Seinpost


Aan de oppervlakte lijkt de poëzie van Rogier de Jong bevallig: ze klinkt netjes, bedaard en onopvallend. Ze is vakkundig en vormelijk doordacht. We bemerken in sommige verwoordingen licht- en luchtigheid. Poëzie die speels binnen de lijntjes blijft? Nee, want poëzie is wat binnen de regels, buiten en tussen de regels moet gezocht worden en op een keer duurzaam gevonden wordt: je merkt hoe de dichter betekenissen uitspeelt en hoe je als lezer begint te twijfelen aan elk van die betekenissen: men tast hulpeloos in het donker. De dichter ziet mogelijks zijn opdracht als volgt: zure bommen leggen onder/kaarsrechte vormen. Hoed je dus bij de eerste lezing van deze gedichten. Want onder de oppervlakte ontwaren zich gelaagde bodems: Dat de kloven en dalen diep/onder onze voeten bedolven/zijn onder een dikke laag grond. Stap die bundel niet binnen, duik en graaf erin.

In deze teksten zorgt een (Zeeuwse) zee (en de daarbij horende woordvelden) op de achtergrond binnen de gedichten onderling voor deining en getijden. Voor ‘storm, sporen, geruchten’ - zoals de titel van een cyclus ons doorseint. Eb en vloed, introspectie en extraversie ordenen de gedichten en cycli. De gedichten zijn seinposten vanuit een ‘ik’ die de hele bundel door aan metamorfoses lijkt blootgesteld. Noch de dichter, noch de lezer krijgt er meteen greep op. In poëzie hoeft dat overigens niet zo. Deze houding of perceptie zorgt ervoor dat de werkelijkheid niet altijd blijkt te zijn wat die lijkt: er worden schijnbewegingen ontmaskerd. (…) Waarheid is een verzinsel. Quasi mythische en archetypes of geografisch- historische elementen worden opgediept in de cyclus Negen Zeeuwse gedichten. Dit land doet in herinneringen:/wie omziet kan de Honte/bedwingen. Maar wie//bodemloos de gespierde rivier/oversteekt zal in het aangezicht/van Atlantis verdrinken.

In vele gedichten vinden we door ironie uitgedragen bestanddelen van vervreemding terug (tenslotte ook een vorm van (negatieve) verwondering): De vraag blijft hoe gek ik/mag zijn om nog gewoon te/worden gevonden. Tegenspoed is van die existentiële vraagstelling het gevolg: (…)pech is een blinde/ roofvogel die zich willekeurig/omlaag stort. Het bestaan: de dichter zit ermee opgezadeld, met soms de overmoed van een galop. In de cyclus Wat ik wilde wordt de identiteitsproblematiek op scherp gesteld. Het ‘ik’ wordt gerelativeerd of zelfs gebanaliseerd: Ik heb een naam en/meestal ook kleren aan./Beide zijn arbitrair. Het is duidelijk: ‘In verhevenheid/vind ik mij niet. Dat is dan ook het soort poëzie dat hem voorstaat. Eén waarin ontnuchterend De goden willen vallen/ze bereiden zich voor op een fluweelzachte landing. We hebben te maken met een dichter die in poëzie kan (...) wonen en die dus ook een poëzielezer is – wat niet altijd vanzelfsprekend voor een dichter is. We lezen vaak intertekstuele knipoogjes. En de dichter kan zonder meer ontroerend overkomen als hij over zijn vader en moeder schrijft.

Mooi uitgedost lag je op bed
je handen vredig gevouwen
de foto van je man dicht bij je gezet
en in het venster het blauwe

februarilicht, scherp als je ogen
die de hemel aftastten
op vreemde vogels die je belogen,
belaagden, belastten.


Seinpost – gedichten, Rogier de Jong, Bordeauxreeks 58, Uitgeverij Liverse, Dordrecht, 2020, ISBN 978449519597

(Alain Delmotte)