Wiggelied


Margriet Westervaarder is een beeldend kunstenaar, die in 1990 haar eerste dichtbundel lichaam van water in de zee publiceerde. Ze voegde zo bij het beeld ook het woord als uitdrukkingsvorm. Nu meer dan dertig jaar later verschijnt met wiggelied haar tweede bundel.

De wat duistere titel van haar bundel is zonder twijfel bedoeld door de dichteres als een verwijzing naar de inhoud. Wigge is het verouderde en in onbruik geraakte woord voor wig, het voorwerp dat gebruikt wordt om hout te splijten of iets vast te zetten. Dat pogen ook haar gedichten te doen. Ze willen de gedachten en gevoelens, die ze oproepen bij de lezer, splijten maar tezelfdertijd verankeren en zo een ontregelend gevoel achterlaten. Ze doet dat in een afgemeten taal met een staccato ritme.

Westervaarder gebruikt daarbij de klassieke bekende thema’s, zoals geboorte, afscheid, verlies, dood, man-vrouw relaties, erotiek, afstoting en conflict, als handvaten om door te dringen in het ‘wat daar achter’ ligt. In andere woorden de betekenis ervan splijten tot het binnenste zichtbaar kan worden: zacht gaat ze door het huis / zacht van verdriet : en langzaam kijken /.../doorzichtig porselein / en hoe het smaakte, zijn mond / maar niets dat niet breekt / niets is nog van zichzelf /.../alles ligt onder zwarte aarde (bladzijde 57).

De bundel bevat zeventig op zich staande gedichten zonder een zekere ordening of voortschrijdend patroon. Op zich is daar niets mis mee maar het gebrek daaraan wordt al lezend door de bundel langzaam duidelijk. Het wordt dolen door steeds maar hetzelfde met het gevaar vervelend te worden. Na een kwart van de bundel merk je hoe de dichteres steeds maar weer dezelfde formule blijft hanteren, gebruikmakend van de paradox en de tegenstelling, personificatie van voorwerpen, die je een actie laat ondernemen, herhalingen met context verschuivingen, neologismen, Bijbelse verwijzingen ook zoals: wierook en mirre / slacht het beste stuk vee (bladzijde 28) en geforceerd aandoende beelden zoals: je legt wilde salie / tussen mijn borsten (pagina 16).

Oordeelkundig gebruikt zijn het stuk voor stuk natuurlijk zeer krachtige stijlfiguren, die sterke poëzie kunnen opleveren, maar die als ze zo voorspelbaar en doorzichtig, steeds maar op dezelfde wijze worden gebruikt precies een tegenovergesteld effect teweeg brengen, en soms zelfs cliché worden: de maaltijd staat gereed / hoe botter het mes / hoe scherper (bladzijde 6) of hij nodigt camera’s / met vrienden uit (pagina 70).

Ook het gedicht op de achterkaft is daarvoor exemplarisch: Ik heb een lepel om brood te snijden / roest om een kachel te stoken / grint om een muur te bouwen / rode menie voor mijn lippen /.../ik heb carbonpapier / voor liefdesbrieven. Als lezer krijg je algauw dat frustrerende gevoel van ‘wat moet ik hiermee’.

Eigenlijk is één en ander jammer want het openingsgedicht is veelbelovend en creëert een spanningsboog voor wat gaat volgen: een groot zwaar blok / zwart bekleed met zwart / raak het aan / en het huilt. Helaas het wordt als maar meer van hetzelfde zelfs op het gênante af. Het wiggelied dat volgens de kafttekst angstaanjagend en hartstochtelijk zou moeten zijn en vooral aangrijpend mooi wordt naarmate je verder leest in de bundel een slaaplied.

Margriet Westervaarder heeft duidelijk poëtisch talent maar moet zelf kritischer worden om haar poëzie werkelijk te laten splijten.


Wiggelied, Margriet Westervaarder, In de Knipscheer, Haarlem, 2022, ISBN 978-94-93214 75-0

(Richard Foqué)