Ohola en Oholiba?) bij de hand te houden, of Wikipedia op te gaan. Erg graag las ik ook de verzen die Ramon aan bevriende dichters opdroeg. Aan Hendrik Carette bijvoorbeeld (Nog ligt een vloek in onze handen, / nog garen wij gif onder de tong / en weten wij dat er ook in de hemel / woede heerst – woede en wrok), of aan Mark Insingel. Ook is er een hele resem in memoriams voor hem ontvallen collegae als Wilfried Adams (Hij zei nog: er zijn geen rozen / in het donker, geen rozen / in oktober, en hij verdween, plotsklaps / met een hink-stap-sprong.), Marc Braet, Jaak Frontier, Jan van der Hoeven, Ben Klein, Marcel van Maele en Paul de Wispelaere.

Met zijn sierlijk intellect brengt Ramon in zijn werk zowel de oudheid als recentere geschiedenis sprekend tot leven. Dit is een waardevolle dubbeluitgave van een aimabel dubbeltalent, boeken die het verdienen om regelmatig uit de kast gehaald te worden.


Borgtocht – Woordwerk / Borgtocht – Beeldwerk, Renaat Ramon, Poëziecentrum, Gent, 2021, ISBN 9 789056 551292 / 9 789056 551193

(Bert Bevers)

Nooit ongedocumenteerd een gedicht in


P.B. Kempe debuteert dan eindelijk na diverse uitgaven in eigen beheer en/of in beperkte oplage: Vergedichten is uitgegeven door een heuse (poëzie)uitgeverij en dat is het bewijs. Het maakt de poëzie van deze dichter niet anders, gelukkig maar.

In zijn gedichten geeft P.B. Kempe blijk van een gedegen kennis van het onderwerp dat hij beschrijft. Of het nu om geschiedenis, geografie of (beeldende) kunst gaat, de dichter verdiept zich in zijn onderwerp en boetseert er een gedicht uit.

Heiligerlee, waar legeraanvoerders bleven
in de slag van 1568, verstijfden
tot gedenkmassief in 1868


lees ik in het gedicht Eerst Napels zien en dan. Bij de 30-jarige herdenking van de Slag om Heiligerlee, die in onze geschiedenisboekjes uitgebreid genoemd wordt, werd een gedenkmonument onthuld ter ere van graaf Adolf die er het leven liet. In een uitgebreid Bijschrift vermeldt Kempe dat Heiligerlee, Napels en het verderop in het gedicht genoemde Tranendal buurtschappen zijn bij Winschoten.

Alles kan een aanleiding worden tot een gedicht, P.B. Kempe is een verwoed lezer, vorser naar feitjes die als het ware vragen om een gedicht. Neem bijvoorbeeld Malevic, 1935 tot heden, dat zijn ontstaan dankt aan het geven dat van hem na zijn teraardebestelling en diverse urnschennis elk spoor ontbreekt. Opgegaan in duisternis:

Aardappels groeien op een vierkant veld,
waar schoppenboer in zwarte aarde zweet:
het stoffelijk vonnis daar geveld
heeft van de wijdten geen benul, geen weet
van tarten, trouw en wat met voeten treedt

het duister als de oudste moordenaar
tot aartsvader van ieder woordenaar.


De dichter is zich bewust van zijn (zelfopgelegde) taak: te verwoorden wat in de tijd is blijven liggen of is weggemoffeld.


Ook in het gedicht De as van Pirandello is sprake van onrust voor er uiteindelijk rust optreedt:

Hem dolf zijn eiland zijn graf:
geboortig uit Caos, tot Cas weergekeerd
spleet donder de den waaronder zijn urn
geen rust vond – pas in de spleet
van de kraterwand, al eerder door donder bezocht
in Grieks-Romeinse tijd van overzee,
rust zijn as, na een laatste overschouderse blik
op het eeuwige worstelen,
op zijn Afrikaanse zee.


