Een late doorstart

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig was daar ineens Richard Foqué aan het poëziefront. Met Alleen kringen, in 1967 in Lier verschenen bij De Bladen voor de Poëzie, plaatste hij zijn eerste sporen in het literaire landschap. Twee jaar later verscheen bij dezelfde uitgever De dieren komen, waarna de Gentse uitgeverij Yang in 1972 nog Drie millivolt van oneindig op de markt bracht. Dat was het dan. Foqué's werk werd welwillend gesignaleerd (onder meer door de onvolprezen Leopold M. Van den Brande, in diens tijdschrift Morgen), maar van een grote dichterscarrière kwam het niet. Sterker: ze stopte! Wel maakte Foqué naam als architect, in welke hoedanigheid hij een mooie loopbaan uitbouwde. Toch droogde zijn dichtader nooit echt op. Want bijna vier decennia na zijn derde bundel is er nu plotsklaps een vierde: Te laat het landschap.
Foqué gaat uitermate economisch met de taal om. Zijn poëzie is verstoken van onnodige tierelantijntjes, en gaat in strakke bewoordingen recht op haar doel af. Dat was al zo in zijn vroege werk, dat is nog steeds het geval in zijn jongste. Wel is er een verschil in benadering. Was Foqué aanvankeljk een naar binnen turende buitenstaander, nu is hij de ingewijde die juist naar buiten kijkt. Zijn werk neigt eerder naar het hermetische, maar is open genoeg om je binnen de kortste keren naar binnen te trekken. Het is aardig om te constateren dat Foqué nooit zijn andere passie, de architectuur dus, weg heeft gestopt. Al in zijn debuut duiken allerhande elementen op die zijn latere werk doen vermoeden: groet de deuren van mijn huis; deze zetel zal onze kamer zijn; dit is waar / deze raaklijn bestaat; mijn deur is getekend.
De bundel is strak gecomponeerd en telt vijf cycli: Ik teken een landschap, In de aarde geëtst, Uit lucht gebeiteld, Door de tijd verlaten en de titelreeks met respectievelijk vijf, vijf, zeven, negen en weer zeven verzen van telkens twee zesregelige strofen.
Te laat het landschap lijkt op bepaalde momenten haast organisch op de oude bundels aan te sluiten. De dichter tekent zijn taal nog steeds als een architect (Ik teken een landschap / een landing langs de banen), en ziet nog steeds kaders en lijnen alom (Maar kwetsbaar de lijn / die het beeld verdeelt bijvoorbeeld, en Wat rest is een schilderij / het raam zorgvuldig ingelijst / in een landschap getekend).
Foque's gedichten hebben een merkwaardige ondertoon van een onloochenbare vanzelfsprekendheid. Deze poëzie met pregnante zegging is onmiskenbaar van de hand van iemand die zich bewust is van het feit dat wij hier niet alles zijn, dat er eerder mensen sporen nalieten, dat er generaties zullen volgen: Verdwijn in het landschap / kras een dier in de rots. Absoluut niet vergeten mag worden een pluim op de hoed van graficus en uitgever Gerrit Westerveld (die de bundel ook illumineerde) te steken, die Te laat het landschap voorbeeldig vormgaf.

Te laat het landschap, Richard Foqué, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2011, ISBN 978-90-76644-55-4

(Bert Bevers)