Een bijzonder boekje


Frederik Lucien De Laere (° Brugge 1971) heeft als dichter reeds een stevige staat van dienst. Een vijftal dichtbundels werden van hem al uitgegeven naast publicaties in literaire tijdschriften en bloemlezingen. Hij is ook performer en trad op samen met actrice Els Deceukelier. Hij was bovendien stadsdichter van Damme in 2007 en 2008. Met zijn nieuwe dichtbundel Andere richtingen wordt duidelijk gemaakt dat hij het met zijn poëzie over een andere boeg wil gooien. Technisch gezien wordt gekozen voor het taalexperiment, met een veelheid aan alliteraties, binnenrijmen, filmische beelden die elkaar opvolgen en erudiete lexicale virtuositeit. Hierbij wordt rijkelijk geput uit een mix van mythologieën en elementen uit de popculture.

De bundel bestaat uit dertien sterk ontwikkelde gedichten met intrigerende titels zoals species, pantheon, uitspansel, angeliek, sgraffito, Anax Imperator of nog looks en retraite. Om een beter idee te geven van hoe De Laere zijn lezers bewerkt wil ik hiervan aan de hand van bepaalde van zijn gedichten enkele treffende voorbeelden geven.

Zo lijkt pantheon wel een anthologie van de mythes uit de (vooral Griekse) oudheid. En de lezer vertoeft er in de Tartarus, de hel van de onderwereld waar Hades, de broer van Zeus, heerst. Wij ontmoeten er onder meer de nimfen die Dyonisos vergezellen of nog Heracles doende met zijn werken.

In uitspansel duiken wij in de astronomie. Planeten en kometen spelen er trick & treat en met de fictieve warp drive-technologie uit Star Trek doet de dichter ruimteschepen sneller dan het licht voortbewegen. Er moet meer zijn beduidt hij wijselijk voor wat dit uitspansel betreft dat tegelijk statisch en elastisch is.

Merkwaardig is het gedicht angeliek dat met de waarschuwing een engel neem je niet in de maling engelen en duivels maar ook allerlei figuren uit Egyptische, Slavische, Joodse, Germaanse, Indische en zelfs Mexicaanse mythologieën ten tonele voert die de menselijke ‘zondaars’ beoordelen.

In sgraffito krijgt men een barokke (eigenlijk meer rococo) opsomming van objecten, beelden en sferen die omlijnd worden volgens de kunst van het fresco. De grote keizerlibel Anax Imperator wordt de keizerlijke garde die orde brengt in de biotoop na een baldadig soort van revolutie die ‘nieuwe levensvormen naar eigen goeddunken’ blijkt te scheppen en ‘komaf’ maakt ‘met de junk van de vorige schepping’.

looks is een parodie op het schijnbestaan, waar 90-60-90 model staat voor de maten van hongermooie meiden en de geplogenheden om succesvol schoonheid uit te stralen worden opgevoerd met de ironische raadgeving laat tot in de details op je letten.

Het slotgedicht retraite suggereert dan een reis richting ‘levensvreugde’ die uitmondt in een summer of love-herbeleving waarbij het ego geneutraliseerd wordt en het lichaam opgaat in het vlees van de goden…als in rook, voegt de dichter er venijnig aan toe.

Een bijzonder boekje deze dichtbundel waar de dichter zoals in zijn citaat van Charles Darwin I am turned into a sort of machine for observing facts and grinding out conclusions, een machinale dichtvorm heeft ontwikkeld om de veelheid van feiten die hij observeert om te vormen tot al of niet letterlijk op te vatten conclusies. Ook vind ik de cover het vermelden waard, van de hand van Sigrid von Lintig die in een nieuwe vorm van impressionisme de illusie schept van een figuur die op kleurrijke wijze in het water oplost. Een plastische metafoor voor de scheppende illusie van de woordkunst?


Andere richtingen, Frederik Lucien De Laere, Uitgeverij Fluxenberg, Gent, 2024, ISBN 978 94 647823 32

(Francis Cromphout)

In het oog van de stilte


In 2023, een jaar na haar dichtbundel Een zakboekje vol glitters, verscheen In het oog van de stilte: een parel van Ina Stabergh (pseudoniem voor Berthy Stas). Deze 415 pagina’s tellende, geïllustreerde hardcover uitgave werd op 2 maart 2024 voorgesteld in de bibliotheek van Bekkevoort.

Ina Stabergh is niet alleen dichteres, ze publiceerde in haar meer dan 40 jaar tellende carrière meerdere novellen, romans, toneelteksten en verhalenbundels. Ze was actief als lerares, vakbondsafgevaardigde, voorzitter van de literaire vereniging Apollo, organisator van allerhande activiteiten, zowel in scholen als voor socio-culturele organisaties en verenigingen. In 2006 werd ze de eerste stadsdichter van Diest én was ze meteen de eerste stadsdichteres van Vlaanderen; drie jaar later werd ze uitgeroepen tot eerste Hagelanddichter. In deze functies was haar sociaal engagement nooit veraf; het leverde haar onder meer de titel van ‘Ambassadeur tegen alle vormen van geweld’ op.

Er verschenen al eerder bloemlezingen van haar poëzie: Vincent Billiau stelde in 2001 Verdichte wegen als fluistergras samen (Litera-Este); in 2008 was het de beurt aan Henk van Zuiden met Verwondering, 25 jaar dichter, 1983-2008 (Epo).

Dit boek bevat een interessante selectie van zowel niet eerder verschenen als reeds gepubliceerd werk, met beschouwingen over boeken, correspondentie met collega’s (zoals met wijlen VVL-voorzitter Frank Decerf), columns, essays, gedichten, een interview, reisverhalen (over Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Tsjechië, Zwitserland) en andere verhalen… Sommige (onverwachte) momenten zetten aan tot verzamelen van wat al jaren in herinneringen, in dozen, boeken en kasten ligt gestapeld. Verzamelen om als geheel te tonen.

In het oog van de stilte: een parel is niet toevallig de titel: In zoveel boeken speelt de stilte een belangrijke rol. In de titel, al vlug als derde zin of pas halverwege en dan heel vaak. Of het hele boek door tussen de regels in de kleuren van de natuur. In meerdere gedichten zit de stilte inderdaad al in de titel van het gedicht: In stilte gebeuren de wonderen, Aan de poort van de stilte (Stilte is de oorsprong./ Het begin van alle dingen./ Zelfs vóór de oerknal./ Stilte…), De mooiste dingen gebeuren in stilte.

In tijden van stilte: In tijden van stilte leert men/ op een andere manier kijken naar de dingen/ en luisteren alsof wij alles voor het eerst horen,/ voor het eerst zien/ en met onschuldige kinderogen/ wederzijds durven vragen te stellen/ om alles tot in de pit te zien/ ontluiken en voelen hoe een keel,/ oren en ogen zwellen van emoties/ die het zicht op de wereld/ een andere kleur geven.

In het oog van de stilte: een parel geeft een boeiende inkijk in het leven en het veelzijdig werk van Ina Stabergh. Een eindpunt is het zeker niet, want Alles wordt anders. /Opnieuw. Steeds opnieuw. en Met de mogelijkheid tot herinneren/ zijn we naar huis gegaan./ Om telkens weer te keren.


In het oog van de stilte: een parel, Ina Stabergh, Les Iles, Ellezelles, 2023, ISBN 978 94 915 4568 9

(Roger Nupie)

De langstlevende


Truus Rozemond debuteerde in 2015 met Een verwaarloosd huis (Xanten). Het volgen van de cursussen roman bij Anja Sicking en proza bij Ingrid Hoogervorst heeft haar geholpen dit eerste werk met succes te voltooien. Eerder volgde ze de leesblokken van Ton Rozeman. In 2017 verscheen haar tweede roman Tussenruimte bij uitgeverij Magonia, gevolgd door De vorm van Ierland (2019) en Weg uit de armoede (2021). Zij schrijft psychologische romans. Daarnaast schrijft zij korte verhalen en gedichten. Vooraleer zij fictie schreef publiceerde zij als onderwijskundig psycholoog boeken en artikelen in haar vakgebied.