In de gedichten www.mijn.amerika en beaux arts, nieuwe wereld lijkt het of Kempe verslag doet van een Amerikareis en dat vermengt met weetjes en historische feiten. Het levert gedichten op die ondanks de persoonlijke voornaamwoorden welhaast objectieve observaties blijven. Slechts de onderwerpskeuze en de lading tussen de regels geven de gedichten hun meerwaarde.

Dit is het ultieme wapen van deze dichter: het (al te) persoonlijke uit de taal houden, de woorden hun werk laten doen in beelden die voldoende stemming moeten maken. De lezer krijgt de gedichten niet zomaar cadeau, maar wordt dwingend uitgenodigd deel te worden van het scheppingsproces van de dichter, tenminste toch door in ieder geval de toelichtingen te lezen die Kempe in zijn Bijschrift opneemt.


Vergedichten, P.B. Kempe, Uitgeverij Anderszins, De Waal, 2021, ISBN 9789492994288

(Wim van Til)



Twee holtes op een kussen


Sinds 1 februari 2022 is de 55-jarige Monique Bol de nieuwe stadsdichter van Hoogstraten. De derde, na Daan Janssens en Michiel Van Opstal. Uitgeverij C. de Vries- Brouwers (Antwerpen-Rotterdam) gaf in 2021 Monique Bols eerste dichtbundel uit: er liggen twee holtes op je kussen. De dichteres zorgde zelf voor een sobere omslagfoto, een zeelandschap met staketsel in bruine en grijze tinten. De auteursfoto op de rechterflap is van Dirk Celis. De tekst achteraan op de cover vermeldt dat Monique Bol een klimaatdichteres is. Samen met 175 Vlaamse dichters ijvert zij voor een betere wereld.

er liggen twee holtes op je kussen is een bundel van 59 gedichten, verspreid over 87 pagina’s, netjes ingedeeld in 6 cycli. Vooraf een soort inleidend gedicht, een hors-d’oeuvre, achteraan het eindgedicht de man de zee, 14 verzen lang, die ‘in stukjes’ worden geciteerd bij de aanvang van elke cyclus. De eerste drie verzen van de man de zee dienen tenslotte nog als ‘algemeen’ citaat bij de aanvang van de bundel. En dan vergeet ik nog de verzen bovenaan op bladzijde 6 te vermelden: voor wie beseft/ dat verlangen hand in hand gaat/ met een kille wind. Deze bundel heeft dus een ogenschijnlijk klassieke structuur, maar serveert een vijftal ‘tussendoortjes’.

Bij een eerste kennismaking met de gedichten in er liggen twee holtes op je kussen, vermoedt de lezer onmiddellijk dat de dichteres personages opvoert die een romantisch liefdesavontuur beleven. Een liefde die jammer genoeg verdampt naar het niets. Dit lijkt een banaal gegeven, maar de lezer zal absoluut gecharmeerd worden door de poëtische verbeelding, de humor en de taalgevoeligheid van de dichteres.

In de eerste cyclus beschrijft zij het begin van een verliefdheid: ik zag je bij de botsauto’s op de dijk. onze handen / haakten in elkaar, ik zoog je lach. we kusten/ in de rappe rups, je wilde meer/ ik acht aan iets leuks iets blauws… en: vannacht gaf je me een zoen / spelend kneep je in de muis/ van mijn hand. je grinnikte en je mond/ beroerde mijn verbaasde lippen/… het werd verschroeiend heet in mij/… De geliefden spreken blijkbaar een andere taal: zij lacht in kuiltjes, reikt hem wat sap/ een boterham. ze praat en praat, volhardt/ geduldig leert ze hem haar land/… ze theateren met taal en op een dag/ begrijpt hij haar zinnen/…. De plot vervloeit langzaam, gedicht na gedicht, vers na vers, naar afwijzing en afscheid. Want de geliefden, zegt de dichteres, wonen niet langer in dezelfde bubbel. Met nostalgie kijkt het vrouwelijke personage naar het verleden: hoe we samen smolten/ is lang geleden en de briefjes bij de lunch, / kaarsen om ons bed heen, het slome/… doezelen in bad, samen./ langzaam verdween alles in de afvoerpijp.

