Woordbeeld

Poëzie copuleert graag met tekeningen, grafiek en muziek. Het gedicht is vaak een aanleiding voor beeldende kunst en klanken. Omgekeerd komt minder voor. In Dichter bij beeld, manifestatie plus boek, is er eerst ‘het beeld’ en daarna het erdoor geïnspireerde vers. Het domein voor de artistieke samensmelting is de collectie van sculpturen in het Antwerpse park Middelheim. Dichter bij beeld is een functionele titel. Je ziet ze voor je geestesoog staan, de dichters. Naast het aan hen toebedeelde beeld. Declamerend in de schemering. Brengt zoiets de lezer ook dichter bij de sculpturen?
Het handzame en prettig vormgegeven boekje levert zeker de prikkel op om de beelden (zonder de dichters) in het wild te gaan bekijken. De verschillende reflecties (15 dichters) intrigeren, irriteren of laten koud. Als de genoteerde ‘woordbeelden’ zich als het ware materialiseren in je bovenkamer merk je wat treft en wat tot nadenken beweegt. Met uitleggerige of beschrijvende woordsculpturen heb ik niets. Mij treffen gedichten of passages van gedichten waarin het beeld en niets anders dan het beeld zich opnieuw manifesteert. Door middel van het ‘onbedachte’, dat zich bescheiden opstelt naast de aanleiding gevende sculptuur.
Bij Frank De Vos bijvoorbeeld valt het kwartje onmiddellijk. Hij bespringt teder Moïra, en feuille morte, een sculptuur van Roel D’Haese, die jammer genoeg foutief gedateerd is in het boekje (niet 1900, maar 1978!). De Vos verwoordt heel eigen en beeldend de hoopvolle vergeefsheid die de kern is van D’Haeses plastiek:
Moïra, / Dichter bij het beeld ben ik een spraakgebrek, / een kalend hiaat waarvan ik weet dat er nog een / punt ontbreekt, het lot dat in mijn nerven kraakt. // In deze onverlaat, in mijn stroom van broze woorden / opgerold, in het blote dode blad dat mij kleedt, / en langzaam met het weinige aarzelt. // Bijziend blijf ik, zal ik zijn tot de tijd voluit mijn naam / uitschrijft. Na het alles dat ik bezong, bezing ik nog / steeds het ooit, een warm woord en twijfel. Roger Nupie bezielt Camiel van Breedams Zonnewagen op een charmante manier: Op dit spookuur komt deze zotte zonneauto / in beweging, krakend en kramiekel / rijdt hij het park uit.
Marleen de Crée kijkt intens naar De kardinaal (Giacomo Manzù, 1952). Jan Wolkers had ooit les van de Italiaanse beeldhouwer, die veel opdrachten van de kerk kreeg. Het enigmatisch geslotene van de geestelijke doet onheilspellend aan (hier werkt de fotografie, van opzij, i.c.m. met het gedicht). Richard Foqué, initiator van het project, sluipt bijna letterlijk Firmament III (Antony Gormley, 2009) binnen. ‘Een grillig driedimensionaal net rond een leegte in de vorm van een mens’, zo staat ergens op internet te lezen. Foqué wijdt er de volgende passage aan: Het is leegte die door leegte dwaalt / kruipend een schuilplaats / zoekt om te bestaan.
Ik mis toch wel zeer enige beknopte info over de beeldhouwers in het boekje. Komt er een volgende keer?

Dichter bij Beeld – Poëtische wandeling door het Middelheimmuseum, samenstelling Richard Foqué, vzw Middelheimpromotors, Antwerpen, 2014

(Erick Kila)