Het boek opent met twee citaten van Boris Vian uit Het rode gras. Het eerste luidt als volgt: “Er bestaan geen herinneringen, het is een ander leven, opnieuw geleefd met een andere persoonlijkheid die voor een deel het product is van die herinneringen zelf. Men kan de loop van de tijd niet omkeren tenzij men met ogen en oren dicht wil leven.” In de roman komen drie personen aan het woord. Ze kijken terug op hun leven met de op zesenzestigjarige leeftijd overleden hypnotherapeut en astroloog Leon. Er zijn: René, een vriend en Anna en Delphine, respectievelijk de eerste en de laatste echtgenote. Onderling verschillen zij sterk van elkaar en ze hebben ieder op een andere manier Leon meegemaakt.

De eerste vrouw, Anna, krijgt van de schrijver de meeste ruimte om haar verhaal omtrent Leon te doen. Het is een bijzondere verdienste van Truus Rozemond dat ze zich in haar drie, eigenlijk vier, hoofdpersonen op een beklijvende manier kan inleven. De vragen die de ene heeft worden uit de schaduw gehaald door de antwoorden die de andere geeft en omgekeerd. Levens, gebeurtenissen verstrengelen zich, gewild of ongewild, met elkaar. Truus Rozemond spreekt geen oordeel uit. Ze registreert met een grote mate van mededogen. Mensen (we spreken niet over man/vrouw) zijn elkaars spiegels. Soms willen ze dat beeld breken en gooien ze een steen in de spiegel. Ze beschadigen elkaar maar keren weer naar de schade terug. Intimiteit is een vervoegende trap van liefde.

Ik laat het onderwerp rusten, maar op de achtergrond vergezelt een verdriet om Leon me, om onze jeugd, onze angsten die zo’n deksel op onze tedere gevoelens legden. We durfden zo weinig. Leon misschien meer dan ik doordat hij een taalvirtuoos was en tegen heilige huisjes schopte, maar we experimenteerden niet met seks en relaties zoals je zou verwachten van studenten. Die tic van hem verraadde zijn spanning en nu is hij dood. (Rene – bladzijde 43)



Hoe Leon en ik met elkaar waren, was een begin van intimiteit. Dat bepaalt mede hoe ik nu met jou ben (Diana, partner van Anne). Hem durfde ik dichterbij te laten komen dan ik daarvoor met iemand verdroeg. Met jou heb ik zielscontact. (Anne – bladzijde 103)



Het was niet duidelijk of hij mijn vader was of een oudere broer of een geliefde, maar het voelde veilig, beschermd, alsof ik altijd gered zou worden. (Delphine – bladzijde 112)


De langstlevende, Truus Rozenmond, Uitgeverij Magonia, Utrecht, 2024, ISBN 9789492241627

(Frans August Brocatus)

Vinger voor vinger


De titel van deze dichtbundel van Margreet Schouwenaar, Dat ijsberen eieren eten, roept de verbazing op ‘dat alles verandert’ en wijst op het feit dat, zoals de dichter het verwoordt, ‘evolutie telkens toekomst zoekt in een onbestemd onderdak’. In deze poëzie is de moed aan het woord. De gedichten tonen geloof in de overleving, ondanks de dood, ondanks het verlies en het gemis, situaties die de dichter op een bijzondere manier weet op te roepen. Zij hanteert een muzikale poëzie in haar meest authentieke vorm, met als kenmerk uitdijende frases in parlandostijl, onderbroken door cesuren die de ritmiek op klankrijke wijze voortstuwen.

De eerste bundel van Schouwenaar (Schagen °1955) werd in 1991 uitgegeven bij Querido. Naast de vele dichtbundels die volgden schreef zij ook kinderboeken en werd ze stadsdichter van Alkmaar. Dat ijsberen eieren eten is verdeeld in zes cycli, plus een openingsgedicht. Het is een onmogelijke taak om hier de vele elementen die in deze gedichten verwerkt zijn te duiden. Ik zal noodgedwongen mijn lezersbril focussen op enkele juweeltjes die mij het meest hebben aangesproken, wat ook een poging inhoudt om enkele thema’s naar boven te spitten. Daar is bijvoorbeeld Een grondige geschiedenis die een opsomming bevat van wat ‘in een bezemkast ligt’, in het bijzonder de herinnering aan ‘de stem’ van de persoon die al neuriënd ‘vanzelfsprekend afnam’ (de moeder) maar nu ontbreekt. Het hele opzet hier is het vinden van de juiste woorden: ‘tot ik de woorden vind waarin jij kan bestaan’.

In Verloren wordt het verlies opgeroepen door de vergelijking met ‘een geur die zich verliest’. In Toekomst wordt de bedenkelijke staat van onze planeet geduid via een aantal leervakken zoals. Bestaanskans die het problematische perspectief van ‘elf miljard mensen in het jaar eenentwintig honderd’ oproept. Het vak Plassen laat dan ‘zien dat de zeespiegel sneller stijgt’. Daartegenover staat dan de onmacht en besluiteloosheid van de mensen: ‘In de kern van de kolk zijn geen plannen of woorden, hoogstens een druppel die prachtig op de gloeiende plaat glijdt’. In het gedicht Leven hier wordt in contrast met het menselijk falen dat zich beperkt tot het zoeken van troost in ‘gelijksoortigheid en suiker’ een kind opgevoerd ‘dat zorgvuldig haar vleugeltjes vouwt en devoot elke denkbeeldige waar dan ook wond met zachte lipjes kust. En altijd kust zij raak’.

De ontstaansgeschiedenis van een gedicht geeft zij weer in Het is niet ver meer, nog even. Je bent er bijna. Tot de dichter begrijpt en zij ontstaat: ik klink. Het begint. Het is een gedicht… en ik sta.

Het is wachten op de laatste zin, besluit zij op het einde van de bundel. Hij komt als de hand die nooit op je rustte, de arm die je niet omarmt; hij komt als de vleugels die je niet had, de wind waarin je nooit uithing. Wanneer zij uiteindelijk hoort wat zich uitspreekt, vraagt zij zich bezorgd af of iemand zal rennen om hem te vangen, niet te laat zijn voor de betekenis zich opent om daarop vinger voor vinger te sluiten. De lezer die ik ben sluit hierbij bewonderend ‘vinger voor vinger’ op de prachtige woordcreaties en beelden die deze gedichten bevatten.


Dat ijsberen eieren eten, Margreet Schouwenaar, Uitgeverij P, Leuven, 2024, ISBN 978-94-64757-37-8

(Francis Cromphout)


Groene glans


Dinie Sophie Fintelman is geboren in Appeltern, in het Land van Maas en Waal, en woont in Groede, Zeeuws-Vlaanderen. Zij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde op de Nutsacademie in Middelburg. Publiceerde gedichten bij onder meer Meander, Vers op Zondag (PZC), Deus Ex Machina, Ambrozijn en Ballustrada. Bij Liverse verschenen de bundels Bots, Aan de roekelozen, Een uitzicht waar iets over viel te zeggen en nu dan Groene glans. De omslag met een impressie van schorrengebied is van Theo Jordans.

Stadsleven en snelverkeer zijn in deze bundel ver te zoeken. De gedichten zijn gesitueerd in een landschap van polders, slikken, dijken en kreken. Begroeid met planten als lepelblad, melkkruid en waterscheerling. Bevolkt en bezocht door kievit, steltkluut, kwikstaart en patrijs.

Het titelgedicht groene glans is qua toon en stijl representatief. Als ik een kraai zie denk ik niet / dat me onheil staat te wachten en dood ga ik sowieso / ik zie de vogel als een metafoor voor / het leed dat mijn leven heeft verwoest // dit is een vaststelling / nu is het leed verantwoord / en dat is mooi want kraaien zijn dat ook // er ligt een groene glans over hun zwarte kleed

Het gedicht bevat het een paar nuchtere, om niet te zeggen droge uitspraken. De taal is consequent alledaags. En niet in de laatste plaats: er komt een vogel in voor. Geregeld verwerkt de dichter anekdotisch materiaal: Er kronkelt een dijk langs / de dode arm van de rivier // ik zwom er als het snikheet was / maar verkoeling bracht het niet / op zondagen was er rust en ik rustte nooit // er zat een ratelende zoekmachine in mijn hoofd / maar ik dacht lang dat er niets te zoeken viel (waar ik ooit woonde). Merk op: een spel met ongerijmdheden en dat komen we in de bundel vaker tegen.

