Vissenschild


Er gleed een episch gedicht door mijn brievenbus naar binnen. Een lang episch gedicht vermomd als dichtbundel met op het kaft een dartel beeldje uit de Oudheid.

Op de achterkaft lezen we: … Een kalligrafist vertelt het mysterieuze verhaal van het meisje Elpis, dat op een nacht wordt onteerd door Allesman/Nietsman. Haar lichaam zinkt naar de bodem van de wetering, haar geest stijgt ten hemel. In een magistrale woordenstroom doet de kalligrafist een poging Elpis tot  leven te wekken…

Bij de eerste kennismaking viel het al meteen op dat deze bundel een serieuze trage lezing verplichtte. Lagemaat schrijft in een taal die beladen is en slow reading vraagt. Pas op die manier ontdek je haar eigen nieuwe woordenschat die ze in dit gedicht tot leven brengt. De woordkeuze is rijk en soms vergezocht. Er is een gul gebruik van neologismen. De basis voor dit werk is de sproke van Fiere Margriete, een verhaal uit de 13de eeuw. Het geheel is opgebouwd uit tweeregelige verzen. Lagemaat omarmt aldus het distichon.


DE NACHT ALS VIJAND


Elpis moest zich harnassen tegen de gitten uren,

die niet zouden wijken de hele griffelse zoldertijd lang.

 

Het matras rolde zich strak om haar lijf, het leek wel

of ze in een reusachtige schommelwieg lag ingetuigd,

 

azend naar een korrel adem in die schurkse stee. ”Maak me los!”

mopperde ze, maar niemand had vinders genoeg en zo kleefde

 

pigment aan pigment, druivenranken en vooral doofstomme pony’s

wreven hun schuurdraden tegen de smalle mummie die nog wel

 

leek op een nachtelijk meisje in bed, maar zou zich ooit uit deze

krans van schering- en inslagdraden kunnen ontwarren.

 

Geen mens zou een mummiemens willen vinden op zolder,

wanneer haar dauwkompaan, dat sluipende schirrezusje hier

 

een stap zou zetten, scharrelend naar brokken oude lucht-

de ingerolde Elpis wilde zich wel ontrollen voor die wolkenschim-

 

gestalte, bleef voor de zekerheid toch maar dicht.

En diep in haar hoofd grimde nog een gesjeesde gedachte,

 

tot elke hersenbalans werd lek gestoken en sjjjjjsj daar suisde

wat ze zagwist noch klonterhoorde in het ijle weg. Die ene lamp

 

aan de horizonzolder brokte nog scherven starnakens licht,

in de sleuf tussen laken en hooiig matras zwabberde ze,

 

een flits nog op haar oog, een trilwimper en over was de dag.

De hanenbalken speelden piramide, voor altijd. Ze was haar eigen

 

formule geworden, het onuitgesprokene, wie weet verzwegene.

Zoals een geheim de vorm is van zijn eigen inhouw. Of andersom.

 

Lagemaat vertrekt vanuit een interessant concept en brengt in wezen een goed verhaal. Ze doorspekt haar episch-lyrisch gedicht vol droombeelden. De sterkte van de bundel is haar gecompliceerde eigen taal(vondsten) die zeer ritmisch en klankrijk zijn. De muzikaliteit van de versregels doet denken aan een muziekstuk. Naast een waterval aan beelden lezen we visioenen en vaak wisselende perspectieven omdat diverse figuren aan het woord komen. De auteur is beïnvloed door haar, wellicht, uitgebreide studie van middeleeuwse en klassieke verhalen. Om Vissenschild ten volle te begrijpen en te appreciëren is een zeer geconcentreerde lezing van deze verzen verplicht. Deze poëzie tot zich nemen is een zware oefening en bestemd voor een beperkt publiek.

Vissenschild, Liesbeth Lagemaat, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2020, ISBN 9 789028 450486

(Frank Decerf)