Het orakel van Parijs

Een intrigerend pocketboek is Het orakel van Parijs. Dit miniboekje is ontworpen door dichter, zanger-gitarist, verhalenschrijver en docent Job Degenaar, in samenwerking met Monica Maat, dichteres, illustratrice, meubelontwerpster en liedjeschrijfster.
Het orakel van Parijs ligt aangenaam in de hand. Een glanzende kaft, een dertigtal kleine hoofdstukken, geserveerd als hapklare brokjes leesvoer, plus een even groot aantal kleurrijke illustraties (die een beetje doen denken aan gravures uit oude Franse tijdschriften) nodigen uit tot kijk- en leesplezier. De cover vermeldt dat het hier gaat om de memoires van Sophie Natalie Lippens (1961-2013), voorheen wildebras en stewardess, thans mannequin, verhaallegende en levenwswijze.
In de eerste hoofdstukken presenteert de auteur Sophie Lippens, ex-stewardess en fotomodel. Op haar dertiende wordt ze naar een meisjesinternaat gestuurd, op haar twintigste is ze al stewardess. Eind jaren tachtig raakt ze verzeild in de onderbuik van Parijs, in een doolhof van gangen: het Labyrint. In theater Le Miracle vinden optredens plaats. De lezer maakt kennis met de blinde Joe, een knappe cowboy uit Texas en stripper. Sophies oom Jean-Louis zingt liedjes van Johnny Hallyday, Elvis Presley en oude blueszangers. Nick, een echte dandy, voormalig pianoleraar van Sophie, is de pianist. Kunstschilder Pierre vindt de hele Cobrabeweging alweer passé. Patrick, de portier, schermt een elegante en geheimzinnige dame, La Belle Dame sans Merci, af voor ongenode bezoekers. Zij bekleedt een functie in de Parijse metro, schrijft gedichten en verwijst Sophie door naar het orakel. Die ‘zwerfjongen met het dier’, houdt zich ook schuil in het Labyrint en zou het antwoord weten op alle levensvragen.
Sophies hartsvriendin trekt bij haar in. Sjaan heeft een oogje op Pierre, Sophie lonkt naar Joe, haar knappe cowboy. Samen met Sjaan maakt Sophie een trip naar Lourdes, waar zij Pierre spotten. Terug in Parijs raadpleegt Sophie het orakel. Ook Pierre en Nick vragen raad aan de zwerfjongen en zijn dier. Behandel elkaar en het leven goed. En ik beloof u voorspoed, orakelt hij. Sjaan en Sophie beklimmen nde Eiffeltoren. In het sjieke resto Jules Verne bestellen ze een krabcocktail met een glas Chablis. Als ze naar het panorama kijkt, overziet Sophie haar Parijse avontuur in slow motion. Op 1 september 1990 ruilen de dames Parijs definitief voor Knokke.
Het lijkt wel of de auteur verhaaltjes schrijft bij prentjes. Het zou ook omgekeerd kunnen: misschien heeft de illustratrice plaatjes gemaakt bij notities van de schrijver. De lezer kan, bij het bekijken van de plaatjes, eventueel zelf een verhaaltje bedenken en het dan toetsen aan de teksten van Job Degenaar. Een speels en interactief concept! Maar sommige pagina’s in Het orakel van Parijs zijn slordig geschreven: het meervoud van likeur bijvoorbeeld, is likeuren, niet likeurs! Ik laat het aan de lezer om te oordelen of Job Degenaar juist en spannend Nederlands schrijft: Pappa was muzikaal en speelde klassiek gitaar. En: we schurken ons met onze ruggen er lekker tegenaan en zetten de televisie aan. Proost!

Het orakel van Parijs, Job Degenaar en Monica Maat, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2014, ISBN 978-94-91O34-28-2

(Nicole Van Overstraeten)