Een terugkerend thema is het eigen lichaam, waarmee de dichter op gespannen voet staat. Ik verzamel stemmen / van dieetgoeroes / om me niet te moeten verdiepen / in de omringende geluiden / / aan het eetmoment valt niet te ontkomen / met lood onder mijn kleren / probeer ik aan gewicht te winnen (de eetwedstrijd)

De auteur woont in een streek, eeuwenlang geteisterd door stormvloeden, die het land blijvend tekenden. Een weelde voor dichters. Terwijl ik in de kreek zwom / trokken kraanvogels over / hun geklapwiek bracht een storm van woorden mee / met open mond ving ik niet veel meer dan gejammer op / het had de smaak van water / ik beoefende de vlinderslag / en spuugde / dook ofschoon ik naar woorden zocht (verdronken dorp)

De bundel bevat 65 gedichten. Behalve een klein geval van alliteratie in Nieuwerkerk, valt nergens enige vorm van rijm te bespeuren. De poëzie blijft poëzie, maar komt in de buurt van gewone mensentaal, die past bij de thematiek en de laconieke inslag van de auteur. Ze hield van begin tot eind mijn aandacht gevangen.


Groene glans, Dinie Sophie Fintelman, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2023, ISBN 978 94 92519 76 4

(Will van Broekhoven)

Een terugblik op een leven


Frans Kuipers (°1942) is een Nederlands dichter uit het Noord-Brabantse Vught, die op jonge leeftijd is gedebuteerd. Zijn eerste bundel Zoals wij verscheen in 1965, zijn tweede bundel Twee jaar later inderdaad twee jaar later.

En dan was het tien jaar stil. Eind de jaren zeventig verschenen nog enkele bundels, maar zonder grote breuklijnen met zijn bundels van de jaren zestig. Na dit keer een stilte van zeventien jaar verscheen in 1997 de bundel Wolken jagen bij uitgeverij Atlas Contact.

Een tweede keerpunt in de bekendheid van Frans Kuipers poëzie valt te noteren in 2004, wanneer Gerrit Komrij negen gedichten van hem opneemt in de overzichtsbundel De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Frans Kuipers behoort toch niet echt bij de betere Nederlandse dichters, en dat heeft zo zijn redenen.

De bundel Uit hoofde van jut, die nu ter bespreking voorligt, illustreert dit in grote mate. Op de website van de uitgever wordt de bundel aanbevolen met deze woorden: ‘Een oudere dichter blikt terug op zijn leven. De lezer wordt meegenomen in gedichten over de naïeve beleving van het kind, de hevigheid van een puberliefde en de angst om alleen over te blijven.’ Dit is een juiste en verantwoorde aanbeveling van deze bundel. De gedichten gaan over het terugblikken van een oudere dichter op zijn leven.

Maar Frans Kuipers doet dit in gedichten die soms nauwelijks gedichten kunnen worden genoemd, omdat ze veel te prozaïsch zijn geschreven. Het gedicht wordt vaak niet opgetrokken uit beelden en taal, maar uit stellingen en overtuigingen, die in het beste geval als een vraag worden geformuleerd, zoals bijvoorbeeld in het derde gedicht: … lijven lijken luchtkastelen,/waar is zus en zo gebleven, waar is die en die/en waarom schrijft men en voor wie?
En als de dichter oud is en terugblikt op het leven, kijkt hij natuurlijk ook vooruit naar de dood. In het zevende gedicht van de bundel neemt Frans Kuipers afscheid van zijn nabestaanden en hij doet dat zo: Tot slot, uiteindelijk, ten laatste doe ik mijn stervelings ding/en laat jullie mijn spiegel en sleutel, kleren en klok;/sneeuw erover, al die blaadjes van de kalenderboom gevallen. Deze formulering vind ik niet alleen prozaïsch, maar ook nog omslachtig. Uitleggerig, en daarom niet krachtig.

Toch heeft de bundel Uit hoofde van jut ook zijn betere kanten. De constructie of de opbouw van de dichtbundel is heel doordacht. Het is de dertiende bundel van Frans Kuipers en het laatste en dertiende gedicht van de eerste afdeling van de bundel opent met deze regel: Ik ook wissel wat af en schrijf uit hoofde van jut. De laatste vier woorden van deze regel vormen de titel van deze bundel.


Uit hoofde van jut, Frans Kuipers, Atlas|Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2024, ISBN 9789025475765

(Joris Iven)

Verstrengelingen


Jan M. Meier, het schrijverspseudoniem van Jean-Marie Maes, publiceert met Verstrengelingen zijn vijfde bundel bij Uitgeverij P. Hij is naast dichter ook een gewaardeerd publicist van literaire bijdragen aan diverse tijdschriften en was/is actief als medeoprichter/redacteur van bladen als Restant, Yang en Deus ex Machina.

Verstrengelingen wordt aangekondigd als een dubbel-bundel maar bestaat eigenlijk uit drie delen Taalslag 1, Verstrengeling en Taalslag 2, waarbij het middelste deel als het ware de verbinding moet leggen tussen de twee taalslagen. Binnen de drie delen zijn de gedichten dan weer ondergebracht in diverse cycli. Het geeft op het eerste gezicht een wat complexe samenstelling maar is een perfecte emanatie van de verstrengelingen, knopen, kruispunten en dwarsverwijzingen die de dichter zowel inhoudelijk als stilistisch doorheen deze bundel heeft gelegd. In de flaptekst wordt het geduid als de rode draad die verbindt wat nog niet is gedacht. De dichter die de raadsels van leven en taal ontsleutelt.

De lezing van deze bundel vergt dan ook een grote concentratie en inleving van de lezer. Hij spoort de rand op / richelrijk van afgrond / vergeetput van licht / in trage verhaalpas (pagina 42). Het illustreert de poëtische zegging van de dichter: een staccato ritme, dat bijwijlen hortend en stotend wordt, spaarzaam gebruik van lidwoorden, alliteraties en combinaties van begrippen tot nieuwe woorden en nauwelijks leestekens. Inhoudelijk is het sterk intellectueel getint en soms op de rand van het hermetische: verstijfd in hapering / tussen eb en vloed / keerpunt van dobbelsteen // hij zet passerpunten uit / van links hoog naar rechts onder / weeft kruiselings letterdraden (bladzijde 130).

De bundel is één grote ‘taalslag’, een gevecht met de taal met als wapen de taal zelf. Taal als sleutel tot begrijpen van de werkelijkheid en tezelfdertijd ook ontdekken dat het de werkelijkheid aanreikt zoals we ze zien. Deze bundel is dan ook een fascinerende reis doorheen dat taalland met de dichter als gids, die soms ook dreigt te verdwalen om dan weer het pad terug te vinden door flarden van persoonlijke herinneringen als ankerpunten, zoals in het gedicht Strijklicht, blijkbaar refererend naar een verblijf in de Dordogne: ach, zegt ze, de pijn van het zijn / gaat schuil in kleine dingen / en ze petst de krant op zijn kop / lacht met klokkende geluidjes // kijk, daar gaat hij weer / met woordjes in de weer / klettert op het kladblad / straten, staten rijzen uit zijn kop (pagina 29). Een andere illustratie daarvan is bijvoorbeeld het gedicht Bladmuziek: zijn potlood kruipt traag / over de regels van het blad / hapering een essentieel bestanddeel // wat gebeurt lijkt haast fluïde / uitgeknipte reeks zonder voor of na / vogel uit het niets nar nergens (bladzijde 120).

