Te weinig knar


De nieuwe bundel van Peter Ghyssaert (Wilrijk, 1966) ademt nadrukkelijkheid en herhaling. Het eerste is wellicht het meest interessant om verder aan te tippen. Zoals ik niet veel heb met kinderen die in de openbare ruimte zomaar op je afkomen en aandacht afdwingen, zo heb ik ook minder met al te zeer ‘aanwezige’ poëzie. Geef mij maar een kind dat je aandacht trekt doordat het rustig en ingetogen zijn spel speelt. De bekoring van het autonome en stille zijn mij lief.
Ghyssaert heeft met Laiwarikon een te extravert kind op de aardbol gezet. Door typografie, vormgegoochel, woordkeuze en intonatie wordt de onbeschermde lezer de adem bijkans afgesneden. De calvinist uit het noorden die in mij woont, krijgt er pijn in z’n knar van. De knar, boven de Moerdijk onder meer een populair synoniem voor ‘hoofd’, speelt trouwens in de bundel een rol als personificatie voor het ongrijpbare van ‘poëzie’. Een subtiel gevoel een bonkige en lelijke naam geven: Ghyssaert heeft meer van deze ‘gevoels’-dissonanten in petto. Te vaak stapelt hij nadruk op nadruk en plaatst hij te veel accenten.
Poëzie heeft iets onvervreemdbaars, iets ingetogen eigens, dat, ik beken, moeilijk uit te leggen en moeilijk te betrappen is. Maar op het niveau van het gevoel ervaar je wel of poëzie te weinig als bestanddeel aanwezig is in een gedichtenbundel. In dit geval vraag ik mij af of er voldoende ‘knar’ voelbaar is in de klotsende woordenvloed die op mij afkomt.
Aan oog en oor onttrokken door de uitbundige overvloed blijken er toch wat gedichten van niveau in Laiwarikon te zitten.

Moeder op reis

De onklopbare
is dan toch gesloopt
en vervoerd naar het eiland
dat buiten de garantie ligt
door een jongen met harde handen,
zo een die alleen kan laden en lossen
en roeien.

- ’s Avonds komt hij thuis,
doodmoe maar onbewogen,
smeekbeden halen bij hem niets uit
en trouwens, je laatste hartslag,
ingewikkeld en kortstondig
als een schittering boven de zee,
is voor ons het einde van een gesprek
dat voor hem onbegrijpelijk blijft.

De vraag is: wat wil je worden
nu je niet meer bent?
Een ademing over gletsjerijs?
Een stil partikel in
fijn porselein, een bussel
zoete peentjes?
Of de matgouden keel van de kolibrie
op je laatste kalender?

We zien wel.

Eerst dat vlees er maar eens af.

Dit gedicht ontroert, heeft een ‘neutrale’ vorm, maar is qua zegging toch modern en eigen. Zo kan het dus ook bij Ghyssaert, een puik stukje kamermuziek. In Stil Romeins meisje worden oudheid en schoonheid bijna bedeesd opgeroepen. Het stijlmiddel van de herhaling wordt subtiel en daardoor effectief ingezet.

Eeuwigtijd, mijn keizerlijke dagen,

ik zal jullie beleven en bewaren en steeds maar herhalen
en het stille Romeinse meisje wil ik wikkelen in goudfolie
(…)

In een stuk of wat gedichten en gedichtfragmenten laat Ghyssaert zien dat hij wat kan, maar het is niet genoeg om met Laiwarikon (afgeleid van leeuwerik) te imponeren.

Laiwarikon, Peter Ghyssaert, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2018, ISBN 978-90-254-5188-2

(Erick Kila)