Monique Bol schrijft geen abstracte gedichten. In vloeiende verzen creëert zij een beeldrijke, sensuele en licht erotisch gekleurde werkelijkheid. Kortom: er liggen twee holtes op je kussen is een onweerstaanbaar debuut, heel vrouwelijk, met af en toe verrukkelijk romantische toetsen.


er liggen twee holtes op je kussen, Monique Bol, gedichten, C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2021, ISBN 978-90-6174-085-8

(Nicole Van Overstraeten)

Giorgio Baffo vertaald


De meer dan gedegen inleiding leert dat Giorgio Baffo een Italiaans dichter was, geboren in 1694 in de toen machtige stadstaat Venetië dat in die tijd ook wel het ‘bordeel van Europa’ werd genoemd. Alhoewel wettelijk verboden floreerde de prostitutie er in grote mate. Baffo was een absolute libertijn en een duidelijke amateur van de vleselijke geneugten in al zijn aspecten. Hij was bevriend met de vader van Casanova en overleed in 1768. Hij combineerde zijn functie als magistraat bij het hooggerechtshof met het schrijven van gedichten en liet een dichterlijk oeuvre na van ruim 1200 gedichten de meeste in de sonnetvorm. De thema’s zijn éénduidig: het gaat openlijk over seks, gelardeerd met een vlijmscherpe kritiek op de kerk en het lokale bestuur. Hij gebruikt daarbij het Venetiaanse dialect van die tijd, wat uiteraard het vertalen niet makkelijker maakt. Om begrijpelijke redenen ook werden zijn gedichten pas later gepubliceerd. Wel waren ze ‘onder de toonbank’ verkrijgbaar en droeg hij ze in besloten kring voor.

Met de uitgave Vertalersweelde brengt Mereie de Jong een selectie van Baffo’s gedichten voor de eerste maal in het Nederlands. Het interessante van deze uitgave is het feit dat telkens ook de oorspronkelijke tekst is weergegeven. Wie een beetje vertrouwd is met de Italiaanse taal zal meteen merken voor wat een gigantische opdracht de vertaalster stond. Niet alleen om het rijm, de vormvastheid en het metrum te bewaren, maar ook het melodieuze van de Italiaanse taal om te zetten naar het toch wel stroevere Nederlands samen met in onbruik geraakte en verouderde dialectwoorden. In die context heeft de Jong werkelijk een briljant huzarenstuk afgeleverd.

Inhoudelijk kunnen de gedichten zonder meer als pornografisch geduid worden. In geuren en kleuren, in alle details, wordt het neuken bezongen en geprezen. Van elk gedicht spat de erotiek en de liederlijkheid af. Uiteraard moet het geplaatst worden in zijn tijdskader. Van MeToo was nooit gehoord, de vrouw was onderdanig aan de man en moest hem ook gepast bevredigen. Nochtans blijkt uit de gedichten dat Baffo, alhoewel een macho pur sang, toch ook wist hoe hij een vrouw genot kon verschaffen. De clitoris was hem bijvoorbeeld niet vreemd: Ten hoogste kunnen ze, voor meer geneugt / ‘t is net als dansen zonder instrument, / elkaar beminnen met de kittelaar.

Dit vertaalproject werd aangevuld met 46 Nederlandstalige gedichten. Een dertiental dichters werden uitgenodigd om eveneens een aantal erotische gedichten te schrijven als hommage aan Baffo. Het is een moedige poging maar helaas blijft het daarbij. Op een paar uitzonderingen na halen ze nauwelijks het niveau van de meester en ontstijgen ze zelden het niveau van wat platvloers geschrijf. Het komt merendeel gekunsteld en geforceerd over. De drie sonnetten van Piet Gerbrandy zijn daarbij een uitzondering: Hoofs immanent en wit en hoogst reëel / bevrijd jij dooraderde uiers uit hun wade / die staan en vallen met je ongenadigst / dansen op deze dorstige vulkaan.

