Elkaar verslinden


De derde bundel van Joris Miedema, De oneindige oester, bestaat uit dezelfde ingrediënten als zijn vorige. Maar heviger, dwingender, rauwer. Deze poëzie zingt niet. Ze klinkt anti-lyrisch. Het is anti-poëzie (in de zin die de Chileense dichter Nicanor Parra er ooit aan gaf): het laconiek prozaïsche krast aan alle kanten en doet het gedicht van zich afbijten. Er is van alles mis met de wereld wordt er vastgesteld en daarom rukt deze poëzie met haar gekartelde taal het masker van de werkelijkheid af en zet die werkelijkheid op losse schroeven. Ze laat er ons de beestachtige kanten van zien. Poëzie zonder aankoeklaag zoals Miedema schrijft in Herintredestraject. Of in Witte urn: ga toch eens weg met die poëzie. We krijgen gedichten vol genadeloze, darwiniaanse struggle for life en survival of the fittest aangeboden. In deze teksten verhouden mensen zich vaak vijandig of onverschillig tegenover elkaar. In het gedicht Roots staat het er zwart of wit: In de natuur zouden we elkaar verslinden. Dit leidt consequent in een paar gedichten tot kannibalisme en foltering.

Beestachtig: want meer dan ooit duiken allerlei dieren in deze gedichten op. Ik zal ze niet opsommen. Maar het gaat van een aalscholver met hazenlip tot een blauwe kip met acht groene ogen. Er wordt op een hamster gekauwd en een dode reiger (die een ‘blauwgrijger’ wordt genoemd) wordt bij de kont opengesneden: mij immoreel noemen ging te ver/een dierenbeul/was tot daar aan toe. Dingen, dieren en mensen (en hun psyche) zijn vaak onderhevig aan verminking en metamorfoses. Fysieke kwellingen zijn niet van de lucht. Het lichaam als verschrikking: zombieziektes, infarcten, openvliegende borstkassen, ontploffende hoofden, aanrijdingen, shocktoestanden, een jongen die uiteen valt in duizend umpie, armen vervagen, ogen die elkaar negeren.... U leest het wel.

De werkelijkheid biedt dus niet langer vaste grond. Er is gewoon geen vaste grond. Mensen vallen door oneindige lucht/weten de grond/ook in zichzelf/ niet te bereiken/omdat deze er/nooit is geweest (in het gedicht Oneindige lucht). Er is blijkbaar enkel vervreemding, wreedheid, verzieking, dood. Het ‘ik’ in deze teksten wordt in een isolement teruggedrongen. Het perspectief raakt verloren zoals dit gebeurt in het openingsgedicht ergens zag ik dat de verte begon terug te rollen. Een dystopisch wereldbeeld lijkt me.

In deze dwarse, penibele poëzie verloopt niet alles even serieus: ze lokt een groene, grimmige lach uit. Onweerstaanbaar grappig vond ik John en zijn 44 armen. Het kannibalistische gedicht Beste dagboek van Wilco vond ik in al zijn morbiditeit ronduit hilarisch. De zwarte humor (waarin negativiteit de hoofdrol speelt) zet lezers een hak: zij lopen het risico er zich ongemakkelijk bij te voelen.

Daarom is dit een uitdagende poëzie. Er zijn wel meer dichters die hun poëzie vrijblijvend de richting van het absurdisme en het groteske duwen. Maar bij Miedema liggen de (taal)intensiteit en geloofwaardigheid stukken hoger. Trouwens zo absurd is het ook weer niet: het is de existentiële pijn van het niet-begrijpen - niet weten waar je als individu aan toe bent. Tenminste zo las ik het en ik las gedichten doordesemd met een onuitgesproken beklemming. Wat aangrijpende en verscheurende poëzie oplevert.

De oneindige oester, Joris Miedema, Uitgeverij Opwenteling, Eindhoven, 2022, ISBN 978 90 6338 173 8

(Alain Delmotte)