De poëzie van De Vos is steeds
sterk maatschappelijk geëngageerd. In deze nieuwe bundel verpersoonlijkt de
dichter zich hiermee bijzonder sterk. In haar voortreffelijk voorwoord stelt
Lucienne Stassaert het heel treffend: Ik
heb zelden poëzie in handen gekregen waarin de tweespalt van de eenling zo
intens wordt verbonden met een gevoel van niets ontziende solidariteit.
Frank De Vos is een strijdende
eenling, maar in die strijd wordt dat ik
het wij. De eerste cyclus – reeds in de titel – Solitaire samenlevingsmodellen wordt
die schijnbare tegenstelling uitgediept: Wij
zijn ons samenleven, een maalstroom wisselvalligheden, met name solitair… en
verder Ik ben niet wij, veelvuldige
massa. Elk vers ademt deze paradox: de dichter, die onderdeel is, wil zijn,
zich niet wil confirmeren, maar als individu, solitair en solidair, het verschil wil maken. Dit is de queeste van
Frank De Vos. Ze ‘ontheemt’ hem en wat rest zijn de naamvallen, de poëzie, die
hem onderkomen geeft, een uitvalsbasis voor zijn zoektocht: Wij zijn ons verzaken aan een verleden, wij
vergeten niet. Het permanent wisselen van het ‘ik’ en het ‘wij-standpunt
doorheen deze cyclus verhoogt de prangende zeggingskracht van het moeilijk
zegbare. Je voelt de worsteling van de dichter: het zichzelf zijn met de ander
en toch zichzelf blijven, een eenzame haast onmogelijke positie. Ik ben niet wij, veelvuldige massa, geen
aansluiting, geen verlies… Wij zijn onmogelijkheid, geen opening… Ik heb niets
gemeen, ik ben alleen, geen deel. En op het einde: Wij zijn ons, verder gaan we niet… Ik schrijf ons om het zwart, dat ons
zal schrijven.
In de tweede cyclus Anti, een punt tegen punt wordt de
dichter polemischer, hij klaagt aan en zal niet wijken met de taal als wapen: Iets in elke letter, elk woord en elk vers /
tot het een volmaakte loopgracht wordt, en poëzie woede van gewapend staal. In
de derde korte cyclus Impromptu verinnerlijkt
de toon: de dichter is zich bewust van zijn eenzaamheid en zoekt heling: een langzaam kind dat nooit volgroeid,
nauwelijks ademt, smart en stilt. Die heling zoekt hij in de vierde cyclus Aan meerpalen geklonken. De dichter wil
landen, aanmeren, zich vastklinken. Dat houvast is de geliefde: omdat ik botten wil, wortels, bladeren /
verzengen in alle staten. Het ‘ik’ en ‘wij’ in de vorige cycli wordt nu het
‘jij’ en ‘mij’. Er spreekt tederheid uit deze verzen en aanvaarding: Mij
is nu het alles enig en bevlogen. De bundel eindigt met vier gedichten Deze pen. Het woord als laatste ultieme
ankerpunt om te zijn in deze wereld: Deze
pen is wat mij noemt…
Deze bundel is niet alleen
inhoudelijk beklijvend maar getuigt zeker ook van een taalkundig meesterschap.
Frank De Vos is een taalsmid. Hij dompelt zich onder in een vaak barokke
woordenzee, laat zich schijnbaar meedrijven om dan trefzeker de woorden te
laten uitspatten in het vers: confronterend en bezwerend tezelfdertijd.
Lijfelijke poëzie die blijft kleven.
Naamvallen in het ontheemde, Frank De Vos, Berghmans
Uitgevers, Antwerpen, 2012, ISBN 978 9070959 95 1
(Richard Foqué)