De bundel Onze kinderjaren van Xavier Roelens
kwam op de shortlist van de grote poëzieprijs terecht. Op het moment dat deze
tekst geschreven werd was de winnaar nog niet bekend. Maar mocht het outsider
Roelens zijn dan is dit dubbel en dik verdiend: Onze kinderjaren is een uitstekend werkstuk met een vindingrijk
opzet. Nu besef ik wel dat voor sommige lezers dit geschrift niet meteen in
overeenstemming is te brengen met wat doorsnee over poëzie gedacht wordt.
Roelens zoektocht leidt naar elders en is anders. Wat de lectuur van zijn werk
nu net boeiend maakt.
In eerste
instantie wijs ik op het inherent voorafgaande gebaar dat deze bundel bepaalt:
Roelens vroeg lukraak aan 375 personen naar hun eerste herinnering. Met het
gebaar om onbevangen en zonder vooroordelen naar de ander toe te stappen,
bewijst Roelens zijn empathie voor de ander. Hij staat er op gelijke voet mee
(en met de lezer). Een houding die toch schril afsteekt met de huidige, zeer
ik-gerichte wereld waar de ander de concurrent, de rivaal of de demon is
geworden. Dit gebaar houdt een maatschappijkritisch element in dat in de bundel
nooit opzichtig of opdringerig wordt.
Met al die
herinneringen die Roelens capteerde, ging hij aan het werk: die herinneringen,
hoe banaal of soms ongeloofwaardig ook, maakte hij tot een collectieve
herinnering, tot een gemeenschappelijk verhaal. Onze kinderjaren is een verhalenboeken. Een gegeven dat heel wat
hedendaagse poëzie typeert: verhalen vertellen waarbij niet zozeer de
verhaallijn centraal staat, dan wel het genoegen van het vertellen, van taal.
Praatzucht, of liever praatijver, laat zich onderkennen. ‘Verdichting’ moet je
hier dus niet zoeken, veeleer stoot de lezer op ‘uitdijing’: de leesruimte
wordt breder. Breedschrift. Zeker, dat is wennen des te meer omdat in
‘reguliere’ poëzie het compacte en het elliptische eerder als norm fungeert.
De bundel biedt de
lezer veel spelmatig taalplezier met een uitgebreid poëtisch-retorisch palet.
Ook de creatieve typografische vormgeving (die in handen was van Roelens) werkt
aan het geheel van dit palet mee. Proza en vers wisselen elkaar af. De
spreektaal domineert. De zinsbouw valt wel eens anakoloetisch uit.
Outer-speech, inner-speech, kindertaal. Het vaak herhalen van dezelfde woorden
doet me aan de ‘pâtmot’ van Tarkos denken. Kortom een orale gerichtheid valt op:
we lazen het al uit zijn vorig werk af.
Al de verhalen die
de dichter uit die herinneringen distilleert, fileert, improviseert worden
verpakt in een historisch-socio-culturele context. Daarbij wordt er vooral uit
de populaire cultuur geplukt. We herkennen al dan niet veel: tekenfilms, films,
televisie, barbiepoppen en dergelijke. En er is een knipogende
intertekstualiteit. Eén voorbeeld slechts uit de vele: in de tekst die hoort
bij het geboortejaar 1976 is het verhaal geënt op de verhalen van Toon Tellegen
waarin de olifant, de eekhoorn en de mier de hoofdrollen spelen. Een
kinderwereld wordt opgeroepen. Wat maakt dat het wel degelijk over ‘onze’
kinderjaren gaat.
Onze kinderjaren, Xavier Roelens,
Atlas-Contact, Amsterdam, 2018 ISBN 978
90 254 5228 5
(Alain Delmotte)