Bij de bespreking van de bundel Voelbaar
nachtblauw, verschenen in 2003, van de Torhoutse dichter Marcel
Vanslembrouck en het essay dat Christiaan Germonpré over deze auteur
had gepubliceerd onder de titel Ik maak van mijn aanwezigheid een
spiegelbeeld, (uitgegeven als VWS-Cahier nummer 218) noteerde ik in
het tijdschrift Portulaan dat het bij deze dichter draait om beweging
versus verstarring, openheid tegenover geslotenheid. Vanslembrouck breekt zijn
vrij introverte, hermetische of contemplatieve wereld open in het gedicht
waarvoor hij bouwstenen en materialen aansleept, gereedschap zodat het
geschrevene iets weg heeft van een atelier, een smidse om de taal te vormen en
een constructie op te bouwen. De zinnen zijn aan mekaar gelast en de beelden
ingepast, alsof waterpas en meetlat werden aangewend. De auteur kan
zijn technische opleiding en achtergrond niet wegcijferen; hij gebruikt die
elementen terecht. Hij is immers ook beeldend kunstenaar.
In de recente bundel Buitenshuid die
zorgvuldig werd uitgegeven en van collages is voorzien van de hand
van de auteur zelf, staan de gedichten telkens zes maal twee regels, in het
teken van het dubbelbeeld: het ik en de weerspiegeling, een tweede ik dat het
evenbeeld observeert. Voorin staat een citaat van Borges in verband met
het door hem vaak gebruikte spiegelbeeld, soms als een breuklijn tussen droom
en werkelijkheid. Het spiegelbeeld dat dankzij ons bestaat, dat ons
vergezelt, dat / gebaart en weggaat, maar altijd opdraaft zodra/ we ernaar
zoeken. Dat vat de bundel in zekere zin goed samen, de dichter die
zichzelf zoekt in de spiegel. Een dergelijke ontmoeting kan ook via
het glas van de voordeur, zoals in het gedicht Thuiskomst
in een glazen deur: Waar ik stilweg en welbemind thuiskom /
met mijn uit de dag gescheurd lichaam // wacht mij de doorkijk van een glazen
deur. / Te hard aangetikt door aangeknipt licht / grijp ik naast de zekerheid /
dat alles op zijn plaats te vinden is. // Bijna melkwit neuzen mijn evenbeeld
en ik / naar elkaars verscheidenheid. Een van ons hangt // al het nagelaten
buiten / als een vergeten mantel aan de haak. // Wie heult met de noodzaak te
bewaren / schrijft alle waas op in het boek van de nacht.
Het spiegelbeeld gaat de ik als
het ware uit de weg, ontvlucht de werkelijkheid. Wie is wie? om speurneuzen
te snel af te zijn / wissel ik elk ogenblik van onzichtbaarheid. / Met mijn
sluwste schaduw omsluip ik / elke lichtbron die mij wil vatten. / Tot slot
steel ik een van mijn overige personages, / een die straks weer van mij
ontvreemdt. Zelfs aan tafel wordt de dichter, of de ik van deze poëzie,
door een spiegelbeeld vergezeld. Licht speelt een belangrijke rol, licht dat
openbaart maar tevens omhult en verhult. Het blijft een schimmenspel, een
dubbele wereld, zoals in het gedicht Tweelingbroer: Niet onwrikbaar
bewezen, maar een spiegel / is de oorsprong van mijn stomme tweelingbroer.
Buitenshuid,
Marcel Vanslembrouck, Uitgeverij Koen Gevaert, 2013, ISBN 978-94-9000-401-9
(Guy van Hoof)