Wonen in de vloed

In een interview uit 2006 zegt Albert Bontridder dat hij het moeilijk heeft met de hedendaagse ontwikkelingen in de architectuur: Ze staat ver van de verbondenheid die ze met haar gebruikers zouden moeten aangaan. Ze engageert zich tegenover niets of niemand.  In zijn nieuwe bundel Wonen met de vloed neemt architect-dichter Bontridder hier tegenover zelf stelling. Hij doet dat aan de hand van een aantal poëtische beschouwingen over markante gebouwen, reflecterend en ponerend. Voor Bontridder zal architectuur samenbrengen, verenigen en bijdragen tot meer mens worden, zoals ook de taal dat kan en moet doen. Orde die ontstaat uit chaos: Het blijven de kamers van de taal / waarin de wanorde / regelrecht naar de orde voert, / het spoorloze / zichzelf fataal in het spoor loopt, /de dingen oog in oog / het verdichtsel herkennen.

Deze bundel bergt aanklacht en pleidooi in zich: Het wil / afvoeren wat moet / ten gunste van wat kan / voorbij het kunnen. In dit sleutelvers verwoordt de dichter het dilemma waarmee hij worstelt en die de ganse bundel beheerst: het breukvlak tussen traditie en moderniteit, tussen ‘het afwezige zijn’ en ‘de aanwezige vorm’, tussen vrijheid en engagement, tussen individualisme en sociale bewogenheid en de spanning daartussen: Hoe kan het wonen / ontsnappen aan de bedreiging, / aan de kwetsbaarheid van de vorm? Albert Bontridder positioneert zich in die tussenruimte niet als objectieve waarnemer, maar als een geëngageerde medemens, die vanuit zijn maçonnieke idealen die tussenruimte wil slechten en zin geven: Het wil zichtbaar maken / de noodzaak van het bouwen / om de ruimte te bevrijden / van toevallige eigenschappen, / om het spel van de verschijningen / te vervangen door de daadwerkelijkheid / van glans en evidentie, / van zijn voorbij het existeren.

Zelden heeft iemand zijn architectuurvisie zo dichterlijk verwoord en zijn poëtica zo architecturaal vertaald. Terecht noemt Willy Roggeman in een monografie over de dichter, Bontridder de boeiendste, de volledigste dichter in Vlaanderen sedert Tijd en Mens, tijdschrift waarvan Bontridder zelf medeoprichter was.

Met deze bundel smeedt de dichter, meer nog dan in zijn vroeger werk, inhoud, vorm en stijl tot één symbiose van indringende poëtische zeggingskracht. De verzen drijven op een volgehouden ritmische cadans van een obsederende schoonheid, die de lezer het gedicht als het ware indrijft. Bontridder gebruikt daarbij de vraagstelling als bewuste stijlfiguur, die verplicht tot eigen positie kiezen tegenover en engagement met de dichter: Hoe kan het wonen / ontsnappen aan de bedreiging, / aan de kwetsbaarheid van de vorm?  Wonen in de vloed  getuigt van een ongeziene vitaliteit voor een 92-jarige. Bontridder is de bouwmeester die vorm geeft aan taal en taal ‘vervormt’ tot een instrument van plastische schoonheid en essentiële menselijke vraagstellingen. Wat de goden / voor onmogelijk houden, / veronderstellen / mier en mens. Als laatste der Vlaamse vijftigers heeft Bontridder met deze bundel een meesterwerk afgeleverd. Hij staat als een huis om in te wonen.

Wonen in de vloed, Albert Bontridder, 2012, Poëziecentrum, Gent, ISBN/EAN 978-90-5655-305-0

(Richard Foqué)