Eeuwig leven


Atze van Wieren is als dichter een laatbloeier. Zijn eerste bundel Grondstof verscheen pas in 2008. Eeuwig leven is zijn derde bundel. Daarnaast vertaalde hij Rilke’s Duineser Elegien (2006) naar het Nederlands en werkte hij samen met het dichterscollectief WP99.
Op de omslag lezen we dat zoeken naar zin en betekenis van mens zijn de poëzie van Van Wieren kenmerkt en verder hij onderzoekt het brein, het waarom van dichterschap…. De verwachtingen worden dan ook hoog gespannen maar deze bundel lost deze helemaal niet in. Eeuwig leven is opgedeeld in twee onderdelen: een omvangrijk deel, Heden en verleden zelf opgedeeld in vijf korte cycli- en een kleiner afsluitend deel Later. Het is erg onduidelijk waarom de dichter voor deze indeling heeft gekozen vooral omdat de gedichten eigenlijk geen cyclische samenhang vertonen maar eerder op zichzelf staan.
In deze hybride bundel staan sterke gedichten, zoals het openingsgedicht Wak: Waar bleven de zomerliefdes, / hitte die wegwoei / op zuidenwind, in het koren / de plek met geknakte aren. / Winter wacht. Hoe breek ik ijs, / donker is het water / in een wak en ongewis / wat eruit naar boven komt.
Maar ze wisselen af met uitermate zwak geschrijf, zoals bijvoorbeeld het triviale Loodgieter en het clichématige Watt, Lied en Herfst of Opus 111, waar zo ongeveer alle gemeenplaatsen over schrijven opgestapeld en aaneen geregen worden.
Verzen zoals De branding zingt haar oeroude lied, / ik ken de melodie /maar vind de tekst nog altijd niet.  of  maar dat opnieuw gedichten zullen vloeien, / waar dorheid was weer bloemen zullen groeien… of  Ik ben heelal in het diepst / van mijn neuronen… of de kosmos is een tombola met prijzen… zijn wellicht acceptabel in een sinterklaasgedicht, maar horen niet thuis in een poëziebundel, die zich serieus neemt. De dichter ontkracht door dit soort clichés telkens opnieuw de diepere boodschap, die hij ongetwijfeld via zijn verzen wil uitdragen, zoals in het gedicht Jagers in de sneeuw: Het gaat op huis aan, / op rug en schouders rust / wat ginds werd koud gemaakt: / men laat zijn sporen na..
Dit is jammer, want van Wieren heeft wel degelijk dichterlijke kwaliteiten.
Helaas verdrinkt hij die in soms gratuit gerijmel, overtollige en geforceerde alliteraties, zoals bijvoorbeeld de droeve dreun van de draailier, de branie van de bronst of in het banale gebruik van bijvoeglijke naamwoorden: grauwe groeven…holle knoesten…vervallen nest van treurvogels…. De dichter ontkracht zo zijn directe en van eenvoud getuigende stijl, die dan weer uit andere gedichten spreekt zoals in het mooie Houvast: Het is oktober. In de ochtendmist / trekken hoog de ganzen, elkaar tot gids.
Er is voor deze dichter nog veel werk aan de winkel. Hij moet zijn poëtische zegging veel meer kritisch gaan benaderen en zich ver houden van al te gemakkelijke rijmelarij.

Eeuwig leven, Atze van Wieren, Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2017, ISBN 978-90-8684-157-8

(Richard Foqué)