Deze bundel is zo bijzonder in zijn thematiek dat niet elke lezer hem zal smaken. Wat deze uitgave wel erg interessant maakt is niet alleen de inkijk die het geeft in de zeden van toen maar ook het essay van de vertaalster ter inleiding en het nawoord. Ze gaat er omstandig in op de gevolgde vertaalmethodiek. Het is een verhelderend betoog, zeer aan te bevelen.

Vertalersweelde – Giorgio Baffo in de handen van…., inleiding en nawoord Mereie de Jong, Stichting Spleen, Amsterdam, 2021, ISBN 978 90 830230 9 0

(Richard Foqué)


De verbeelding beschut


Al de Boeck, in een vorig leven programmamaker bij de VRT, debuteerde als dichter in de jaren ’60. In 2019 gaf hij een verzamelbundel met eigen werk uit, De kwetsbaarheid van een vermoeden. Met De verbeelding beschut, in 2021 gepubliceerd door Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, is hij aan zijn allernieuwste bundel toe. Op de voorzijde van de omslag prijkt een eigen illustratie, op de linkerflap een blurbtekstje van Marc Bruynseraede. De rechterflap toont een foto van de dichter, plus een summiere biografische notitie.

De verbeelding beschut bevat 55 gedichten, niet ingedeeld in klassieke cycli. Origineel is de ‘tweede titel’ op pagina 5: Wij, We, Zij, Ze, Hij en Ik. Persoonlijke voornaamwoorden, die afwisselend in de bundel bovenaan op rechter- of linkerpagina’s worden herhaald en blijkbaar een soort thematische ordening van de gedichtenreeksen suggereren. Op pagina 50 echter noteert hij op de linkerpagina rechtsboven het woord Nomaden, met hoofdletter, op dezelfde ‘lijn’ als de titel van het gedicht Het verst.

In zijn bloemlezing De kwetsbaarheid van een vermoeden gaf Al de Boeck aan dat zijn thematiek steeds dezelfde blijft, maar telkens breder en dieper is uitgewerkt. Een nauwkeurige inspectie van De verbeelding beschut toont dat de we-sectie (zonder hoofdletter) het grootst aantal pagina’s (30) telt. De sectie ze (5 gedichten) wordt onmiddellijk gevolgd door de sectie hij (3 gedichten) en ik (5 gedichten). Daarna wisselen de woordjes bovenaan de pagina’s mekaar speels af, het is aan de oplettende lezer om de gedichten in de juiste context te plaatsen.

we bevat gedichten die de intimiteit in een liefdesrelatie centraal stellen. In deze reeks schijft de auteur verzen met sensuele toetsen. Zijn gedichten zijn geen longreads met lyrische uitweidingen, het tekstmateriaal beslaat meestal niet eens de helft van de pagina’s. Al de Boeck wil, ondanks enige tekenen van bindingsangst, de liefde tegelijk romantisch én rationeel benaderen. In het gedicht Misverstanden volgt na romantische momenten het volle besef van de vluchtigheid en fragiliteit van de liefde:

Karmijnrode lippen, roze wangen, handvolle borsten./… De bestudeerde gelaatsuitdrukkingen./ Die vochtige blik alsof ze iemand heeft bemind./ Klaar voor misverstanden, als wijn en nacht samenvallen.

Al de Boeck verlaat deze thematiek vanaf de tussentitel Nomaden. Hij wijdt enige treffende gedichten aan vluchtelingen, maar schakelt dan weer over naar het ik en de sectie hij. In deze gedichten speelt hij met abstracte begrippen als zekerheden, nuances, inkeer en verlangen. In een van zijn laatste gedichten zegt Al de Boeck:

Denken is veronderstellen op/ met verbeelding berustende hypotheses/ Om erachter te komen wat het evenwicht is/ tussen gemotiveerde hoogmoed/ en onzin aan de verkeerde kant van de vergelijking.

