In de poëzie van Hans Dekkers (Venlo,
1954) voltrekt zich een schurend soort onthechting. Het begint al met de naam
van zijn derde bundel: Lijkenbitter.
Een gedurfde titel, die de lezer bepaald niet knus naar binnen noodt. Dekkers
is dan ook niet uit op behagen, maar op bezweren. Het bezweren van machten,
nachten, macabere optochten en van ‘de herhaling’. Een eenzame bezigheid die in
het teken van verwijdering staat, niet van samenzang. Op Zen-achtige wijze
beschouwt de dichter de werkelijkheid. En alles wat hij waarneemt en beschrijft
kaatst terug. Hij kijkt in de nacht en is
de nacht. Hij kijkt in een spiegel en is
de spiegel.
(…) tot elke
afbeelding verminkt wordt / in een daad van zelfontkennend bijten.
Ook het fenomeen van de echo is
bruikbaar voor Dekkers’ onderzoek naar het grote losmaken. In de afdeling Meester Echo worden zintuiglijke
waarnemingen en zelfs herinneringen ontleed en teruggebracht tot een
kernovertuiging die absoluut is en volstrekt enkelvoudig: niets is nieuw, er is
alleen herhaling. Zie de bokkige
mastodont, / dubbelganger van zichzelf. Het lijkt erop dat Dekkers de taal,
zelfs de taal van de poëzie, tentoonstelt als een jammerlijk onmachtige
herhaler:
Alles zal hem
imiteren, / nooit zal hij / zijn
oorspronkelijkheid / te gelde maken.
Tsja… hier is weinig ruimte. Wat beweegt de dichter toch tot
het varen van deze koers?
Hoog en bleek klimt
mijn maan. / Schip van licht en dromen. Razernij / van rede en vernuft. (…)
Drink dit nat tot op de ziel. / Dit is mijn bloed, mijn enig lichaam.
Het geheel van de bundel maakt
niet echt duidelijk hoe de kaarten liggen. Is er aan de ene kant het zelfontkennend bijten, een gewaagde en
intrigerende poëtische bodemprocedure. Aan de andere kant is er een exposé van
eruditie en globetrotting. Het
hieruit volgende ‘name droppen’ wordt wat veel. Te pas en te onpas duiken er exotische
plaatsnamen en literatuurderigheden op. Een kleine greep (houdt u vast): het
fort San Juan de Ulúa, de Caspudener See, Hohnstein, Bad Berka, Swanage,
Mahabalipuram, café Tortoni, Borges, Lorca, Che, Lago di Iseo etcetera
etcetera.
Dit functieloze gekoketteer maakt
Lijkenbitter minder overtuigend. Het
leidt af van de authentieke kern van ‘zelfontkennen’.
In de openingsreeks Drie Spiegels staat een van Dekkers’
minst opgesierde verzen. Er schemert iets van een paradoxale drijfveer door: de
(vergeefse) begeerte naar een gewaarwording die niet alleen maar een herhaling
is.
Alle eerste dingen zijn het mooist / Ik hef me op, ik wil alleen de
lucht nog zien, / de spiegel die zichzelf wil bekijken en zich / daarmee teniet
doet, mijn begeerte / wekt concentratiekampogen. / Groot springt de haas omhoog
in zijn katapultval, / beziet zijn grillige spoor. / Niets raakt de eerste
dingen. / De uitgeholde ogen richten hun blik / op een lege ruimte, een
weerkaatsing, / helder als een snelle, witte vis. / Ik wil de schaamte
afleggen, / klimmen in een boom vol gluiperds.
Lijkenbitter,
Hans Dekkers, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, ISBN
978-90-284-2505-7
(Erick Kila)