De honden komen om alarm te slaan


De cover van een dichtbundel geeft al een bepaalde indruk, vooral wanneer de dichter een dubbeltalent is en zelf tekent voor het ontwerp. Het beeld dat wordt opgeroepen is er een van angst en dreiging, het maakt meteen duidelijk dat de auteur niet op zoek is naar het schone of het sublieme.

De inhoud blijkt zeer persoonlijk: in zeven delen krijgt men hier, in min of meer chronologische volgorde een autobiografie in vrije verzen gepresenteerd.

Het eerste deel WARME SOKJES gaat over de kinderjaren, de ouders die lijnrecht tegenover mekaar staan: ze hadden ook een kind / en dat was ik / vanaf geboorte cactuskind….Dat kind blijft geketend aan de moeder, de vader blijft hoofdzakelijk een vermaledijd figuur: vol van gelijk verwondden zij de man / die weerloos was / de man en vader

Samenhangend hiermee wordt er gezinspeeld op trauma, eetstoornissen en smetvrees maar ook op de kiem van het schrijverschap: Voordat ze zien kon wat ze zag / stak uit het niets een wind op / die naar binnen vlaagde een grote hand / joeg alles weg en ongedaan / geen letter bleef gespaard

HET BED NOG NOOIT ZO WIT beschrijft het verval, de dood en het afscheid van de moeder. Het eindigt ermee dat de schrijfster bij zichzelf ‘op visite gaat’: We telden wie nog leefde / gelukkig viel het mee / we kregen bij mijn uitvaartdienst waarschijnlijk wel twee banken vol

Ook in VERZIN EEN GOD gaat het om verwijdering en afscheid. Gebeden worden niet verhoord maar het is niet al kommer en kwel: m’n schoenen zitten goed / ik heb brood en water bij me / deze keer vergeef ik god dat hij niet bestaat

Vervolgens komt in HOE HIJ HOE ZIJ onvermijdelijk de liefde aan bod, van grote verwachting: ze hoopt / dat hij haar vinden zal / haar wit getal / het cijfer nul / de omega naar: steeds weer de man / die door afwezigheid/ zijn spijkers slaat

In BLINDLICHT lijkt het om de zoon te gaan, de huiselijke taken en bekommernissen, het echtelijke en buitenechtelijke leven (de verboden man). Maar ook hier, op de achtergrond: Ga maar liggen pijn / gewoon terug in je hok / anders moet je de halsband om / en pak ik weer je muilkorf en je riem.

SCHUIMGEBAK verhaalt hoe een waakzaam, argwanend oog geworpen wordt op de omgeving: broederhoeders, onbevlekten / tandsteenflossers, gulle gevers, blijmoedigen en u /kwanselaars, ontduikers, voortvluchtigen / draaideurklanten en therapiezuigers

In het laatste deel DE KRULSTAART VAN EEN KEESHOND gaat het van bevlogenheid tot ontnuchtering, van lust tot berusting: ik loop hier goddank / zonder doel / ik weet het niet / is geen probleem vandaag en: we staan hier bij het hek / het is goed / samen somber te zijn

Hier zegt de dichter: ‘ik heb mijn verre voorouders ontmoet’…

we keken elkaar aan, herkenden ons vermoeide bloed
het trachten met botbreuk toch te rennen
het speuren, het verdwaald niet weten

maar ondanks alles ons volhardend zoeken
naar het bedwelmend zoet van wilde bessen
de oud beloofde smaak in onze mond


De verzen van Margriet Westervaarder zijn puur en simpel, ze hebben de ‘wildheid’ de vaart en het volume van rock’n roll.


Een waakhond aan me vastgebonden, Margriet Westervaarder, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2025, ISBN 978-94-93368-28-6

(Cel Vermeulen)