Verstrengelingen is zonder meer een uitzonderlijke en unieke bijdrage aan de hedendaagse Nederlandstalige poëzie: een merkwaardige ‘verstrengeling’ van een zoektocht naar de zin van het menselijk bestaan en de rol van de taal daarin en dat alles ‘vertaald’ in een strak ingehouden en meesterlijke poëtische zegging. Jan M. Meier bewijst hier zijn groot vakmanschap als dichter en denker. De illustratieve schilderijen, geïnspireerd door de gedichten, van Evelien Sergeant, die ook reeds Meiers vorige bundel Grote gevoelens (2020, Uitgeverij P) illumineerde, versterken daarbij nog deze meer dan lezenswaardige bundel.


Verstrengelingen, Jan M. Meier, Uitgeverij P, Leuven, 2024, ISBN 978-94-64757-38-5

(Richard Foqué)


Ergens moet een draadje liggen


Al ruim tien jaar timmert Odile Schmidt aan de literaire weg met verhalen en gedichten. Het wachten was op haar debuutbundel. Die is inmiddels verschenen en ligt alweer bijna een jaar in de winkels.

Het is een stevige bundel, strak georganiseerd (5 delen van 8 gedichten) en voorzien van een titel vol symboliek: Op falende furiën, mieren en ander leven. De combinatie van wraakgodinnen en harde dominante werkers tegenover een ‘ander leven’ is intrigerend en vraagt om opheldering.

Die wordt niet gegeven in de eerste serie van 8 gedichten: Onderhevig aan functies van x en y waarin verschillende meetkundige figuren onderworpen worden aan persoonlijke overwegingen, gebeurtenissen, omstandigheden.

Het lyrisch ik zit ‘gevangen’ in spiralen, kubussen en allerhande banden zonder dat het een uitweg vindt. Ondanks pogingen om de wetmatigheden van de beklemmende figuren te doorbreken, lukt het niet om een gerichte uitweg te vinden:

de ijkpunten waar ik ascetisch naartoe werkte weggekapt
de keukentafel onherstelbaar gebroken
wat rest is een puntenwolk
(bladzijde 22)

Het is de laatste strofe van deze eerste cyclus. En wellicht een waarschuwing: ook in wat volgt ontbreekt een patroon. Dus, lezer, ga aan het werk en breng je eigen structuur aan. De dichter helpt echter niet mee, in de tweede cyclus van 8 gedichten is het lyrisch ik naarstig op zoek naar woorden die bestendig zijn, maar ook dat lijkt een onbegaanbare weg:

Woorden palen, soms barricaden die ik omwerp, soms
knuffelbomen
palindromen en keer om, deze weg is een verboden richting
(bladzijde 31)

Odile Schmidt voert ons aan haar pen mee naar allerhande situaties die verlichting zouden moeten geven, maar die blijft uit. En toch lees je verder, want je moet. De gedichten duwen je als het ware een donker woud in dat je onzekerheid voedt en tegelijkertijd hongerig maakt. Wat speelt er allemaal om deze dichter, om dit lyrisch ik dat zich door al die woorden, al die beelden, al die gelezen werken een weg moet worstelen naar een onbekend landschap. Je zou er een therapeut bij moeten halen, hoewel:

Neem nog een duik in mijn onderbewuste
ik ben alleen gewapend met mijn logica
meanderthaler, zo werd ik wakker
taaldeconstructie, de psychiater keek ernstig
en glimlachte over mijn bundel gebogen
zijn ogen ook
een gebed om vergeving onderbroken met au-geroep
(bladzijde 42)

Ook dat is niet aanlokkelijk. Dan maar zelf weer op pad langs verschijningen, geboortes, verhuisdozen, pijnen en ongemakken. Ergens moet een draadje liggen dat je houvast biedt, ooit lees je woorden of tussen de woorden waarom deze bundel het lezen waard is; ontstaat het beeld van de dichter die als een drenkeling om zich heen slaat tot het water toegeeft en substantie wordt waaruit opstaan mogelijk wordt.

In de laatste afdeling, Wereld delen, lijken antwoorden te liggen. In het gedicht Waddenzee herken je de foto die het omslag van de bundel siert en daarnaast vind je een soortement thuisplaat:

Opeens heeft alles verband met Beverwijk (bladzijde 75)

Dus daar ligt het antwoord. Morgen ga ik naar Beverwijk! Ga je ook mee?


Op falende furiën, mieren en ander leven, Odile Schmidt, Uitgeefhuis De Manke God, Julianadorp Aan Zee, 2023

(Wim van Til)


Dagen van glas


Dagen van glas is de zevende dichtbundel van Eric Vandenwyngaerden. Een aantal van zijn bundels zijn uitgegeven in eigen beheer, zo ook deze. Het belet niet dat Vandenwyngaerden een zeer actieve dichter is in de letterenwereld en zeker in zijn thuisstad Diest. Zo was hij er stadsdichter en is hij momenteel huisdichter van het AZ-Diest. Daarnaast publiceerde hij in zowat alle belangrijke Nederlandstalige tijdschriften, werd hij opgenomen in heel wat bloemlezingen en werd hij bekroond in diverse wedstrijden. Kortom een gewaardeerd dichter.

Met deze nieuwe bundel werkt Vandenwyngaerden verder aan een oeuvre, dat gekenmerkt wordt door een sterke taalbeheersing, gesteund op een ogenschijnlijk ongedwongen simpele schriftuur, die de lezer meteen invoert in de gedachtewereld van de dichter en zo bij die lezer bijna onbewust, zelfs speels bijwijlen, zijn inhoudelijke boodschap doet insijpelen.

De bundel herbergt een veertigtal gedichten, verdeeld over zes relatief korte cycli en aangevuld met aantekeningen, die de gedichten duiden. In de eerste drie cycli Wat niet dooft, Onder de sluier en Het moment toen put de dichter uit eigen ervaringen. In zijn verzen transformeert hij die innerlijke gevoelens tot een aanspreekbare uitwendige beleving, die hij samenbalt tot een moment van bezinning. De tijd en het tijdsverloop is daarbij de katalyserende agens. Het openingsgedicht Hier ben ik zet reeds de toon: En dan waait de wind / Het huis, het warme huis achter / de luiken, daar waar alle stilte zich bevindt, / steunt in zijn voegen…//…De laatste woorden zijn nog niet gezegd. / Hier ben ik. Buig voorover. Leg je neer.

Gebeurtenissen zijn aanleiding tot zelfreflectie. Wie ben ik? Waar ben ik? Waarom? Wie is de ander en kan ik die kennen? Voorzichtig loopt het pad waarop we moeten. / Een onbekende toekomst slentert met ons mee. // Ik draag een grote liefde, krom mijn rug onder / de zware takken. Onder de bomen en de hemelen. // En hier, denk ik – maar kom ik hier nog ooit terug? (uit Below the veil).

Vandenwyngaerden hanteert een wisselend perspectief tussen het ik, het wij en het jij, dat hij verder uitwerkt in de drie laatste cycli, Impressie, Grensland en Dagen van glas. Hij laat zich daarbij inspireren door het werk van collega-auteurs, recente natuurrampen, de oorlog in Oekraïne, om dan in zijn laatste cyclus zijn gedichten op te dragen aan een aantal vaak te vroeg gestorven persoonlijkheden. Hier is in elk vers de dood impliciet aanwezig. De dood, die licht en donker verbindt in aanvaarding van het eindige. Zo in het gedicht Oostende, opgedragen aan Arno Hintjes: ‘Il est tombé du ciel,’ zingt hij. En krast / zijn bleek geworden woorden door de nacht. // De scène trilt. In rimpelingen gaat de spiegel-/ deken. Alles verdrinkt – de hemel tekent zwart. Zo in het sleutelgedicht Dagen van glas, opgedragen aan Lutgart Simoens: En toch – dat weten wij – toch stopt / het eens. Dan zijn we het geruis / geweest. // Geruisloos gaan we heen.

De poëzie van Eric Vandenwyngaerden is op het eerste gezicht pretentieloos maar graaft precies daardoor diep in alledaagse menselijke gevoelens, die wij allen ervaren. Zijn poëzie wordt daarbij gedragen door een bijna ongemerkte ritmische cadans, die steunt op een merkwaardig aarzelende, onderbroken spreektaal met herhalingen, doorweven met binnenrijmen, metaforische spiegels en wisselende meerlagige perspectieven. Maar toch blijft het erg toegankelijke poëzie, die elke lezer meteen zal aanspreken.


