De man die altijd terugkwam


Onlangs publiceerde Guy van Hoof bij uitgeverij De Vries-Brouwers een bundel jazzgedichten met als titel De man die altijd terugkwam. De titel verwijst naar een gedicht over de blanke Amerikaanse jazztrompettist Chet Baker, die dertig jaar lang (vanaf de jaren ’50 tot 1988) als exponent van de cool jazz aan de Amerikaanse Westkust overrompelend populair was, ondanks zijn verwoestende heroïneverslaving.
De bundel telt vijfendertig gedichten, vanaf Hommage ondergebracht in een reeks van dertig met als titel Queeste. Op de flappen commentaren van Daniël van Hecke en Paul Turkry, achteraan de bundel een verantwoording van de dichter zelf en lovende citaten van bevriende auteurs. Op de achterkant een extra commentaar van Jos Daelman, die Guy van Hoofs gedichten ‘uitbundig’ noemt, met ‘sfeervolle verrassingen’.
Guy van Hoof is sinds zijn vroege jeugd gefascineerd door jazz, hij is een ware kenner en fijnproever. Met zacht-melancholische verzen doet hij een poging om de lezer in te leiden in zijn liefde voor deze muziek: Jazz maakt veel los of wakker./ Beelden van abstracte schilderijen/ en films over Parijs, de jaren vijftig. / Nachten uit je jeugd. En slaat je ook/ met woorden om de oren: de warme praatstijl/ van zwarte muzikanten.
Het leven van jazzmusici blijkt niet altijd gemakkelijk. Zij sterven veel te jong, zegt Guy van Hoof. Sommigen musici kennen een tragisch einde: Chet Baker viel in 1958 door een raam van een hotel in Amsterdam, Lee Morgan werd in 1977 door een jaloerse echtgenote neergeschoten. In het gedicht Chambers en de anderen verzucht de dichter: Paul Chambers lijkt wel honderd jaar te hebben gespeeld….na zijn vijfendertigste was hij uitgeteld/ en uitgespeeld, afgevoerd, grendel op de deur. Dexter Gordon besluit: …. Wie denkt/ dat het gemakkelijk is om 100 dagen per jaar/ op een podium te staan en iets nieuws te scheppen/… het is slepend om altijd gewoonweg opnieuw/ van niets te herbeginnen en iets te creëren/ dat het ideaal dicht op de hielen zit.
Guy van Hoof schrijft in deze bundel meesterlijke esbattementen over jazz als muziekvorm en vermeldt enthousiast haar vertegenwoordigers. Zo eert hij John Coltrane, Miles Davis en Charles Parker, maar ook minder bekende spelers als Roy Hanes en Horace Silver krijgen zijn aandacht. Guy van Hoof heeft goed geluisterd: de manier waarop jazzmusici hun fraseren vormgeven is doorgedrongen in zijn poëzie. Hij vertelt op rustig-swingende toon over de lotgevallen van zijn helden, hun optredens, hun interactie met de leden van de band. Hoe ze elkaar aanvullen en muzikale gesprekken voeren. Telkens met onverwachte accenten en de nodige adempauzes, zoals in de jazz. Maar omdat hij een dichter is schrijft hij over Cannonball Adderly deze tot de verbeelding sprekende tekst:… (ik) zie hem met zijn gewicht en omvang,/ de uitbundigheid van lichamelijke aanwezigheid in de ruimte van het niets… ik zie hem met een vlindernet over hagen springen/ obstakels ontwijken, onheilspellende wolken uiteenjagend/ terwijl ik slaperig Nabokov probeer te lezen.
Nabokov lezen en tegelijk dromen over een springerige Cannonball Adderley… het is Guy van Hoof van harte gegund. Bravo voor deze bundel!

De man die altijd terugkwam, Guy van Hoof, Uitgeverij C.de Vries-Brouwers, Antwerpen Rotterdam. ISBN 978-90-5927-624-6

(Nicole Van Overstraeten)