De
titel van het poëziedebuut van Truus Roeygens misleidt. Vrolijkheid roept
vermaak en uitbundigheid op. Maar dat gebeurt niet: de gedichten zijn veeleer
een zoektocht naar vrolijkheid, naar het terugvinden van het diepgaande vuur
van de vrolijkheid. Daarvoor, zoals ze stelt in het openingsgedicht Poort dient eerst angst
overwonnen worden. Poëzie kan daarbij helpen: die is een open plaats in de ontkenning. De indruk wordt gewekt dat de
hele bundel als een soort rite de passage dienst doet. De vier cycli staan dan
voor vier ‘vuurproeven’ waarbij de
dichter elke keer door een herinnerd verleden (jaartallen duiken her en der op)
heen moet gaan om het zo af van haar te kunnen schudden. Een verwerkings- en
zuiveringsproces totdat: buiten ons hoofd
dat openbarst zodat het jong eruit kan. Al dan niet traumatische
gebeurtenissen lijken te worden geëvoceerd. Wellicht lezen we verkapte
belijdenissen waarbij directe anekdotiek wordt vermeden. De slagen van een vader worden gememoreerd
maar er wordt ook om die vader getreurd. (Een pijnlijke vraag wordt gesteld Wat is beter geen vader of een slechte
vader?) Het levert beklijvende gedichten op zoals Mijn vader heet Parkinson. En een paar
straffe regels zoals Mensen kunnen nooit
van elkaar veranderen/we slingeren aan nooit doorgehakte navelstrengen. Net
wat hier aan de hand is: de navel doorknippen van het verleden. Meer dan
betekenissen dragen de woorden (in de manier waarop ze worden herhaald)
verhalen met zich mee, wat (her)lezen tot een expeditie maakt.
In
poëzie gaat het vaak over hoe je iets verwoord krijgt - los van de thema’s die
in het gedicht liggen ingebed. Poëzie brengt spraak. En dat is altijd een
moeilijkheid als je pas dichter bent: mijn
tong voelt als een lijkzak. Woorden tot leven ‘spreken’. Sommige dichters
zingen (of kreunen of hakkelen) maar iemand als Roeygens doet nog iets meer: ze
danst. Stelt u zich daar geen stijldansen bij voor. Maar een sint-vitusdans,
een ghostdance. Deze gedichten (die nooit zwaarmoedig zijn) stralen een
dwingende ritmiek en dynamiek uit, bewerkstelligd door o.m. het gebruik van
anaforen. Wat ze schrijft getuigt subtiel van geestdrift. Hoezeer de structuur
van de bundel doordacht lijkt, hier zijn doorleefde gedichten gegroepeerd. Hoezeer
ze ook doordrenkt zijn met een particuliere belevingswereld: levens- en
wereldvreemd zijn ze niet. Enerzijds: de taal is niet fraai, niet sierlijk maar
taai, gehard en bij momenten boos. Anderzijds: de teksten getuigen van een
grote (over)gevoeligheid. We hebben te maken met een dichter die tot
kinderlijke verwondering in staat is. De verwijzingen naar Disney, Winnie the
Pooh en Artemis spreken voor zich. De fantasie wordt beschouwd: als de magische oplossing voor ongeoorloofd
verlangen naar vrolijkheid.
Als er zich vrolijkheid in deze bundel voordoet dan wordt die een wrede vrolijkheid genoemd. De dichter biedt daar haar verontschuldigingen voor aan. Ze concludeert: Eigenlijk ben ik nog altijd niet vrolijker/Straks hoort vrolijkheid niet bij mij./Ligt het puur aan mij.// En ben ik een begrip/in duisterheid.
Rijpe velden van vrolijkheid, Truus Roeygens, Bordeauxreeks nr.59, Uitgeverij Liverse, Dordrecht 2020, ISBN 978 94 92519 63 4
(Alain Delmotte)