Het stad in Maud


Is het de dichter die bepaalt wanneer een tekst een gedicht kan worden genoemd, of is dat de taak van de lezer? Dat vraagt Maud Vanhauwaert zich af in Het stad in mij, een boek dat bol staat van Maud Vanhauwaert en haar blik op de wereld, haar beleven van poëzie: De poëzie, zij is geen genre / maar een label // het is niet de dichter die haar schrijft / maar de lezer die haar strijkt // voorzichtig op de kraagjes / van wat hij niet kan vatten // maar zo graag aan wil doen.
Onder de mensen die zich te eniger tijd stadsdichter van Antwerpen mochten noemen was zij, na Joke van Leeuwen, pas de tweede vrouw. Haar passage is beslist niet onopgemerkt gebleven. Op diverse plaatsen in Antwerpen liet zij haar werk achter in de openbare ruimte. Nou deden ook haar voorgangers dat. Een gedicht van Tom Lanoye bijvoorbeeld sierde de Boerentoren, en een van Joke van Leeuwen de voetgangerstunnel. Monumentale teksten dus. Vanhauwaert wist ook monumenten in te lijven, naar haar hand te zetten: het Havenhuis van Zaha Hadid, en de toren van de Onze Lieve Vrouwekathedraal (Al eeuwen waak ik over alle daken [….] / stel ik een vraag die niemand kent). En op nog veel meer plaatsen in ’t stad (zoals inwoners Antwerpen noemen) drukte zij haar merkwaardige poëtische stempel.
Het stad in mij is beslist meer dan een overzicht van de verzen die zij als stadsdichter in functie heeft geschreven. Het is een smakelijk bladerboek waarin ook teksten zijn opgenomen die de dichteres eerder debiteerde tijdens bijvoorbeeld performances, of het licht deed zien in bibliofiele uitgaven. Daarenboven zijn er vele, vele illustraties.
Poëtische spring-in-’t-veld Maud Vanhauwaert wist van geen ophouden, en bracht behalve eigen werk ook poëzie van illustere verre voorgangers als Hendrik Conscience en Paul van Ostaijen onder de mensen. Ook actief waren haar voorleessessies op het Conscienceplein, waar ze passanten vroeg of ze hun een gedicht mocht voorlezen.
Je zou gedacht hebben dat een vergelijking met illustere eerdere stadsdichters als de hierboven genoemde en de eveneens niet voor het grote gebaar terugdeinzende Ramsey Nasr en Peter Holvoet-Hanssen gedoemd was om te haren nadele uit te vallen, maar ze kreeg menigwerf bijval, zelfs van lieden van wie men eerder de indruk krijgt dat alle poëzie voor hen identiek is. Haar installaties sprongen in het oog: de opblaasbare en leeglopende ballonletters die de vergankelijkheid van de macht verbeeldden, haar Toren van Babel die stond voor de vele talen (Thuistalen van verre oorden waar wij zelf de zonderling zouden zijn) die in de Scheldestad klinken. Vanhauwaerts stadsdichterschap was een geslaagd, vertolkte […] gaandeweg // de blote ziel van de stad, en verdient het om – mét al die andere woorden die ze voor ons isoleerde – nageslagen te kunnen blijven worden in dit kloeke (dik 350 bladzijden tellende) boekwerk. Een compliment moet er zeker ook af voor Jelle Jespers, die tekende voor de hoogst originele vormgeving ervan.

Het stad in mij, Maud Vanhauwaert, Uitgeverij Das Mag, Amsterdam, 2020, ISBN 9 789493 168091

(Bert Bevers)