Dagen van glas, Eric Vandenwyngaerden, uitgave in eigen beheer, Diest, 2024

(Richard Foqué)

De radeloosheid van de dichter


Archipel heet de pas verschenen dichtbundel van Geert Jan Beeckman. Op Wikipedia lees ik dat ‘een archipel of eilandengroep een landvorm (is) die bestaat uit een ketting of tros van eilanden. Archipels bevinden zich vaak in open zee en zijn meestal vulkanische eilanden, die ontstaan langs oceanische ruggen of vulkanische hotspots.’

Elke afdeling in Beeckmans bundel kun je zien als een eilandengroep van gelijksoortige gedichten. En elk gedicht is een eilandengroep van verschillende strofen en regels. De archipel bestaat uit eilandengroepen die iets met elkaar gemeen hebben en die eilandengroepen bestaan op hun beurt uit eilanden die ook iets met elkaar gemeen hebben.

Alles hangt samen met alles. Er is een grote samenhang tussen de gedichten onderling en die samenhang is er net zo goed tussen de strofen en de regels onderling. Het is met de poëzie zoals het met alles is in het leven: alles hangt met alles samen. Het ene vloeit uit het andere voort. Het ene kan niet losstaan van het andere. Het ene heeft het andere nodig. Het ene kan alleen bestaan in zijn verbinding met het andere.

Als ik stel dat de poëzie van Geert Jan Beeckman in zijn opzet en in zijn uitdrukking dicht bij de filosofie aanleunt, dan trap ik een open deur in. Het gaat bij Geert Jan Beeckman altijd over de grote thema’s: leven en dood, hoop en wanhoop, winst en verlies, de tijd en de stilte, onsterfelijkheid en vergankelijkheid, medeleven en zelfbeklag, stilstand en aanraakbaarheid, en ga zo maar door.

Geert Jan Beeckman is een dichter die de vragen stelt die moeten worden gesteld. De antwoorden bestaan uit zijn twijfel, uit de onmogelijkheid om ze te beantwoorden. Maar hij blijft ze stellen, hij blijft ze geselen, hij legt ze het vuur aan de schenen.

Heel vaak worden de vragen zelfs niet in vraagvorm gesteld. De radeloosheid van de dichter maakt elke zin tot vraag. Want hij wil ondanks alles doordringen tot de kern, hij wil de waarheid achterhalen, hij wil de zin van het leven blootleggen. Want voor minder schrijf je geen gedichten.

In het gedicht Het gedicht is opvang lezen we in de eerste strofen: En dat wij ook bezette symfonieën moeten bevrijden./En dagdromen genezen./En ook moeten vragen waar de mannen zijn gebleven.//Vergeef ons de mens./Je herkent een handschrift in het zijne./Je slaapt in zijn breekbaar getal./Je weet van zijn aarde in een engelenkeel.//Op de vlucht is hij die niet met een kogel danst./Uit een land dat tussen de talen valt./Wie zijn erediensten en sleutelbenen breekt./Wie geboren is op een dageraadplaats.


Archipel, Geert Jan Beeckman, Uitgeverij P, Leuven, 2024, ISBN 9789464757422

(Joris Iven)


Cascade


Astrid Arns (Gent, 1960) is onderwijzeres en dichteres. Ze publiceerde gedichten in Poëziekrant, De Schaal van Dighter, Het Gezeefde Gedicht, Meander, De Vallei, Deus ex Machina en Het Liegend Konijn.

Ze droeg voor tijdens de poëzieroute Gent 2017 en de Vlaamse Poëziedagen in Ooidonck. In 2016 werd ze laureaat van de Melopee Poêzieprijs. In 2017 werd ze genomineerd voor de Meanderprijs.

In Januari 2018 won ze de 3de prijs Poëzieprijs Oostende met het gedicht doorzichtig. In maart van datzelfde jaar won ze de Boontjesprijs met het gedicht requiem. In maart en juni 2018 trad ze samen met haar dochter Jana Arns en haar nicht Frouke Arns (voormalig stadsdichter Nijmegen) op onder de noemer 3 X Arns en daarmee Basta.

In september 2018 verscheen haar debuutbundel Mijn naam op de deur. In 2019 werd ze genomineerd voor de Rob de Vosprijs. In 2021 bracht ze met haar dochter Jana Arns de duobundel In welke vrouw ik leef uit.

Een cascade is een waterval. In het Italiaans cascata waarin de betekenis zowel ‘waterval’ als ‘val’ is. Bij de val zonder water verschuift ook de betekenis.

De bundel opent met een citaat van Friedrich Nietzsche “De hoop is het kwaadste der kwaadste, omdat zij de marteling verlengt.” Hierin ligt donkerte, melancholie besloten en ook dat verlangen meer niet als wel beantwoord wordt. De bundel is opgedragen aan Veke.

De bundel bestaat uit drie cycli gedichten: Gevangen onder lakens (10 gedichten), Puzzel zonder stukjes (7 gedichten), en Eén vogel kan het antwoord zijn (9 gedichten). Alle gedichten hebben een enkel woord als titel. Behalve het derde laatste gedicht uit de derde cyclus wat de titel Zonder krukken heeft. De gedichten worden hierdoor feitelijk en benoemd. In het titelgedicht Cascade waarmee ze de eerste cyclus afsluit is helemaal geen sprake van water maar aan een val, verwant aan slaap, of misschien een voorbode van de dood? Zij schrijft: Sterven is een vorm van dans. Het totaal van 26 gedichten beantwoordt aan de letters van het alfabet.

De gedichten zijn elk afzonderlijk te lezen. Lees je ze achter elkaar en zou je de titels bedekken dan krijg je een indringende verstilling. De beelden van Astrid Arns zijn complex door hun eenvoud. Ze scharnieren open en dicht. Ze streelt en krast met haar nagels. Het anders verpakken van de boodschappen verandert de betekenis niet.

De dichter zit gevangen onder lakens maar een laken moet de slaap bedekken. Een puzzel zonder stukjes ligt aan je voor zoals een zee die, omwille van de golven, niet in stukken te snijden is. Soms kan er ineens iets gebeuren wat een antwoord kan geven op iets of iemand waarbij of bij wie vraagtekens staan: één vogel kan het antwoord zijn.

Ik ben getroffen door haar sterke beelden, door haar weemoed die, ondanks alles, een groter verlangen omarmt.



Zonder bedenktijd stromen de jaren rugwaarts
kleeft het zout aan wimpers.
Je wilt de schelpen horen zingen in de zee.

(uit: Dorst, bladzijde 9)


Cascade, Astrid Arns, Uitgeverij P, Leuven, 2024, ISBN978-94-64757-25-5

(Frans August Brocatus)

De allerstilste overkant


In een mooie, compacte studie van 44 bladzijden doet Gert de Jager verslag van zijn leeservaring met de laatste bundels van F. van Dixhoorn, het doel van de opticien en de kat van de muziekschool. Nou ja, bundels, bundels ... daar begint het al mee. Kun je wel van bundels spreken? 

De uitgever, het balanseer, spreekt van twee foedralen, losse katernen in een kartonnen cassette en dat tweemaal. Het is een bijzonder project van Van Dixhoorn en het past ook helemaal bij deze dichter. Een eigenzinnige dichter, scherp observator en concreet denker, zo wil ik Van Dixhoorn het liefste noemen, onder zoveel andere even rake termen. 

 

Maar het gaat hier niet over hem (en toch ook weer wel), maar over Gert de Jager. Zijn benadering van dit werk van Van Dixhoorn levert een schoonheid aan leesstrategieën op. Ik kan mij zomaar voorstellen dat de schrijversopleiding poëzie dit werk op de lijst van verplichte lectuur plaatst, en dat is dan volkomen terecht. 