Een brief uit De Panne

Ook de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers (VWS) speelt in op het feit dat een eeuw geleden De Groote Oorlog (zoals de Eerste heette totdat er een Tweede kwam) losbarstte: in Een brief uit De Panne verzamelde Fernand Bonneuje elf fragmenten uit het werk van West-Vlaamse auteurs die vooral in het eerste deel van de vorige eeuw over de oorlog schreven. De VWS is zinnens om de herdenking van 100 jaar Wereldoorlog I te herdenken met drie themanummers van de VWS-Cahiers. Dit is er het eerste van.
Ik ben het met Bonneure eens dat er in het Nederlands amper oorlogsliteratuur bestaat. De Groote Oorlog leverde alleszins niet de klassiekers op die in het Duits (Im Westen nichts Neues van Erich Maria Remarque, In Stahlgewittern van Ernst Jünger), Engels (Goodbye to all that van Robert Graves) en zelfs Frans (Le Feu van Henri Barbusse) ontstonden.
De samensteller beperkte zich tot proza. In Een brief uit De Panne zijn opgenomen Malvine van Raymond Brulez, Het bombardement van Kamiel Delaere, het stuk waaraan de bloemlezing haar titel dankt van Louis E. De Mey, De Duitse soldaten van Jos De Smet, De doodstrijd van de levenden, Furore Germanica van Norbert Edgard Fonteyne, De dood van Yper van Caesar Gezelle, De eerste botsing aan de IJzer van Abraham Hans, De bezetting van Luc Schepens, In oorlogstijd van Stijn Streuvels en Demobilisatietijd van Achiel Van Acker.
Het meest geboeid raakte ik bij de notities van Stijn Streuvels (1871-1969), die als Frank Lateur bij het uitbreken van de strijd met zijn 43 al een man van middelbare leeftijd was. West-Vlaanderen zou heel wat oorlogsgeweld over zich heen gaan krijgen, maar dat was in de zomer van 1914 nog niet geval. Op 7 augustus van dat jaar noteerde Stijn Streuvels in zijn dagboek: “Hier op de buiten ontbreekt het verband tussen ’t geen ons omgeeft en ’t geen er op de wereld gebeurt. Ginder is alles begeestering en uit zijn gewone loop gerukt, hier echter behoudt de natuur haar onverroerlijke kalmte. Aan ’t uitzicht is niets veranderd, geen boom die er iets van schijnt te weten dat er oorlog is en geen vogel die laat van vliegen en de boeren zelfs gaan kalm hun gang alsof hun bezigheid van meer belang ware dan al ’t geen de wereld in spanning brengt.” Op 24 oktober was de krijg ook tot Streuvels’ gewest aan het doordringen: “Het geschut wordt nog feller, de ruiten daveren en de slagen rammelen dooreen als een stortvloed. Er moet iets beslissends aan de gang zijn of een wanhopige tegenstand plaats hebben in de westhoek. Over de streek doen allerhande mondelinge geruchten de omloop: men spreekt van verschrikkelijke verliezen der Duitsers [….].”
Fernand Bonneure leverde keurig werk. Een brief uit De panne biedt een interessant panorama op een ongelooflijk heftige tijd. Heb het boekje, dat geïllustreerd is met pentekeningen van Joe English, met belangstelling gelezen.

Een brief uit De Panne, samenstelling Fernand Bonneure, VWS Cahiers, Wevelgem, 2014, ISSN 0775 5953

(Bert Bevers)

Reiner Kunze tachtig lentes jong

Wie ooit voet aan land heeft gezet in de DDR zal zich wellicht herkennen in de anekdotes over de kafkaiaanse bureaucratie die Job Degenaar in zijn inleiding aanhaalt, en misschien ook kunnen aansluiten bij deze conclusie: In die tijd van kapitalisme en conservatisme in het Westen had ik, als veel van mijn vrienden, naïeve sympathie voor de communistische idealen. Die ene dag in de DDR genas me daarvan.
Maar goed, het gaat hier wel degelijk over de poëzie van Reiner Kunze, die ter gelegenheid van zijn tachtigjarige verjaardag bedeeld wordt met een selectie uit zijn werk in de Bordeauxreeks van Uitgeverij Liverse, waarin eerder al werk van Kavafis en Charles Bukowski verscheen. Naast de originele tekst is telkens ook een Nederlandse (Job Degenaar) en Engelse vertaling (Annmarie Sauer) opgenomen.
Kunze werd na de publicatie van Die wunderbahre Jahre (1977) naar West-Duitsland verbannen, waar hij in 1982 dan weer in conflict kwam met de West-Duitse schrijversbond. De teksten die expliciet gerelateerd zijn aan de vroegere DDR-situatie zijn, hoe sterk en indertijd succesvol ook, om compositorische redenen niet opgenomen, schrijft Degenaar. Er werd geselecteerd uit werk van 1969 tot 2007.
Degenaar steekt zijn bewondering voor Kunze niet onder stoelen of  banken: Reiner Kunze heeft veel voor mij en mijn dichterschap betekend. Zijn loepzuivere beelden en soms scherpe, maar bovenal menselijke en wijze gedichten beklijven door hun eenvoud en kernachtige formulering: je neemt ze een leven lang mee.
Natuurbeelden en bespiegelingen over het mensdom versmelten in deze vaak korte en ogenschijnlijk lichtvoetige gedichten.
Aangezien de gedichten in drie talen zijn opgenomen, is het verleidelijk de versies onderling te vergelijken. Dat er in gedichten in vertaling altijd wel iets verloren gaat is een dooddoener. Door niet altijd voor de meest voor de hand liggende vertaling van een bepaald woord of begrip te kiezen, leidt dat ook wel eens tot een meerwaarde. Degenaar en Sauer hebben een mooie, degelijke en vlotte vertaling afgeleverd waarbij ze met zorg over de poëtische geest van Kunze gewaakt hebben.