De verbeelding beschut van Al de Boeck is een waardevolle bundel, die vraagt om gelezen en herlezen te worden. De gedichten dagen uit om na te denken over standpunten, ideeën en attitudes. Ogenschijnlijk schuwt de dichter romantische en lyrische ontboezemingen, maar hij is ook beducht voor te diepzinnige wijsheden. Met een gezonde dosis nuance, eigenwaarde en humor slaagt hij erin zichzelf en de wereld perfect te relativeren.


De verbeelding beschut, Al de Boeck, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2021, ISBN 780 90- 6174-106-0

(Nicole Van Overstraeten)

Dat die rest gemis is


Het werd tijd
is de derde bundel van Eddy D’Haenens. Met wat ironie kan worden vastgesteld dat het inderdaad tijd werd voor een nieuwe verzameling: zijn laatste publicatie dateerde van 1998. Maar die tussentijd blijkt geen verloren tijd. D’Haenens levert exemplarisch werk! Hij groeide uit tot een volwaardig dichter. Voor wie van etiketten houdt kan je deze bundel omschrijven als ‘bekentenispoëzie’, evenwel zonder daarbij in de valkuil van een narcistisch egocentrisme, zelfbeklag of meligheid te vallen.

In het openingsgedicht Geboortegrond, waarin allerlei betekenissen uitwaaieren, meen ik het opzet van de bundel te onderkennen. De dichter duwt tegen de tijd aan en wil terug naar het kleinste deel(…) van de eerste seconde. Hij betracht wat in wezen elke dichter wil en waar poëzie op zoek naar is. Herinneringen staan centraal in wat we verder zullen lezen. De tijd en het gedicht fungeren zowel als geboortegrond en als memoriaal. De voedingsbodem, zoals uit de drie volgende cycli zal blijken, is de liefde: die voor een moeder, voor de vrouw, voor een dochter.

In de cyclus Moeder wordt in het eerste gedicht het prenatale geëvoceerd. Het letterlijk te nemen allerprilste begin dat zich levenslang als een blijvend verlangen naar terugkeer zal vertalen.

De moederfiguur wordt geportretteerd in haar verschillende levensfasen: een zorgzame, vrijgevochten vrouw. Haar rebelse aard gaf weleens blijk van muiterij van het verlangen. Totdat Alzheimer haar velt. Het lijkt wel of haar dood de dichter als een aanslag op zijn eigen leven heeft ervaren. Al liet ze hem hiermee opnieuw aan de liefde beginnen.

De cyclus Vrouw is complexer, minder rechtlijnig en reikt verder dan louter bekentenislyriek. Deze cyclus is de kern en de sleutel van de bundel. De reeks valt in twee delen uit: Praeterium (verleden tijd) en Nunc tempus (nu is het moment).

De fascinatie van de dichter voor de vrouw is hier primordiaal. Je verwacht liefdesgedichten en die staan er ook. Maar het is vooral de opduikende contour van een gekwelde romanticus die me is opgevallen. Wat in de vrouw wordt gezocht, wat tot blijvend verlangen drijft is duidelijk: Omdat zij alle seizoenen is/ en van de dag het eerste licht. Een idealisering en fantoombeeld van de vrouw die fataal naar ontnuchtering en gemis moeten leiden: er is te veel verlangen om het tot vervulling te brengen. Het wordt tot een bliksem en zijn litteken. De balans klinkt als volgt: Dat was rest, rest is/dat die rest gemis is. Liefde: enerzijds Dood die leven laat en anderzijds Dit leven ga ik nog niet dood. Liefde blijkt demonisch en is niet te bezweren. De Vrouw als lacaniaans petit objet a. Het doet zich doorheen de bundel als weemoedigheid voor.

In de derde cyclus Dochter is de stem van een vader te horen. Hij bezingt het plukvers meisje bij wie de dichter nooit geluk zo dichtbij heeft geweten. Maar we krijgen geen integrale gelukspoëzie te lezen. Ook de soms radeloos makende moeilijkheden bij het opgroeien worden met schroom geëvoceerd. Maar het kwam terecht: anders dan/de norm der meerderheid, ze is geen massadier. Godsgeschenk of Helleveeg lezen we: En toch en toch en nog, / voor jou geen maar,/voor jou: / alleen maar meer.