In vijftien korte hoofdstukken behandelt De Jager de elf katernen waaruit de gezamenlijke bundels bestaan: 6 voor de kat van de muziekschool en 5 voor het doel van de opticien. En passant haalt hij er ook zijn leeservaring bij van Virgula, de prijswinnende bundel van Sasja Janssen. De overeenkomst die hij gebruikt, is die van het concept dat ten grondslag ligt aan de gedichten. De uitwerking van dit concept is totaal verschillend, dat moge duidelijk zijn. Het gaat hem om het verschil tussen het laten vollopen met taal (Janssen) en de kaalslag in taal bij Van Dixhoorn. Overigens gaat hij niet verder in op een eventuele overeenkomst noch verschil. 

 

De Jager geeft in zijn inleiding en ook in de eerste hoofdstukken goed aan wat zijn houding is tegenover de werkwijze of althans: het resultaat ervan, van Van Dixhoorn. Het is niet zijn sterkste kant om al puzzelend op zoek te gaan naar verheldering. 

Toch doet hij dat en hij is er consequent in. Hij stelt een vraag en zoekt in het werk naar een –voor het moment – bevredigend antwoord. Het levert regelmatig mooie overwegingen op. Zoals deze: 

 

"Op de ene bladzijde dit:  

.' 

En op de andere bladzijde ook. Sterft het geluid weg? Verdwijnen ‘wij’ die bovenaan staan? Of moeten we doen wat we zo vaak moeten doen: het afwezige opvullen met van alles en maakt juist de afwezigheid een potentieel alles ervaarbaar? Inclusief het verdwijnen daarvan? Op zijn hoogst is het een voorlopig verdwijnen. Op katern 38 volgt katern 69 en dat begint, ondanks 30 missende katernen, met een woord dat we kennen: wen. Continuïteit gegarandeerd" (bladzijde 23) 

 

Het is stil aan de overkant is een heerlijk leesavontuur voor wie – net als ik, dat moge duidelijk zijn – gegrepen worden door de unieke verwerking van observaties die Van Dixhoorn verwoordt. Deze studie maakt dat het ‘oudere’ werk van Van Dixhoorn van een steviger leeswijzer wordt voorzien. 

Dat is een grote verdienste waarvoor Gert de Jager applaus verdient. 

Klappen maar met die handen en met de ogen! 

  

Het is stil aan de overkant, Gert de Jager, Gaia Chapbooks, Leeuwarden, 2024, ISBN 9781304272867

 

(Wim van Til)

Gebogen stip


Er zit een tegenstelling in de titel van de bundel Gebogen stip van V.P.M. Bio: wat gebogen is kan geen stip zijn én een stip is niet gebogen. Dit ietwat bevreemdende samengaan is meteen de uitnodiging tot zijn recentste publicatie.

In de eerste cyclus, Lichts geweten, gaat de dichter terug in de tijd, herinnert hij zich plaatsen waar het licht geweest is, plaatsen die hij bezocht heeft of niet, of die hij zich verbeeldt. Hij haalt herinneringen uit een vervlogen tijd naar boven: een café waar in een achterzaaltje de instrumenten van een fanfare zijn opgesteld. Er duikt een ver familielid op: Joe Harris op, de charmezanger van onvergetelijke hits als Eerst zien en daarna geloven en Drink rode wijn. Achter het café van Zoë,/ in een oude schuur, staan/ de instrumenten van de fanfare.// Een schuiftrompet trekt zijn aandacht./ Bij het blazen in de loden hitte/ vermengt het zweet van zijn handjes/ zich met de klank van de trombone.// Haar neef, de beroemde zanger,/ bezoekt het café niet meer./ Vader boekt een ticket voor/ “Op losse schroeven” in het kursaal.// “Arme Joe”, zingt iemand jaren later.

De tweede cyclus, Cirkels, verwijst naar een thema dat ook in zijn beeldend werk aan bod komt, getuige hiervan zijn expo in Cultuurstation Tracé in Ekeren (2022): Gebroken cirkels. Cirkels die in mekaar sluiten, gebroken en gebogen cirkels, dingen die breken en andere die in elkaar vloeien: Hij droomt een cirkel in een cirkel,/ de notendop van het zijn.

In de laatste cyclus, Afgepunt, vinden we reflecties terug op zijn beroerte en hartoperatie: Alles overvalt me als koude stenen en steden in een troosteloze burcht.

Zo is de cirkel rond: van verleden naar heden.

De zee komt in veel gedichten voor en het ontbreekt ook niet aan muzikale elementen, jazz bijvoorbeeld. De vrouw blijft, net als in zijn vorige bundels, een centraal thema: Hij legt haar in de watten tussen/ haar kraamhaar/ wikkelt haar sponde in tot/ een halve cirkel. In Haar vrouwelijkheid: Zal ik de voordeur niet openen om door/ het kleinste spleetje het licht van jouw liefde op te vangen? Nicole Van Overstraeten in haar recensie van zijn vorige bundel, Lasnaden van de lach: Bio schrijft vrouwvriendelijke erotiek, met subtiel-humoristische toetsen.

In het oorspronkelijk manuscript zette de dichter een punt achter de titels van zijn gedichten. Een punt duidt op een einde, maar wie iets afpunt, is klaar om tot actie over te gaan, klaar voor een nieuw avontuur: Het was me een jaartje.// Vlug om de hoek kijken naar een nieuwe balans. Dat avontuur zal zich beslist nog aandienen in het werk van deze dichter en beeldend kunstenaar, die ook in zijn beeldend werk poëzie verwerkt, wat hem tot een ‘beeldend dichter’ maakt. Dit leidt tot een eigenzinnig en avontuurlijk kunstenaarschap waarbij het resultaat uitnodigt om ontrafeld te worden door de kijker en, in dit geval, de lezer.

Gebogen stip, V.P.M. Bio, Demer Uitgeverij, Leusden, 2024, ISBN 978 1 4457 9033 6

 (Roger Nupie)

De grote vragen over leven en dood


In zijn nieuw non-fiction boek Het Ingebeelde Universum gaat Ludo Noens dieper in op de grote metafysische vragen die de mens zich sinds heugenis heeft gesteld: Wie zijn wij, waar komen wij vandaan en waar gaan we heen? Wat is onze plaats in de kosmos? Wat gebeurt er als wij sterven? Is er leven na de dood, of is het gewoon Gedaan is gedaan!, zoals Walschap (of was het Elsschot?) het indertijd met bittere ondertoon uitdrukte?

Noens is een schrijver van fantastiek en fantastisch realisme; hij sluit niet uit dat het filosofisch antwoord op deze vragen in de postmodernistisch klinkende thesis ligt dat de realiteitswaarde van alles wat de mens over dit thema in verschillende culturen heeft bedacht en verteld, zowel magisch als rationeel, eigenlijk identiek is.

In het eerste deel van dit boek bespreekt Noens hoe in het moderne Westen, en meer bepaald binnen het wetenschappelijke wereldbeeld, het idee is doorgedrongen ‘dat er toch meer tussen hemel en aarde moet zijn’ dan wat we met onze zintuigen kunnen registreren en met ons denken kunnen begrijpen. Uitgebreide studies over de merkwaardige bijna-doodervaring of BDE bijvoorbeeld (onder meer gedocumenteerd in 2001 in The Lancet door de bekende hartchirurg Pim Van Lommel), alsook de talloze rapporten over reïncarnatie, verzameld door onder anderen de Canadese psychiater Ian Stevenson en de Amerikaanse klinisch psychologe Helen Wambach, geven ernstig te denken aangaande een eventueel voortbestaan na het fysieke afsterven.

In het tweede deel bespreekt Noens dan hoe onder meer in het hindoe-boeddhistisch én in het esoterisch wereldbeeld deze notie over wedergeboorte en de betekenisvolle plaats van de mens in de kosmos al duizenden jaren leeft.

Tenslotte gaat Noens (die geen fysicus is maar zich duidelijk in dit heikele domein heeft verdiept) in op de theorieën van de huidige westerse kosmologen over het ontstaan van het universum, de big bang en de fantastisch klinkende ideeën over bijvoorbeeld het holografisch multiversum en de hyperdimensionale snaartheorieën. Om dan terug te komen op zijn stelling dat dergelijke wereldbeelden, in het Westen verworven door de rationele, wetenschappelijke methode en in het oosten door meditatieve introspectie, béiden wellicht ingebeelde constructies zijn, elk in de loop der tijden gaandeweg ontwikkeld binnen hun eigen specifieke consensus realiteit.