Rudern zwei

Rudern zwei
ein boot,
der eine
kundig der sterne,
der andere
kundig der stürme,
wird der eine
führn durch die sterne,
wird der andere
führn durch die stürme,
und am ende ganz am ende
wird das meer in der erinnerung
blau sein

Als er twee roeien

Als er twee
in een boot roeien,
de een met verstand
van sterren,
de ander
van stormen,
dan zal de een
door de sterren leiden,
de ander door de stormen,
en aan het eind helemaal aan het eind
zal de zee in de herinnering
blauw zijn

When two row

Two rowing
a boat,
the one
skilled in stars,
the other
skilled in storms,
the one will
steer through the stars,
the other will
steer through the storms,
and at the end at the very end
the sea as a memory will
be blue

Achtzig, Reiner Kunze, drietalige uitgave, vertaling Annmarie Sauer (Engels) & Job Degenaar (Nederlands),  Bordeauxreeks nr. 21, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2013,  ISBN 978-94-91034-25-1

(Roger Nupie)

De pracht van priemgetallen

In tegenstelling tot de twee auteurs Paul Levrie en Rudi Penne, docenten wiskunde aan de faculteit Toegepaste Ingenieurswetenschappen van de UA, blijf ik een Neanderthaler wat betreft getallen. Niettemin heeft de ondeelbaarheid en de oneindigheid van priemgetallen op mij een magische aantrekkingskracht.
In zijn voorwoord schrijft Jean Paul Van Bendegem over verliefdheid op priemgetallen. Het zijn geliefden maar ook te ontsluieren, geheimzinnige minnaressen. De aanleiding voor dit boek is een ongeval waar de twee auteurs bij het invullen van de formulieren elkaar met priemgetallen bestoken. De ironische toon is gezet. (Hun blog heet niet voor niets Wiskunde is Sexy)
Priemgetallen doen hun intrede met de lezing van Cole en de maatschappelijke nutteloosheid van de getallentheorie van Hardy. Hij gaat er zelfs prat op. Meteen neemt het boek je op sleeptouw. Men verwacht dat je spontaan gaat applaudisseren voor de Toren van Hanoi van Eduard Lucas en de elektrische zeef van Lehmers.
Met de ontbinding in factoren van een getal van 167 cijfers door Wagstaff – parbleu, er bestaan ook semi-priemgetallen – komt het staatsbelang om de hoek kijken en besef je dat ze belangrijk zijn voor de beveiliging van het internet. Er volgt een eerbetoon aan Euclides, de vader van de bewijslast en zijn impact op het wetenschappelijk denken.  
We lezen hoe deze getallen als onkruid tussen de natuurlijke getallen groeien en duiken met de Zeef van Eratosthenes terug in de tijd. We leren dat het grootste priemgetal ( tot nu toe) uit 17.425.170 cijfers bestaat.
Interessante figuur is Marin Mersenne aan wie we de Mersennegetallen danken. Door zijn ondogmatische kijk had hij met de kerk problemen. Het klokrekenen is iets wat elke dag nog wordt gebruikt in online IBAN-calculators tot en met goochelen met kaarten.
Met monsieur Le Blanc, dekmantel voor Sophie Germain, ontdekken we dat het voor vrouwen niet eenvoudig was om mee te mogen spelen. Aan haar danken we de Germainpriemgetallen.
Op de titel van de bestseller  De eenzaamheid van de priemgetallen van Paolo Giordano zijn de auteurs jaloers. Julius Ceasar gebruikte codes om te communiceren en op het Voynich-manuscript hebben cryptoanalisten hun tanden stuk gebeten.
Met een bouche bée las ik over priemtelfuncties, priemgaten, het Riemannvermoeden, priemtweelingen, Wieferichgetallen. O, hermetische poëzie! Dit boek gaat over passionele pogingen om grote getallen te kraken. Het is een verhaal zonder happy end omdat finaal de bedoeling van priemgetallen niet kan ontsluierd worden. Ze zijn te grillig, te onvoorspelbaar.
Mijn historische ziel kon zich laven aan de vele anekdotes. Zonder deze anekdotiek en la petite histoire, was het een boek bestemd voor ingewijden. Ik blijf erbij dat ironie krachtiger is dan de ernstigste (academische) serieus. Zo is de passage over de 44ste en 45ste kunst van de Kamasutra die beide auteurs beweren vakkundig te beheersen, ronduit hilarisch. De hoofdstukken werden met de knipoog van een priemgetal genummerd, werden met vlotte ernst geschreven en zijn een schoolvoorbeeld van mijn ‘ernstige’ stelling.

