Wie Guy Commerman een beetje kent
weet dat hij een meester is van de dubbele bodems; dat hij op een bijzonder
scherpe analytische, vaak sarcastische wijze de wereld becommentarieert. In
deze strak gestructureerde bundel mag de lezer kijken achter dat masker kijken
om er een zeer gevoelige en menslievende man te ontdekken. Hij doet dat
consequent in achtregelige gedichten: vier, drie, één, waarbij het laatste vers
telkens de zeven vorige bevraagt.
In de eerste cyclus De waarnemingen ontleedt de dichter
zijn omgeving. Wat hij ziet legt hij vast: Mist
legt zich te rusten in het park / donsdeken over vage varens. Het laatste
sleutelgedicht van deze cyclus - Tien
jaar is de dichter al verdwenen…/…de passer trekt de cirkel rond geen uitweg
meer - kondigt de tweede aan: Natuurlijk
weet ik dat. De dichter wordt persoonlijker: Het hele leven begeleid ik mijn sterven / weet wel waarheen maar niet
waarom of hoe…/…alsof een zegen / ook zege op gevleugelde leugens zou zijn.
Deze cyclus is een poëtische parel. Vorm, beeld en betekenis ondersteunen de
prangende zeggingskracht: waarheid is
zwart en ondraaglijk zwaar.
De kortere derde en vierde cyclus
Knipoog van seizoenen en In het verlengde van verlangen vormen
een overgang. In de derde wordt de
natuurlijke kringloop de metafoor voor zelfonderzoek: Ik denk soms een seizoen te zijn / in zomers ongeremd…/…elke lente
zoenoffert als ze krokus baart. De toon wordt luchtiger, speelser en vloeit
over in de vierde cyclus waar de dichter de vrouw, moeder, dochter, geliefde,
omzichtig, bijna schroomvallig omcirkelt met krachtige, tedere verzen vol
begrip en vergeving: Ze hield zoveel van
mij maar kon/mij niet zoenen had het nooit geleerd…/…ik onderging dat en wist
niet waarom / alles in afstanden werd beleefd…/…ik noemde haar moeder, ze zei
‘dag zoon’.
In de vijfde cyclus De komst van het licht stelt al het vorige
in vraag trekt Commerman de cirkel terug open, tilt zijn ervaren op tot een
metafysisch niveau, zoekend naar zingeving. De titel zelf spreekt voor zich. De
zoekende dichter spreekt zijn onzekerheid uit, de onontkoombare tijdelijkheid,
de razernij daarover en het heilloze vertrouwen op een god: Zowat overal vind je wel laatste vragen / in
handgebaar en ogenblik van mensen / radeloos omdat licht hen verlaat / redeloos
en reddeloos omdat het lot / verraad pleegt hen woordeloos achterlaat…/…een
kruis maken en toch goddeloos zijn. Drie gedichten vormen de epiloog Dan neem ik alles mee. Het is de
ontlading, zelfrelativerend en zuiverend, zoals het laatste vers: geen wiegelied geen leed kom lieve
schaterlach.
Dit is poëzie die persoonlijke ervaring transcendeert naar een
universeel menselijk beleven. Aarzel niet, neem er alles van mee.
Dan neem ik alles mee, Guy Commerman, Demer
Uitgeverij, Leusden, 2013, ISBN 978-1-291-01636-9
(Richard Foqué)