Een reis van niet te noemen duur


Een van de eerste dichtbundels die ik kocht was Pijn en puin verdwenen – Jonge Vlaamse estetische [sic] poëzie met werk van 15 jonge Vlaamse estetische dichters. Daarvan verwisselden ondertussen Nic van Bruggen, Herman de Coninck, Mark Dangin, Jan Diels, Marcel Van Maele, Werner Spillemaeckers, Eddy van Vliet en Rudy Witse het tijdelijke voor het eeuwige.
Nog steeds onder de levenden zijn Bobb Bern, Hendrik Carette, Patrick Conrad, Werner Cranshoff, Ben Klein, Marcel Obiak en Tony Rombouts. Onlangs verscheen nieuwe werk van Bobb Bern. Die is er bijna 78 (maar daarmee is hij nog niet de ouderdomsdeken van genoemd septet vermits Ben Klein in juni zijn 90ste verjaardag heeft mogen vieren).
Ik vraag me af of hij in 1965, toen hij in als tee [sic] bebloemd noteerde zo zal het zonderling waaien / tot een reis van niet te noemen duur, gedacht heeft dat zijn literaire reis 53 jaar later nog niet gedaan zou zijn.
Bern, die zich vooral in de zestiger jaren manifesteerde maar nooit een veelschrijver is geweest, pakte eind vorige eeuw zijn boeltje en verruilde een appartement in de Antwerpse Hoogstraat voor een plattelandswoning in een Frans boerengat. Daar selecteerde de man die ook al eens werk durfde weggooien uit vele bladzijden meeverhuisde teksten een selectie gedichten die hij schreef tussen 1981 en 1995 (de rest ging de prullenmand in). Die selectie werd nu door Berns oude vriend Eddy Ausloos, die ook voor de illustraties tekende, uitgegeven onder de titel jonathan dringt niet meer (een knipoog naar Berns in 1964 verschenen jonathan drinkt weer).
De rode draad in deze uitgave: verwerkt verleden. De bundel bestaat uit de reeksen maretak & gouden sikkel (in het colofon vermoedelijk abusievelijk maretak en gouden cirkel geheten), le mort mirobolant, le moribond miro, de zwaan en uit het hazelarenbos, los (Bern volhardt, wat dat aangaat blijft hij een kind van de jaren zestig, in gebruik van louter letters uit de onderkast).
Waarin hij herinneringen ophaalt aan liefde, verdriet, verraad en ziekte en aan overleden kompanen als Nic van Bruggen (de films die we bedachten, in ons hoofd monteerden, / maar nooit het licht zagen), met wie hij ooit een weddenschap aanging wie van hun tweeën als eerste een eigen woord in Van Dale geplaatst zou krijgen (jij won met je fanta ad “frisdrank”).
Bobb Bern weet me regelmatig met zijn robuuste poëzie (en daar gaat het om, getuige zijn niet de dichter is belangrijk, wel het gedicht) te raken. Zo heb ik een zwak voor regels als brutaal brak m’n stem in slecht geschreven stiltes / op papier zonder ruitjes, bijna vrij van kalm hout. en toen we kiezel spraken met de raven en enkele zwanen karvelen gezamenlijk / in bewegende schittering / op eigen spiegelbeeld / een verborgen betekenis tegemoet.
Ik ben blij dat Bobb Bern niet alle aantekeningen die hij bewaard had bij nadere bestudering in het haardvuur heeft gezwierd.

jonathan dringt niet meer, Bobb Bern, uitgave van vzw Arsenaal, Antwerpen, 2018

(Bert Bevers)