Een creatief kunstenaar zoals E.A. Poe verbeeldde zich in zijn essay Eureka! uit 1848 al een kosmologisch model van een uitdijend (en inkrimpend) heelal, een visionaire kijk die pas veel later door de wetenschappelijke methode in ernst werd genomen. Het geeft dan te denken dat Poe in de eerste plaats een dichter en schrijver van fantastische verhalen was; naar eigen zeggen verkreeg hij zijn visionaire kosmologische inzichten niet door theoretisch onderzoek, maar via gevoelsmatige, poëtische intuïtie…

Ook Ludo Noens heeft zijn verbeelding en intuïtie gebruikt in de realisatie van deze innerlijk samenhangende non-fiction vol ontregelende toelichting op de rol van het bewustzijn en op de realiteitswaarde van wat wij dagelijks om ons heen zien.


Het ingebeelde universum, Ludo Noens, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2024, ISBN 9 789464-872002

(Anouk Kallen)

Nocturnes


Tony Rombouts is dichter, organiseerde jarenlang talloze poëzie evenementen, runt Uitgeverij Contramine en is erevoorzitter van de VVL.

Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Uitgeverij Contramine zag Nocturnes het daglicht. Niki Faes verrijkte de gedichten van Tony met elf daarop geïnspireerde grafische werken. De gedichten en grafische bijdragen werden losbladig verpakt in een speciaal daarvoor ontworpen luxedoos. Nocturnes verscheen recent in een genummerde luxe-editie op 35 exemplaren.

Tony Rombouts en beeldende kunstenares Niki Faes werkten al eerder samen. Zo verschenen er meerdere poëzie uitgaven verlucht met werk van Niki Faes. Een selectie uit deze bibliofiele edities: De astrologische keuken van de poëzie (2000), Een hand vol druppels (2003), De geheime garderobe van grafiek en poëzie (2004), Château Les Beaux Arts (2007), Ver-hulde-woorden (2013) en Polychrome woorden, verbale kleuren (2014).

Nocturnes heeft als ondertitel Tien Nachtgezichten, in de duisternis geschreven en opgedragen aan mijn muze, de beeldende kunstenares Niki Faes en werd geschreven in Park Kemmelberg tijdens de zwoele nachten van de hittegolf in april 2022.

De cyclus opent met Wanneer woorden/ als zwaluwen zweven/ en nachtvlinders fladderen/ als vliegende verzen// zakt langzaam/ de vermoeide avondzon/ in de naamloze zee/ van dit ongeschreven gedicht.

Met dit besef Het aardse bestaan/ lijkt totaal verdwenen/ terwijl verre planeten tintelen/ met een zachtjes zinderend licht geeft de dichter zich over aan wat er in de ruimte, aan de hemel, onder de donkere wolken al dan niet te zien is. En wat gebeurt er in die duistere nachten? Zeer stipt om middernacht/ lijkt de Poolster/ héél eventjes te pinken/ en op dat afgesproken teken/ steken spontaan alle sterren/ hun nauwe pointes aan.

De naakte sterren/ gloeien dan/ in hun hemelse pracht. Maar er is meer aan de hand: de verste sterren/ luisteren niet/ maar fonkelen en monkelen/ onder elkaar. En het blijft niet bij fonkelen en monkelen. Tony Rombouts wijst op enige intimiteit in de sterrenwereld: Wat er nooit kon worden vermoed/ was dus toch verbazingwekkend waar:/ tijdens de duistere uren van de nacht/ hebben de volwassen sterren/ intieme gemeenschap met elkaar.

Is het werkelijk de dichter die dit alles bezingt? In elk geval relativeert hij wat hij opgetekend heeft: Niemand/ zelfs geen enkele dichter/ kan beweren/ dat hij de auteur is/ van deze nachtelijke verzen. En aan het eind van het laatste gedicht, Envoi: Anonymus/ heeft hier zijn werk gedaan.

Niki Faes kiest in haar werk voor dialoog en communicatie door middel van een creatieve, visuele mededeling en die is, net als in andere vermelde uitgaven, meer dan geslaagd. Zij seint ons beelden uit de ruimte door, en zoals meermaals in haar werk, leidt dit tot een ingetogen, intimistische blik, in dit geval, op en uit de ruimte. Typerend voor haar kunstenaarschap is de abstractie die de kracht van haar grafiek nog versterkt.

Het duo Tony Rombouts en Niki Faes heeft een voortreffelijke artistieke daad gesteld waarin poëzie en grafiek elkaar belichten, confronteren, uitdagen en uiteindelijk organisch versmelten - een krachttoer.


Nocturnes, Tony Rombouts & Niki Faes, Uitgeverij Contramine, Antwerpen, 2024

(Roger Nupie)


Van aardse tot hemelse bespiegelingen


Lezend in de jongste bundel van Francis De Preter, Voeten in de aarde, sprongen mij onwillekeurig de verzen voor de geest van Elisabeth Barrett-Browning, in haar gedicht Portugees Sonnet, vertaald en gebloemleesd door Paul Claes:

                En toen mij zijn vervlogen taal doordrong
                Meende ik door mijn tranen heen de jaren
                Van bitterzoete weemoed te ontwaren
                Waarvan de schaduw mijn bestaan besprong

In de 33 gedichten van Francis De Preter, die grosso modo herinneringen aan vroegere plaatsen, kunstenaars en artistieke ontdekkingen beslaan, overweegt de melancholische noot. De nu 92-jarige dichter neemt meer en meer afstand van zijn vroegere vitalistische thematiek: natuur, reizen en muziek. Hij vermeit zich thans bij de schoonheid van voorbije momenten.

                Het huis

                Zie de schaduw van dit huis
                met zijn stoffige trap
                naar droombeladen kamers:
                moe van het ontwaken
                na jaren
                dalen wij de treden af
                verkleed;
                het venster kijkt ons kouwelijk aan,
                de maan sluipt heimelijk weg
                achter de zon,
                de kasten weerkaatsen
                gekraak van stappen
                uit een oud bestaan.

De lijfelijk-materiële aanwezigheid van de werkelijkheid in Voeten in de aarde is slechts een dekmantel voor de onderliggende mystiek van het bestaan. Het zinnelijke van de vroegere poëzie van De Preter heeft plaats gemaakt voor berustende beschouwing, met een tikkeltje heimwee naar de aardse wortels.

Terugblikkend op de menigvuldige ontmoetingen met artiesten allerhande schrijft Francis De Preter het gedicht De dichters dat door Albert Hagenaars en Siti Wahyuningsih werd vertaald in het Bahasa Indonesia en opgenomen op hun blog Suara, Suara dari Utara (Stemmen uit het Noorden):

                De dichters

                De dichters waren mijn gasten,
                spraken ieder hun taal.
                Uit hun woorden groeiden wouden,
                gonzende korven, gouden honing.
                Verkenners zagen nieuw land,
                dronkemansogen beeldig reliëf.

                Elke wereld heeft zijn sleutel,
                wie opent wat hij dromend vindt?
                Ik zocht en vond de deur
                en zo de mond en dan het vers
                maar bovenal de toonspraak
                en de kleuren van hun klanken.

De Latemse schilders, Charles Baudelaire, Johannes Vermeer, maar ook de oorlog in Oekraïne worden met een poëtisch saluut bedacht, evenals de Goede Nacht-wens van Henryk Gorecki (Dobra noc), wellicht voor hen die aan slaaptekort lijden : de nacht die mij doorziet / met ogen van slapeloze sterren.

Het zijn momenten van schoonheid die als slapeloze sterren blijven naklinken in ons geheugen en in de boekenkast.

                Goede nacht!

                                            (Dobra noc, Henryk Gorecki)

                Zwijg nu, klok, en breng
                de nacht die mij doorziet
                met ogen van slapeloze sterren,
                wat moet ik met jouw wake,
                die staalharde blik uit het zwart heelal?