De pracht van priemgetallen, Paul Levrie en Rudi Penne, Prometheus-Bert Bakker, Amsterdam, 2014, ISBN 978-90-351-3863-6

(Frank De Vos)

Een hinkelbaan in de wolken

Omwille van hun roodwit geblokte wapenschild heb ik altijd de impuls om voor Kroaten te supporteren. Dat komt omdat ik uit Noord-Brabant kom, en de roodwit geblokte vlag van deze provincie immer wonderschoon heb gevonden. Ik werd dan ook onmiddellijk vrolijk toen ik het boekje Brabants vlag – Historiek en gedichten uit de enveloppe haalde, want tegen een blauwe achtergrond wapperde hij daar trots.
Het gaat hier om een smaakvol vormgegeven uitgave van de zogenaamde Stichting Hoeders van de Brabant Bokaal in samenwerking met het Prins Bernhard Cultuurfonds, samengesteld door Pien Storm van Leeuwen. Paul Spapens en Jac. Biemans, respectievelijk voorzitter en secretaris van de Brabantse Hoeders, lichten de geschiedenis van het Brabantse dundoek (dat al in de middeleeuwen wapperde in het oude hertogdom) toe. De hoofdmoot van de bundel bestaat echter uit zeventien speciaal voor deze gelegenheid geschreven gedichten van evenveel dichters. In alfabetische volgorde zijn dat Rick Baggermans, Catharina Boer, Frans August Brocatus, Olaf Douwes Dekker, Christina Guirlande, Albert Hagenaars, Bauke van Halem, Kees Hermis, Marijke van Hooff, Peter Korsman, Pieter Luykx, Kees van Meel, Jasper Mikkers, Ronella Moser, Pien Storms van Leeuwen, Jace van de Ven en Willem van de Vrande.
Hier en daar scheren sommige dichters griezelig langs de rand van het chauvinisme. Neem mijn tweekleur wappert trouw, door wind gedreven, / verbeeldt de mooiste zin ooit neergeschreven: / “en nergens ligt een glimlach zo gereed / als waar de wereld land van Brabant heet”. van Pieter Luykx (° Ginneken, 1935). Of: En gedenk, geschapen op de zesde dag / gaan wij ooit over in water, aarde, lucht en vuur, / de vier levensbronnen van ons gewest / waar deze vlag altoos zal blijven wapperen. van Albert Hagenaars (° Bergen op Zoom, 1955). Alsof de elementen buiten de grenzen van de provincie niet zouden bestaan. Gelukkig is de rest van zijn bijdrage erg sterk. Een fragment: Over de schaamte na de nederlaag, / de grafelijke banier beslijkt in het mistig woud / dat respijt bood voor vernedering, verlies / aan meer dan domein, ontvallen eer.
Marijke van Hooff (° Haarlem, 1944) omschrijft het vaandel erg mooi als Een hinkelbaan in de wolken. Ook de bijdrage van Christina Guirlande (° Moerzeke, 1938) mag er zijn: En luister maar: de wind / herinnert zich nog feilloos alle / woorden van het oude lied. Treffend vind ik voorts het gedicht van Catharina Boer (° De Bilt, 1939), waaruit: Ons dundoek lijkt op Brabants Bont, / geblokt als moeders trouwe schort en / keukendoek die nog gekoesterd wordt / als eens haar zult, haar kersenstruif of soep. Ook Een dichter maakt een vlag van Frans August Brocatus (° Gooreind Wuustwezel, 1957), Grondbeginselen van Kees Hermis (° Hulst, 1941) en Twee geloven van Peter Korsman (° Werkendam, 1982) las ik met veel genoegen. Brabants vlag – Historiek en gedichten is wat mij betreft een charmante uitgave.

