Dertien jaar na het overlijden
van Gust Gils (1924 – 2002) verschijnt er plots een nieuwe dichtbundel van hem
en het vreemde is dat het niet gaat over een bloemlezing, of een recente keuze
uit zijn werk, maar om een door de dichter zelf volledig afgewerkte bundel, met
gedichten geschreven in de periode 1993 – 1999. Op de flaptekst wordt een tipje
van de sluier opgelicht: Kort na het
overlijden van Gust Gils raakte het manuscript van Spookpijnen zoek en al snel werd het bestaan ervan vergeten. Maar
als bij toeval kwam dit manuscript zestien jaar na het gereedkomen ervan
onverwacht boven water. Analoog aan de titel van een van zijn meest lijvige
bundels Manuscript gevonden tijdens
achtervolging, past de recente vondst van deze postuum gepubliceerde bundel
perfect in de denkwereld van Gils: manuscript gevonden tijdens verhuizing.
Els van Damme en Yves
T’Sjoen kregen de toelating van Gils’
erven de bundel te editeren en uit te geven en zij hebben er eveneens een
nawoord aan toegevoegd.
De titel Spookpijnen is een door
Gils samengesteld neologisme, maar het verwijst wel duidelijk naar
‘fantoompijnen’, een woord dat pijnen aanduidt die gelokaliseerd worden in een
geamputeerd lichaamsdeel. Gilser dan Gils is deze situatie nauwelijks in te
denken.
De meeste van de gedichten doen
aan korte verhaaltjes denken of zelfs aan aforismen met een pointe vol zwarte
humor en gevuld met tot in het absurde volgehouden logische tegenstrijdigheden.
Ze zijn verdeeld over twee cycli van elk 35 gedichten, met telkens een titel in
het Latijn: rara avis in gurgite vasto en doctor
doloris causa. De eerste tussentitel betekent zeldzame overlevenden in de immense zee en is een parafrase op een
vers van Vergilius. Een voorbeeldje uit de eerste cyclus: van beloning en straf // bij
wijze van welverdiende straf / wordt hij onverdiend beloond. // zodat hij zich
daarover / dan lekker schuldbewust kan voelen. // veel werk verzet hij niet
intussen / maar dit heeft wel het voordeel // dat het zijn schuldkompleks / weer
ruimschoots voedsel geeft.
Gils begon gedichten te schrijven
in 1950. Door zijn specifiek taalgebruik en zijn onconventionele ideeën
verwierf hij reeds snel een strikt eigen positie in de Nederlandstalige
literatuur. Naast heel wat toneelstukken en prozaboeken publiceerde hij in een
periode van vijftig jaar vierentwintig dichtbundels. Langzaamaan werd zijn
woordenschat eenvoudiger en rechtstreekser, maar ook feller en totaal
meedogenloos. Zijn poëzie werkt ontnuchterend en zijn rake ironie tilt ze naar
een hoger niveau. Grootmeesterlijk.
Nog een voorbeeldje: de blik van het spiegelbeeld // zij bekeek zichzelf nooit in de spiegel.
/ wat in haar voordeel pleitte / vond ik destijds. // pas later en uit eigen
ervaring / heb ik de ware reden / van die afkeer achterhaald: // je moet je
spiegelbeeld / ook kunnen in de ogen kijken.
Gust Gils mag dan wel al jaren dood zijn, met de publicatie
van de dichtbundel Spookpijnen is hij in onze literatuur springlevend.
Spookpijnen – Gedichten 1993-1999, Gust Gils, Uitgeverij Marmer, Baarn, 2015, ISBN 978
94 6068 250 6.
(Tony Rombouts)