Het meest in het oog vallend op het omslag van
Jacobus Bos’ jongste bundel, Alsof
niemand hier onsterfelijk is, is de verticale streep die als een hemellicht
naar het einde steeds vager wordt en uiteindelijk opgaat in het zachtgele aan
beide zijden. Zelfs het licht gaat op in wat het begrenst.
Zegt dat iets over de gedichten in deze bundel?
Over de constructie ervan? Natuurlijk. In de eerste plaats vormtechnisch. De
bundel telt 5 afdelingen en totaal 35 gedichten. Netjes verdeeld, zult u
denken, dus niet. De derde afdeling telt er 8, de vierde 6. Gemiddeld hebt u
wel gelijk. Het aardige is dat de grens tussen het vierde en het vijfde gedicht
in de derde afdeling dus tevens de grens is tussen de ene en de andere zijde.
En laat nu dat vierde gedicht Kijkgat in
de tijd heten. Niet gek als je bedenkt dat het licht in een gat in beide
zijden opgaat. Het gedicht erna, Op
drift, kan weer spreken van
bovenburen die zingen, om hulp schreeuwen. De buren zijn weer in beeld,
de grens is opgeheven door het gat in de tijd.
Ook inhoudelijk werkt de grens door:
In Blijdorp wordt een
giraf geboren.
Elders klampt een man
zich vergeefs
aan zijn laatste adem
vast (bladzijde 9)
Hij likt de sproet van
haar buik
die de smaak van zeewier
heeft.
Oneindig ver van de veilige
haven. (bladzijde 10)
te midden van het wandelend
zand
dat hem bij elke stap de
weg verspert. (bladzijde 11)
Hij kan geen brug
passeren of hij
nadert alweer van de
andere kant (bladzijde 12)
En dan heb ik ‘alleen maar’ de eerste vier
gedichten gehad. In dat laatste citaat wordt door het enjambement nog een extra
grens geschetst.
Wat is er aan de hand in deze bundel? Hoe ver gaat
die ‘grenssymboliek’ door? Ver, verzeker ik u. De dichter houdt ons als het
ware kijkdoosjes voor: we kijken door een gaatje naar een wereld die niet de
onze is. Maar die we wel vasthouden, waar we wel deel van uitmaken in abstracte
zin. Je houdt de kijkdoos voor je ene oog, knijpt het andere dicht (weer zo’n
grens) en je ziet het landschap dat de dichter je oplegt. Veel zee en strand,
veel mannen (ruiters, vrienden, soldaten, jagers) en veel dieren. En telkens
weer zijn het niet de zee, het strand, de mannen of de dieren die er toe doen,
maar de wijze van kijken.
Alsof de dichter ons wil doen geloven dat de
onsterfelijkheid aan deze zijde (het leven) wordt opgeheven aan gene, de
eeuwigheid van het gedicht.
Treffender dan in het slotgedicht van de bundel, Mendocino, wordt dat niet geschetst.
Het Californische stadje aan de Stille Oceaan geeft ook naam aan het lied dat
Kate Mc Garrigle schreef en vertolkte met haar zusje. Kate stierf in 2010.
Jacobus Bos schrijft:
Zo droefgeestig klinkt
dit lied
van de twee
onvergetelijke zusjes
van wie er een niet meer
leeft.
De ultieme grens en het eeuwige lied.
Alsof niemand hier
onsterfelijk is, Jacobus Bos, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2016,
ISBN 9789028426764
(Wim van Til)