Brabants vlag – Historiek en gedichten, samenstelling Pien Storms van Leeuwen, Uitgeverij Ceedata, Chaam, 2014, ISBN 978 90 71947 44 5

(Bert Bevers)

Wie geen schaduw blijft

Afscheidnemend stadsdichter Geert Vanhassel uit het Vlaams-Brabantse Halle publiceerde dit voorjaar zijn eerste dichtbundel: Wie geen schaduw blijft, uitgegeven door de Tollembeekse uitgeverij De Draak.
Wie geen schaduw blijft is een mooie, luxueus uitgegeven bundel, die makkelijk in de hand ligt en aangenaam leest. De foto’s van de schilderijen van Wim Adriaenssens zijn werkelijk adembenemend. Het oranjerood-groen en bruingrijze kleurenpalet van de schilderijen en de de afgebeelde personages stralen een bruisende energie uit. De levenskracht spat van de pagina’s, in synergie met Geert Vanhassels’ felle poëzie.   
De auteur bundelt 34 gedichten, samengebracht in 6 reeksen: Verlangens, Armoede, Liefde, Leven, Afscheid/Dood en Stadsgedichten. Geert Vanhassel lijkt een meester in de occasionele poëzie: meer dan de helft van de gedichten kan worden ondergebracht in de categorie gelegenheidsgedichten. Het is trouwens ook de taak van stadsdichters om vlug en gehaaid een gedicht te schrijven over belangrijke gebeurtenissen in stad en omgeving. Geen sinecure: vooral de korte tijdspanne waarin moet worden gewerkt, is een struikelblok.
Ter gelegenheid de Werelddag Dementie 2012 schreef Geert: Ben bang voor de dag / dat ik me niet meer ‘herinneren’ zal. / Het leven slechts één scène is. / Die van het moment.… Wil jij die dag dan zoenen? / Zacht en zoals altijd in de hals. / Want dan zal ik weten, / ook al ben ik het vergeten, / dat ik je zo graag heb bemind. De preventiecampagne borstkanker in de stad Halle 2009 inspireerde de dichter tot volgende onverwacht grappig-erotische opsomming, een eerbetoon aan vrouwelijke rondingen: Visitekaartjes, dat zijn ze / Etalage van wie ze is / Eerst bron van troost en veiligheid / Later magneet voor testosteron / Een volmaakte malse zachtheid / Subtiel afgerond optimisme / Jokers voor eigen groot gelijk / Geleiders van aandacht en stroom. In het gedicht Bocht in het Hoogland, dat hij schreef voor de Onthaaldag nieuwe inwoners in 2013, zegt hij: Er reizen veel vragen met me mee /op de trein met terminus Zennestad. / Ik neem plaats tussen koffers met / een overgewicht aan herinneringen / … Zal altijd afkomstig zijn, / maar waag het graag om hier te zijn. / Want wie geen schaduw blijft / zal hier ook niet verdwalen. / Voor wie deze stad geen vlucht is, / zit Halle als gegoten. / ‘Eenderien es er content’, zong den Dries / Daar in het diepe zuiden van het Nederlands.
Wie geen schaduw blijft bevat natuurlijk ook niet-occasionele gedichten. Dieter en Hij zijn liefdesgedichten. In Flamingo, Immer stel ik me te weer, Soevereiniteit, Zwart Wit zijn de thema’s afwisselend het verlies van onschuld en illusies, de worsteling met het bestaan en het besef van het ouder worden.
Tot slot nog dit: Geert Vanhassel is uiterst zuinig met woorden. Hij schrijft geen lyrische of vloeiende poëzie. Integendeel, Wie geen schaduw blijft kenmerkt zich door korte, heftige verzen, met een onstuimig ritme en de kracht van een statement.