Het werd tijd - gedichten over een moeder, vrouw en dochter, Eddy D’haenens, Mammoe, Uitgeverij EPO, Berchem, 2022, ISBN 978 94 6267 360-1

(Alain Delmotte)

Mijn leven mijn liefde mijn gevecht


Astrid H. Roemer neemt in de Nederlandstalige literatuur een aparte positie in. Van meet af aan werkt zij haar thematiek uit met eigen inkt. Centraal daarin staat de dekolonisering met alle aspecten die daar bij horen: verlies van en zoeken naar de eigen identiteit, ontluikend en groeiend besef van haar plaats in haar wereld, de groei van haar persoonlijkheid en de maatschappelijke positie die zij daarbij inneemt. Naast de bekendere thema’s zoals liefde, verlangen en gemis.
In een van haar eerste gedichten verwoordt zij dat zo:

mijn tranen / mijn glimlach / mijn ziel / laat ik voor je achter / ik ga strijden // je mata prapi / mijn apinti / mijn lendendoek/ bewaar ze goed / ik ga strijden // kook geen kasaba-brafu / geen drank van kumbu / geen kokori van awara // gebruik die kalebas / niet / ik ga strijden // wacht // was me met / witte jasmijnen / waar de rode fajalobi zucht / die aarde zal kleuren / en geuren van / bloed en bloemen // ik ga strijden

Koos van den Kerkhof heeft deze bloemlezing, Ik ga strijden moeder, samengesteld, de keuze ervan verantwoord en het geheel van een inleiding voorzien die vooral getuigt van zijn bewondering voor (de poëzie van) Astridh Roemer.
“Het poëtisch oeuvre van Astrid H. Roemer is niet groot, maar wel spannend, interessant, actueel en provocerend en gelukkig niet in een hokje te stoppen.”, stelt Van den Kerkhof in zijn verantwoording.

Uit 50 jaar poëzie heeft hij kunnen putten, vanaf haar debuut in 1970 tot aan de publicatie van Tot nader in De Gids (6/2020). Daarbij heeft hij vooral met ruime hand geplukt uit de bundels Noordzeeblues (1985) en haar jongste, Afnemend (2012)

Koos heeft mooie, treffende gedichten gekozen, soms strijdvaardig, soms innemend sensueel. En steeds klinkt in haar werk die echo om rechtvaardigheid, om gerechtigheid, een stem die niet ophoudt te zoeken naar woorden die de uiteindelijke bevrijding bewerkstelligen.

Astridh Roemer is voor haar oeuvre in 2021 bekroond met de Prijs der Nederlandse Letteren, en dat is niet zomaar gebeurd. Haar activistische houding ten opzichte van de Surinaamse politieke leiders heeft nog wel consequenties gehad voor de officiële uitreiking. Het maakt duidelijk dat ook beleidsmakers en andere politici zich beter zouden moeten verdiepen in haar werk, waarin Astridh Roemer oproept tot een duidelijke stem die het lange wachten op die gerechtigheid verwerkelijkt.

Hoop // Hoe heet het wachten / dat niet wordt beëindigd. // Het wachten dat ophoudt omdat die / wacht door de dood wordt overvallen. // Is er een naam voor onvervuld / wachten. // Een wachten vergelijkbaar met / bloeiende rozenstruiken waarvan niet één / roos wordt geplukt door een gretige / hand. // Een oceaan die onophoudelijk golft en / geen strand voelt. / Vergelijk het met een albatros die na / jaren in de wind geen hooggebergte / vindt om te landen. // Er moet een naam worden gevonden voor / het wachten dat zich verzamelt / in mij tot wanhoop / en instort / en niets achterlaat dan een plek / waar het is gebeurd met / dat opgestapelde wachten op jou.

Voor wie nog niet bekend is met de poëzie van Astridh Roemer is deze bloemlezing beslist een aanrader.


Ik ga strijden moeder, Astrid Roemer, In de Knipscheer, Haarlem, 2021, ISBN 9 78 9065 551259

(Wim van Til)