Wij vreemden

Je mag je afvragen wat een uitgever als Gerrit Westerveld bezield mag hebben om een jonge Roeselaarse dichtersvogel onder de arm te nemen, om dit bundeltje uit te geven.
Als naar gewoonte is deze blauw-rode uitgave op gevergeerd papier uiterst verzorgd vormgegeven. De taal van Edward Hoornaert doet daarentegen heel bevreemdend aan. Je vraagt je bij voortduring af wat je eigenlijk aan het lezen bent en of het klopt wat Charles Bukowski schreef: Poëzie is wat er gebeurt, wanneer er niets anders kan gebeuren.

In scène
                       
ik ben hier niet om nieuw te maken
het gruis in een of andere vorm te gieten
                       
ik ben hier om het gewonde lichaam
van het vocht te scheiden, het gejammer
uit de rots te splijten en verder te doen zingen

ik ben hierom wat aan scène overblijft:
een ruwe plankenvloer, een lege vogelkooi
en spartelende vissen
                       
De gedichten in de eerste cyclus Het botsen en de bal hebben allemaal een soort gemis gemeen, al valt dit gemis moeilijk nader te omschrijven. Is het een zich ongemakkelijk bewegen in de dagelijkse realiteit of het betwijfelen van het definitieve nut ervan?

Het onvolmaakte

er moet een evenwicht zijn
dat zacht tussen de  uitgestrekte
armen kan bewegen, de weelde van
de val onhandig streelt en zich daarna herpakt

er moet een evenwicht zijn dat niet van tel is
voor wie maar geen hoogte van zichzelf kan krijgen

De cyclus Wij vreemden opent met het toepasselijk gedicht Trompe l’oeil en zet de vervreemding vlijtig verder in sierlijk geschreven en geformuleerde gedichten, als was er geen vuiltje aan de lucht:
                       
Vloeiing

alles heeft zijn vaste vorm                
op steeds een andere plek                 

een steen schiet weg als bliksem uitgerold
de straat schuift ons de weelde van haar wielen toe

wij zijn het kind dat kijkt naar links en rechts
wij zijn het kind dat uit zichzelf de stap niet zet

wat ons ontglipt is wie niet zag

(traag tekent zich het remspoor af
wij blijven roerloos achter in de wind)

De derde en laatste cyclus van deze triptiek somt nog een aantal gedichten op, als ware het achteloos achtergelaten kartonnen dozen, met een onbestemde inhoud, in een verlaten, leegstaand huis. De cyclus heet dan ook toepasselijk Ons toebehoren. Het lijkt alsof de dichter berust in de zinloosheid der dingen, weliswaar in bellettrie verwoord:

Stilleven

de rivier is dolgedraaid
een bocht van niets

meer ruimte is niet nodig
om van huid en hart het sterven te herinneren

een man zoekt in zijn schommelstoel
vergeefs het juiste evenwicht

zijn eelterige voeten tasten naar
een ongelijke bodem

de lucht is ijl, als van een schilderij
dat onvoltooid blijft

hangen in de tijd

Misschien moeten wij de gedichten nog enkele jaren op eiken vaten laten rusten en/of over enige tijd hopen dat er nog nieuwe verzen van Hoornaert hoorbaar en leesbaar zullen worden die de mist van het gemis wat laten opklaren.

Wij vreemden, Edward Hoornaert, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2016, ISBN 978 90 76644 78 3


(Marc Bruynseraede)