René
Hooyberghs (1944) is goed in de omcirkelende beweging. Hij maakt graag
uitstapjes vóór hij tot des Pudels Kern komt. In zijn nieuwe bundel Het woord nabij laat de dichter zien dat hij een observator is. Hij heeft een oog
voor het onooglijke en haalt zomaar een verhaal uit de schaduw te voorschijn.
Straten, stegen, pleinen: Hooyberghs léést ze en doet verslag in charmante
gedichten.
Pleintje (2)
het pleintje kleumt nog, maar kijk:
mijn streepje Schelde niet langer
grauw,
vier mannen zonder muts, een fiets
met spaken van diamantbeslag.
(…)
Of
het nu om Parijs, Bordeaux, Haarlem of Antwerpen gaat, de stad is voor de
dichter bij uitstek een vindplaats van kleine ontroeringen. Maar de
ingetogenheid, de aandacht voor het stille detail, blijkt bij nader inzien toch
niet een einddoel. In deze selectie kamermuziek staan hier en daar gedichten
die ondanks hun ingetogen toon een verbluffende diepte bereiken. Die diepte
reikt tot het niet verder kan. Tot de gevoelsgrens, het begin van het
onvermogen, de filosofische afgrond. Het grensverkeer wordt behoedzaam
verwoord, zonder overspannenheid.
Zo
zijn er de Donkere metten, een
rooms-katholiek gebed dat Hooyberghs ironisch/cynisch laat aansluiten bij
gedachten over de levensavond.
rondom mij vallen geliefden
struikelend in de macabere wals
van angst en pijn, chemo het aureool
van heldhaftig verzet. er is een
winnaar,
soms, die tijdelijk tangoot,
paaldanst aan de bonenstaak
van de hoop.
de koster zoekt twaalf kaarsen,
de donkere metten treden aan, dus
gauw nu, barok en morfine:
het worde licht.
Ook
het fenomeen van de ‘vader’ wordt door Hooyberghs trefzeker aarzelend gewogen
en langs de meetlat van tijd gelegd. Een diep gevoel, een ongrijpbaar figuur,
gevonden in het diepste van de dichter zelf.
(…) hij,
door mij onsterfelijk gewaand,
toch onaanraakbaar geworden,
ijskoud verslagen
tussen de sparren van zijn jeugd.
Zo’n
beetje langs de rand van het fysieke verdwijnpunt scheert Hooyberghs in 2043
(het jaar waarin hij 99 wordt). Hij doet het beheerst.
nog net voel ik de laatste
wolvenbeet, het luide scheuren
van vlees in de witte kou.
dan leef ik als dna en gen,
herkenbaar
aan een ogenblik, een naklank.
(…)
In
dit type gedicht is Hooyberghs het meest aanwezig in authentiek-poëtische zin.
Het titelgedicht Het woord nabij
draagt ook zo’n tastend bereikte kernervaring in zich.
nu de laatste vluchteling gevlucht,
de laatste vloek gevloekt, nu vlag
en wimpel veilig weggeborgen
schuilen in de zadeltassen van
de tijd, nu zegen en zege
verwelken in het falende geheugen
van de wederzijdse nederlaag, nu
dan is het wachten of ooit nog
aan deze schrale horizon een zon
zich durft te tonen, een toekomst
zich
te melden. nu heeft, o purple rain,
de
schimmel van de mensheid eindelijk
zichzelf overwonnen,
(…)
Nee,
het wezen van de poëzie is geen schilderachtig kleumend pleintje. Het is het
onaanraakbare. Hooyberghs schildert in zijn vierde bundel aangenaam de leesbare
buitenkant, maar blinkt vooral uit in de weergave van het diepste binnen.
Het woord nabij,
René Hooyberghs, Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, Antwerpen/Rotterdam, 2016,
ISBN 978-90-5927-506-5
(Erick Kila)