Wie geen schaduw blijft, Geert Vanhassel, Uitgeverij De Draak, Tollembeek, 2014, ISBN 978949073815

(Nicole Van Overstraeten)

Doorheen de duisternis het licht

Patricia De Landtsheer is bekend als jeugdboekenschrijfster, maar Doorheen de duisternis het licht is tegelijk een dichtbundel en een fotoboek. Etienne Van den Bulcke nam een vijftigtal zwart-wit foto’s van een aantal overgebleven concentratiekampen in Europa, waaronder Auschwitz-Birkenau, Dachau, Mauthausen en Vught. Patricia De Landtsheer schreef er tweeëntwintig gedichten en een prozatekst bij. De bundel is een eerbetoon aan de nagedachtenis van de miljoenen mensen die tijdens WOII in de nazi-concentratiekampen de dood vonden.
De poëtische verwoording van oorlogsgruwel is een moeilijke, zo niet onmogelijke oefening. Toch roemt professor Herman Van Goethem, conservator van de Dossin-Kazerne in Mechelen, in Doorheen de duisternis het licht de behoedzame omgang van de auteurs met de artistieke en literaire esthetisering van het lijden. Zij vonden een broze schoonheid in de evocatie van namen en gezichten, anoniem verbonden met het bloed dat vloeit over de basalten keien.
Opvallend in de fotoreeks is de bijna volledige afwezigheid van menselijke gedaanten. We zien sobere foto’s van gebouwen, ramen, trappen, zalen, met prikkeldraad afgebakende terreinen. De gefotografeerde ruimten zijn clean, de ramen keurig geverfd en gezeemd. In de gangen glimmen de tegels. Doorheen de restanten van de herinnering waart een bijna sacrale stilte.
Patricia de Landtsheer zoekt in haar gedichten naar metaforen van deze menselijke aanwezigheid, probeert contact te krijgen met de schimmen die door de kampen dwalen. Zij leeft zich in het lot van de slachtoffers in, reikt ze de hand, laat ze hun verhalen vertellen, probeert ze te troosten,  maakt ze onsterfelijk:

tussen de tafelpoten/ voeten van mensen/ over en op het tafelblad/ bewegende zoekende handen/ aan de overkant een blik/ in lachende schreiende ogen/ … de hartklop in hun hunkeren/ het verlangen naar aanraking/ het versmelten met de dingen.

En:

Je hebt nooit gevraagd/ hier te worden begraven/ anoniem/ in het massagraf word je begin en einde/ de echo van je naam/ scheurt over de vlakte/ onsterfelijk.

Van de eerste transporten vanuit de Dossin-Kazerne in 1942 was in 1945 niemand nog in leven. De overlevenden kwamen uit de allerlaatste transporten in 1944. Tegenover de doden is alleen stilte een aanvaardbare houding, maar voor de overlevenden was een streepje licht in de duisternis, een suggestie van menselijkheid of de herinnering eraan een houvast. Daarom is in een aantal gedichten het licht aanwezig:

hier lig ik wacht / tot het licht mij zal bereiken / ik weer ontvangen kan / wat zoet en zacht en zuiver is .

En:

licht is je tred / … alsmaar hoger naar dat ene /  naar het enige / naar het licht / waarin jij schittert / jij alleen .