                Schildwacht aan mijn raam,
                mag ik mij voorzichtig keren op mijn zij?
                Dank u, voorlopige vredesbode,
                ik beëindig nu mijn samenspraak

                met de buitenwacht van de stilte;
                mijn dal ligt in jouw slapend gebergte,
                straks kust een nieuwe dag de sprei,
                maar wat te doen met die blanke morgen?


Voeten in de aarde, Francis De Preter, Uitgave in eigen beheer Francis De Preter, Geelhandlaan 2/1, 2220 Heist-op-den-Berg, 2024

(Marc Bruynseraede)

Mea culpa


Hilde Keteleer debuteerde met de dichtbundel Al wat winter is en waar (2001). In 2003 volgde de tweetalige dubbelbundel Twee vrouwen van twee kanten / Entre-deux, met Caroline Lamarche, en in 2004 Deuren. In 2009 verscheen haar debuutroman Puinvrouw in Berlijn. Na het reisboek De brug van dromen. Onderweg naar het nieuwe Mozambique (2011) een tweede roman, Omheind (2014). Na de dichtbundel Weg van de tijd (2019) in 2021 twee vertalingen: Beeldenraper, uit het werk van de Belgische dichter des vaderlands Carl Norac, en Requiems van R.M. Rilke. Nieuwste bundel: Mea culpa.

Mea culpa: ‘door mijn schuld’, ‘door mijn eigen schuld’ en als het wat krachtiger moet: mea maxima culpa, ‘door mijn grote schuld’ - een uitdrukking uit het gebed Confiteor (Ik beken) van de Rooms-Katholieke Kerk, waarin iemand zijn fouten tegenover God bekent.

De bundel opent sterk met het gedicht Confiteor zonder god: (…) Mea maxima maxima culpa -/ kun je iets breken dat als een weke/ slak een slijmspoor kringelt/ om de harde feiten heen/ om iets dat al verdween in de put// die stinkt naar mijn generatie/ een dun dekentje en daaronder/ die kleine jezus met wie je werd betrapt/ wiens hart doornengekroond/ zo lang in je heeft gewoond.

Het is niet verbazend dat je op een moment rebelleert tegen je opvoeding, de waarden van je ouders en het geloof. Maar heel die erfenis maakt wel deel van je uit. Wat blijft daar voor jezelf van over, wat wijs je af en waar kan je vrede mee nemen en niet alleen als een dierbare herinnering in je hart sluiten maar ook als iets dat in je heden nog betekenis geeft aan je leven? Dat zijn zowat de kernpunten waar deze gedichten gestalte aan geven.

De moederfiguur neemt een belangrijke plaats in (o.a. in de negen aangrijpende gedichten in de cyclus Moeder). De dochter rebelleert tegen de moeder, maar er is ook veel begrip en dankbaarheid. (…) Je droeg ons alle vijf elke dag alleen/ op zondag sliep je langer, je droeg de hoofdpijn/ en lange doorwaakte nachten bij kinderen/ met ademnood. Je droeg de dood/ van je moeder en je vader alleen. // En wie droeg jou? Ik liet me dragen.// Alleen de rolstoel droeg je/ en voor elke keer dat ik hem duwde/ zei je dank u.// Nu daagde het, je moede stem in mijn droom/ zei: ik blijf liever hier ik wil geen blok/ aan jullie been zijn, pijn pijn pijn.// Buiten vliegen ganzen over, de V/ brengt hen samen naar warme oorden./ Had je meer woorden gehad,/ zou ik dan dragen.

Als de dichteres reflecteert over haar verleden duiken er ook positieve herinneringen op, die een gevoel van geborgenheid nalaten en met enige melancholie worden toegedekt. Zo kan ze tenslotte het schuldgevoel een plaats geven in deze bundel die de lezer niet onverschillig laat. 

We lezen alvast

ik besta/ nog zolang ik niet met de zon/ onderga.


Mea Culpa, Hilde Keteleer, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978 94 6475 715 6

(Roger Nupie)

Hoe er dan iets helders ontstaat


Met Hoe er dan iets helders ontstaat is Jan Geerts aan zijn zesde bundel toe, een lijvige bundel van ruim 100 pagina’s. De indeling ervan is geïnspireerd door de techniek van het brief schrijven. Een aantal rubrieken, die beginnen met de titel Plaats en datum, gevolgd door Onderwerp, Aanspreking, een reeks Brieven aan, eindigend met Handtekening, Groet en een Ps. Elke rubriek bevat een aantal gedichten. Het is een duidelijk concept en er zou zo inderdaad iets helders kunnen ontstaan.

De lezing van de bundel laat echter een dubbel gevoel achter, niet in het minst door de binnenflaptekst, die dit poëtisch werk van Geerts niet alleen wil duiden maar ook een richting wil aanwijzen waarin het zou moeten gelezen worden met aangeven van zekere criteria van kwaliteit. Willens nillens geeft het aan de lezer een maatstaf mee waaraan hij/zij de bundel moet afwegen.

Zo lezen we Geerts’ gedichten klemmen en beklemmen. Ze halen de lezer in hun wereld binnen en laten hem er niet meer uit…Ze zijn eigenzinnig, beeldend en bijzonder diepgaand…(De bundel) bevat een aantal van de prachtigste liefdesgedichten die in onze taal zijn geschreven.

Als recensent heb je dan ook de neiging om de bundel hieraan te toetsen en helaas dan haalt de dichter de lat, die hij blijkbaar zelf hoog heeft gelegd, niet.

Het doet op zich niets af van de poëtische kwaliteiten, die de schriftuur van Geerts ongetwijfeld heeft. We lezen prachtig beeldende verzen zoals: men had ons gezegd, de zee is een plek / waarin mensen verdwijnen, we moesten / een kind laten gaan, we wilden dat de lippen / van het water zacht waren /…/ we wilden het land, we waren de zee (uit Vluchtelingenbrieven).

Het wordt evenwel problematisch wanneer je bij de lezing, vooral van de liefdesgedichten, geconfronteerd wordt met steeds maar dezelfde beelden, zoals in Brieven aan Anna Karenina, die doorklinken in Brieven aan Ilse en dan weer herhaald worden in Handtekening. Bovendien is het clichématige nooit veraf: nog nooit was vuur zo koud (pagina 50); voor niets ging de zon / op en onder en opnieuw…wij zwegen u dood, tot stof en as / keerden wij terug, (bladzijde 75); al dagen ligt je bril naast je bed / gezichtsverlies te lijden (pagina 81); sterven vraagt geduld, sterven is een werk van jaren, vandaag (pagina 82). Het zijn maar een paar voorbeelden van hoe de dichter het zich zo wel erg gemakkelijk maakt. De herhaling en de tegenstelling worden gebruikt als een systeem en worden al lezend zo voorspelbaar dat ze gaan vervelen en de aandacht afleiden van de essentiële boodschap van het gedicht.

Het wordt echt pijnlijk, wanneer je vaststelt dat de dichter zich niet schaamt voor het plagiëren. We kennen allemaal het inmiddels befaamde vers van Lucebert: Alles van waarde is weerloos. Welnu Geerts gebruikt/parafraseert het ongegeneerd zonder bronvermelding tweemaal: alles van aarde is weerloos (bladzijde 49); …van de wereld alles van waarde / van de sterren mijn plaats hier beneden op aarde ( pagina 61). Het gedicht Brief aan de dood doet dan weer denken aan verzen op websites van begrafenisondernemers.

Dit alles is bijzonder jammer want zo ondergraaft Geerts zijn eigen kwaliteiten als dichter. Hij had bij het samenstellen van deze bundel veel meer zelfkritisch moeten zijn, meer moeten schrappen en niet alles willen publiceren, wat op zijn schrijftafel lag. Kill your darlings zegt men in het Engels en In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister is een wijze uitspraak van Goethe. Het had een mooie pakkende bundel kunnen worden maar helaas hij beklemt niet en de diepgang is soms ver te zoeken. Hij geraakt niet over de lat van de flaptekst.


Hoe er dan iets helders ontstaat
, Jan Geerts, Uitgeverij P, Leuven, 2023, ISBN 978-94-93138-59-9

(Richard Foqué)