grijst
luidt het visitekaartje dat B.
Zwaal afgeeft. En daarmee balt hij heel zijn poëtica samen. De eeuwige
beweging, de bovenstroom, de drijfveer voor zijn observaties, plant zich voort
op de onderstroom: grijst. En die onderstroom wordt ouder, raakt wellicht
vermoeid. Eeuwigheid versus tijdelijkheid in twee woorden die gedragen worden door
een zee aan wit. Dit is Zwaal in optima forma.
En er is meer spannends aan zijn woorden op het witte vlak:
oever
drinktoever
is het gedicht op bladzijde 15. In al zijn eenvoud doet
het sterk denken aan Luceberts visser
van ma yuan, waarin eveneens het spel met boven en onder wordt gespeeld.
Maar Zwaal gaat verder: de slotwoorden zijn: oever drinkt oever.
Het verschil tussen beide
woordgroepen is illustratief voor Zwaals kijkwijze: verticale lijnen kruisen horizontale,
het vlak dat daardoor ontstaat is het landschap dat gevuld wordt met bewegingen
die de ‘oevers’ verbinden.
Zwaal kijkt als een tekenaar,
ziet in elk landschap lijnen en zoekt naar een evenwicht in dat lijnenspel,
juist om dat evenwicht te ontwrichten. In dat kader past ook zijn voorkeur voor
neologismen (melkvloei, tepelpret, zogvaart, schalbloes), voor nog niet of
weinig gebezigde woordcombinaties (pluimblauw, slijtpsalm, veenblauwtje) en
voor ambiguë woorden: sloot, broek, ingeland, bijt.
B. Zwaal kent de grenzen van zijn
taal en verkent die door ze regelmatig te verleggen; strofebouw, rijmschema’s
en andere conventies zijn niet aan hem besteed. Alleen die ene nog: dat wij van
links naar rechts lezen. Wat gebeurt er met zijn poëzie als hij ook dat laatste
houvast, die eenzame strohalm los laat en het wit van de bladzijde volledig
zijn werk laat doen?
oever drinkt oever telt 43 gedichten, onevenredig verdeeld over 6
afdelingen. Of wellicht toch 7? De laatste twee bladen blijven wit, de schepper
rust …. Het is een bundel waarover menig student een lijvig afstudeerwerkstuk
zou kunnen maken, met een aantal zijwegen naar ‘verwante’ dichters als Anneke
Brassinga, F. van Dixhoorn, Astrid Lampe, Delphine Lecompte.
Interessant in dat verband is een
vergelijking met de bibliofiele voorpublicaties (amer 2011 en wijde maas 2011,
beide bij Ser J.L. Prop) van 17 gedichten uit oever drinkt oever waar de volgorde van de gedichten door elkaar is
geschud. Welk gevolg heeft die keuze voor de compositie van de bundel?
Met deze bundel bevestigt B.
Zwaal zijn poëtisch idioom, zijn eigen woordenwereld waarin hij goed toeft en
waaruit hij ons de hand reikt om er in te verzinken, te worstelen en boven te
komen.
Zoek de lijnen, volg de kijker en
beproef de woorden, die uit het wit tevoorschijn gekomen, de tong beroeren.
Zijn poëzie staat al meer dan 30 jaar garant voor verwondering over de
schatkist die taal is en al wat taal vermag.
Negen bundels gaf B. Zwaal uit
bij Querido, zijn tiende was er niet welkom. Een groot verlies voor de oude,
maar voor de nieuwe uitgever een bijzondere aanwas van het fonds.
oever drinkt oever, B. Zwaal, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012, ISBN 978 90 284 250 40
(Wim van Til)