De grondtoon in Doorheen de duisternis het licht is niet lichtvoetig. Desondanks kunnen we stellen dat niet de gruwel, maar hoop en herinnering de kernmotieven zijn van deze gevoelige en sterke bundel.

Doorheen de duisternis het licht,  Patricia De Landtsheer en Etienne Van den Bulcke, Uitgeverij De Vries- Brouwers, Antwerpen/Amsterdam, 2013, ISBN 978-90-5927-461-7

(Nicole Van Overstraeten)

L'amour, toujours l'amour?

Liefde: zelden is een woord zo veel gebruikt en misbruikt. De liefde, het blijft een favoriet thema in de poëzie. Ivo van Strijtem windt er geen doekjes om, er staat nog net geen uitroepingsteken achter de titel van zijn nieuwe, vijfde dichtbundel: De Liefde, jazeker. Het is tevens de titel van één van de vier cycli, al veronderstellen De heilige vrouwen en Hartverscheurende regen en liefdesbrieven dat ook daar al heel wat, al dan niet heilige liefde uit zijn poëziehemel zal neerdalen.
In de cyclus De heilige vrouwen scoren gedichten als Godelieve en de kraaien en het aangrijpende Lucia en de ossen het best: Lucia wordt als het bange meisje in een kooi vervoerd op een ossenspan om als nieuwste aanwinst als hoertje in Syracuse te arriveren. Maar:

Het nieuwe meisje zal niet komen,
haar minnaar heeft haar ogen uitgestoken,
en samen met de ossen werd ze omgebracht.

Een dergelijke spanning is ook terug te vinden in een gedicht uit de laatste cyclus (Dichterschap): Er werd een meisje opgehangen. Een stuk ingetogener is het gedicht Moeder: 

Laat moeders
brood en boter halen.
Laat hen de ene dag
naar koffie geuren,
de andere naar witte wijn.

Geef ons toch de rondte
van hun borsten,
opdat wij nooit
een moord gaan plegen,
jonge dromen openrijten
of een meisje slaan.

Laat moeders heel,
laat moeders fruit
en verse groenten,
laat moeders altijd
ademhalen.

In de titelcyclus wordt de liefde tot een plaats verheven:

Al gehoord van het dorp dat Liefde het
en nu niet meer bestaat?
Het ligt tussen Stamel en Steenworp,
maar vandaag heet het gewoon Dorp.

De dichter komt hier ook al wat lichamelijker uit de hoek: Hoi. Ik heet Pearl en ben clitoris. En in Koorts: Heb ik koorts dan knaagt / een lichte pijn aan mijn teelballen. Maar het zijn vooral gedichten als Jongens en meisjes (gelukkig zijn zij nog steeds min of meer meisjes / gebleven, en wij om de haverklap jongens) en Verjaardag die bijblijven:

(…)
De dode dagen heb ik
In een graf gelegd.
Maar alle andere zijn weer
Helemaal zichzelf:

Zij betuigen hun spijt of
Delen hun vreugde.
En dan, op haar verjaardag
Geef ik de voorbije tijd terug.

In de cyclus Hartverscheurende regen en liefdesbrieven verrast het gedicht Dag dichter:

Dag dichter,

Mag het wat warmer s.v.p., wat zachter,
wat begripvoller ook en iets lichter misschien
iets voorzichtiger, meer een schuilplaats,
meer liefde zelfs, indien ik mij het woord
veroorloven mag, ik vraag excuus,

voordat je met je hautaine woorden
op dat arme meisje poëzie gaat liggen?

Alsof de dichter beseft hoe moeilijk het wel is over de liefde te schrijven, haar te betrappen, vast te nagelen in een gedicht? En als dat gebeurd is, waar is de liefde dan? Voor eeuwig vervat in het woord, of is ze intussen al weer weg, even onverwacht als ze je leven binnenkomt? 

De Liefde, jazeker, Ivo van Strijtem, Uitgeverij  Houtekiet, Atlas / Contact, Amsterdam / Antwerpen, 2014, ISBN 978 90 892 4301 0

(Roger Nupie)