Toen Jean-Baptiste Clément in 1871 zijn lied Le temps des cerises schreef zal hij allerminst de bedoeling hebben gehad een gedicht te schrijven over de natuurverschijnselen of de intense diepte van de kersenkleur. En toch maken de natuurelementen als de nachtegaal, de spottende merel en de opkomende lente in essentie deel uit van dit liefdeslied dat de standaard zou worden van de Parijse Commune en sindsdien door ontelbare zangers en zangeressen is nagezongen.
Waarom heb ik het hier over Le temps des cerises, terwijl ik zit te lezen in de gedichten van Francis De Preters’ jongste bundel Kleefkruid? Omdat het in 2021 de 150ste verjaardag is van de Parijse Commune en omdat ik in dat lijvige essay van Walter Lotens veel gelijkenissen vind met de poëzie van deze onvermoeibare nestor (dit jaar 89 jaar) van de Vlaamse dichtkunst. De opkomst en ondergang van de Communegedachte. Het vitalistische streven naar een betere wereld; het verzet en de opstand tegen de oude, verlepte staatsstructuren en de drang naar volwassenere en menselijkere instellingen; dat heeft wel wat weg van De Preters manier van dichten.
Eigenlijk hebben zijn gedichten voor mij altijd een sensuele kijk op de werkelijkheid en de diepe overtuiging dat alles organisch is. Iets ontstaat, groeit, bloeit, verwelkt en vergaat. Dat is de cyclus van de natuur. Je proeft, je ruikt, je voelt en je hoort de gedichten van Francis De Preter in al hun vlezige présence. Altijd is daar het horen van hemelse muziek; het zien van de melancholieke schoonheid van een bloem, een regenbui, een valavond.
KORENBLOEMEN IN JULI
(bij het lezen van Poppies in July van Sylvia Plath)
Slanke oprecht gekroonde hoofdjes,
hoe staan jullie daar het graan te kussen
nauwelijks verholen tussen
de prinselijke aren ?
Je zou het koren misprijzen
als je al die mooie wachters ziet
(die trouwe hoeders in blauwe livrei)
Maar: jullie daar wegrukken
is ons verboden, laat staan plukken,
gehate ontuig in het rijk der korenaren!
Ik weet dat jullie verbleken van angst
binnenskamers, ver van de zoete korrel,
bang voor natte voeten in een vaas.
Is jullie sap, zoals dat van papavers,
giftig? Zijn blauwe zonnen
in de melkweg wel te vertrouwen ?
Toch zal ik ze plukken. Centaurea cyanus,
sta-in-de-weg van de boeren !
De korenbloemen van De Preter hebben niet de tragische connotatie van Sylvia Plaths’ Poppies in July maar op dezelfde manier gebruikt zij de fladderende rokjes van klaprozen om de intensiteit van haar gevoelens weer te geven, als Francis De Preter doet met zijn korenbloemen.
Steeds is de poëzie van Francis De Preter gekleurd door zijn liefde voor muziek. Dat is ook in Kleefkruid het geval met Arvo Pärt, J.S. Bach en Johannes Brahms. Altijd weer galmen in zijn hoofd de orgeltonen van weggeslikte tranen, doofpot van de dood, troost in brandende rozetten.
Ik wil deze korte bespreking (Mais il est bien court, le temps des cerises) besluiten met een:
NACHTWANDELING
Onder dit vierkant van sterren
kromt het brugje zijn rug,
aarzelt het uitgewiste pad.
De grote wagen draagt zijn vracht
naar de diepste dalen van de kim.
Alles is in rust, vogelhuis incluis.
De zonlantaarns stralen stergewijs
en tasten bleek de perken af.
Halt! Ik loop niet verder in het donker.
Ik wil ze niet ontmoeten,
zielen die de blinde muur betasten
die hen van het daglicht scheidt.
Kleefkruid, Francis De Preter, Demer Uitgeverij, Leusden, 2021, ISBN 978-1-716-12059-6
(Marc Bruynseraede)